ECLI:NL:GHSHE:2005:AT2442

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R200401091
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K. Katerberg
  • J. Lamers
  • M. van Soest-van Dijkhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake herstelbeschikking art. 31 Rv niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 maart 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over een herstelbeschikking van de rechtbank Breda, gedateerd 23 november 2004. Het hoger beroep werd ingesteld door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en het College van Zorgverzekeringen (CZ), hierna aangeduid als UWV c.s. De rechtbank had eerder op 9 november 2004 [A.] in staat van faillissement verklaard, waarna [A.] in verzet was gekomen. De rechtbank had het verzet op 16 november 2004 gegrond verklaard en de kosten van de curator vastgesteld. UWV c.s. was van mening dat zij ten onrechte niet was gehoord bij de herstelbeschikking en dat de kosten te hoog waren vastgesteld. Het hof oordeelde echter dat UWV c.s. niet tijdig in hoger beroep was gekomen, aangezien de herstelbeschikking op 26 november 2004 was ontvangen, maar het beroepschrift pas op 23 december 2004 was ingediend. Het hof benadrukte dat de beroepstermijnen in faillissementsprocedures kort zijn en dat UWV c.s. zich sneller had moeten melden. Het hof verklaarde UWV c.s. niet ontvankelijk in het hoger beroep en compenseerde de proceskosten tussen partijen, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

8 maart 2005
Rekestenkamer
Rekestnummer R200401091
GERECHTSHOF TE 'S-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak in hoger beroep van:
1. het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV),
gevestigd te Gouda,
en
2. het College van Zorgverzekeringen (CZ),
gevestigd te Amstelveen,
appellanten,
hierna te noemen: UWV c.s.,
procureur mr. C.E.M. Renckens,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A. BV,
h.o.d.n. A. Donerfabriek,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [A.]
procureur mr. E.G.M. van Ewijk
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Breda van 16 november 2004 en 23 november 2004, waarvan de inhoud aan partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 23 december 2004, heeft UWV c.s. verzocht de herstelbeschikking van 23 november 2004 en, voor zover nodig, ook de beschikking van 16 november 2004 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de beschikking van 16 november 2004 te bekrachtigen met veroordeling van [A.] in de kosten van de gehele procedure, waaronder de kosten van dit hoger beroep, kosten rechtens.
2.1. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 maart 2005. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. R.M. van der Zwan, namens UWV c.s.,
- dhr. [B.], namens [A.], bijgestaan door mr. P.A. Groenhuis,
- de curator, mr T.M. Huiskamp-Brouwer.
2.2. Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift,
- het procesdossier in eerste aanleg en het proces-verbaal van de zitting van 16 november 2004, ontvangen van de rechtbank Breda.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Bij vonnis van 9 november 2004 heeft de rechtbank Breda [A.] op verzoek van UWV c.s. in staat van faillissement verklaard.
[A.] is van dit vonnis in verzet gekomen.
4.1.1. Bij beschikking van 12 november 2004 heeft de rechtbank bepaald dat het verzet zal worden behandeld op 16 november 2004.
Bij beschikking van 16 november 2004 is het verzet van [A.] tegen het vonnis van 9 november 2004 gegrond verklaard en is dat vonnis vernietigd. Voorts heeft de rechtbank de kosten van de curator vastgesteld op E. 2.305,-- en de forfaitaire verschotten op E. 195,67 - beide bedragen exclusief B.T.W. - en deze ten laste van gebracht van [A.].
4.2. Na ontvangst van die beschikking hebben - zo is ter zitting van het hof gebleken - zowel de curator als de procureur van [A.] de rechtbank er op gewezen dat de rechtbank op 16 november 2004 bij haar mondelinge uitspraak had bepaald dat de betreffende kosten ten laste van UWV c.s. zouden worden gebracht.
Daarop heeft de rechtbank bij een als herstelbeschikking aangeduide beschikking van 23 november 2004 de eerdere beschikking van 16 november 2004 gewijzigd en bepaald dat het salaris en de verschotten van de curator ten laste van UWV c.s. worden gebracht, onder handhaving van de beschikking van 16 november 2004 voor het overige.
4.3. Van die beslissing is UWV c.s. in hoger beroep gekomen.
UWV meent - kort gezegd - dat zij ten onrechte niet is gehoord naar aanleiding van het verzoek tot afgifte van een herstelbeschikking. Voorts meent zij dat het verzoek had behoren te worden afgewezen en voor zover het toch zou moeten worden toegewezen dat de kosten van de curator op een te hoog bedrag zijn vastgesteld. In zoverre en voor zover nodig, komt UWV c.s. alsnog in beroep van de beschikking van 16 november 2004.
4.4. Het hof dient in de eerste plaats te beoordelen of UWV c.s. in haar beroep kan worden ontvangen. Dienaangaande overweegt het hof het volgende.
4.4.1. De rechtbank Breda heeft bij haar beschikking van 23 november 2004 haar eerdere beschikking van 16 november 2004 verbeterd op het punt van de kostenveroordeling en haar beschikking van 16 november 2004 voor het overige gehandhaafd. De rechtbank heeft daarmee kennelijk beoogd toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 31 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.4.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 31, lid 4, Rv staat tegen een dergelijke beslissing geen hoger beroep open. Het hof stelt echter vast dat de rechtbank heeft verzuimd UWV c.s. in de gelegenheid te stellen zich over het verzoek tot verbetering uit te laten.
Daarmee heeft de rechtbank gehandeld in strijd met het bepaalde artikel 31, lid 1, laatste volzin, Rv en het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor geschonden. Op die grond kan het appèlverbod doorbroken worden en stond het UWV c.s. vrij om tegen die beschikking in hoger beroep te komen.
4.4.3. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of UWV c.s. tijdig in hoger beroep is gekomen.
Ter zitting is gebleken dat de raadsman van UWV c.s. de herstelbeschikking op 26 november 2004 heeft ontvangen. De raadsman heeft zich vervolgens eerst met de procureur van [A.] en de curator verstaan voor nadere informatie en om in overleg tot een oplossing te komen. Het beroepschrift is pas ingekomen ter griffie van het hof op 23 december 2004, derhalve nagenoeg vier weken na ontvangst van de bestreden beschikking.
UWV c.s. heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroepschrift tijdig is ingediend aangezien bij rechterlijke misslagen, waarvan in casu sprake is volgens UWV c.s., de appèltermijn niet strikt gehanteerd mag worden. Daartoe heeft de raadsman ter zitting nog verwezen naar twee arresten van de Hoge Raad van respectievelijk 13 juli 2001 (NJ 2001, 513) en 28 mei 1999 (NJ 1999, 613).
4.4.4. Anders dan UWV c.s. is het hof van oordeel dat het hoger beroep niet tijdig is ingesteld. Ingevolge vaste rechtspraak van de Hoge Raad wordt op grond van de rechtszekerheid strikt de hand gehouden aan termijnen van beroep en cassatie, zij het dat in geval van een "apparaatsfout" wordt toegestaan dat binnen de termijn op nader aan te voeren gronden beroep of cassatie wordt ingesteld en de gronden daarvoor buiten de eigenlijke termijn - mits met bekwame spoed ingediend - alsnog worden aangevoerd. Hetzelfde geldt, in uitzonderingsgevallen en onder bepaalde voorwaarden, wanneer beroep als gevolg van een "apparaatsfout" niet binnen de beroepstermijn kon worden ingesteld.
Het hof is van oordeel dat hieraan in het onderhavige geval niet is voldaan.
De herstelbeschikking is genomen in het kader van een faillissementprocedure. De beroepstermijnen in de Faillissementswet (Fw) zijn kort. Het hof is van oordeel dat aansluiting gezocht had moeten worden bij de beroepstermijn tegen de beschikking op verzet, zijnde acht dagen. Vaststaat dat die termijn is overschreden.
Aan UWV c.s. kan worden toegegeven dat zij niet bedacht hoefde te zijn op een nadere beschikking, aangezien zij niet op de hoogte was van het herstelverzoek, terwijl de verzetprocedure reeds was afgerond met de beschikking van 16 november 2004. Niettemin had het op de weg van UWV c.s. gelegen om zo spoedig als mogelijk na ontvangst en kennisname van de herstelbeschikking op 26 november 2004 daarvan in hoger beroep te komen, desnoods op nader aan te voeren gronden, welke gronden dan nadien met bekwame spoed hadden kunnen worden aangevoerd.
4.4.5. Nu ook anderszins niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat UWV c.s. redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn terzake van de termijnoverschrijding, dient UWV c.s. niet ontvankelijk te worden verklaard in het hoger beroep. Aan beantwoording van de vraag of het bepaalde in artikel 15, lid 3, Fw in de weg staat aan het ingestelde hoger beroep, komt het hof derhalve niet toe.
4.5. UWV c.s. heeft verzocht [A.] te veroordelen in de kosten van de verzetprocedure en het hoger beroep. Ter zitting heeft [A.] verzocht UWV c.s. te veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
Het hof ziet aanleiding, gelet op de schending van artikel 31 Rv, de kosten van het hoger beroep tussen partijen te compenseren. Nu het hoger beroep niet ontvankelijk is, komt het hof niet toe aan een hernieuwde beoordeling van de kostenveroordeling in de verzetprocedure.
5. De beslissing
Het hof:
verklaart UWV c.s. niet ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep;
compenseert de kosten van het hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Katerberg, Lamers en Van Soest-van Dijkhuizen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 8 maart 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.