8 maart 2005
Rekestenkamer
Rekestnummer R200400732
GERECHTSHOF TE 'S-HERTOGENBOSCH
Beschikking
krachtens verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden in de zaak van:
[naam appellant],
ingeschreven te [nschrijvingsplaats], gemeente [gemeenteplaats],
appellant,
de man,
procureur mr. M.C. Bijleveld-Van der Slikke,
[naam geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
de vrouw,
procureur mr. J.E. Lenglet.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zwolle d.d. 30 september 2002, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep na verwijzing
2.1. In zijn verzoekschrift na verwijzing, ter griffie ingekomen op 9 september 2004, heeft de man verzocht alsnog ontvankelijk te worden verklaard in zijn inleidend verzoek, althans zijn verzoek toe te wijzen, althans rekening houdend met het door de Hoge Raad en het door de man gestelde in goede justitie een onderhoudsbijdrage vast te stellen in Nederlandse guldens althans Euro's, bij voorkeur op nihil, betreffende de periode per/na 1 januari 2000 danwel 24 januari 2000, zulks met terugwerkende kracht tot 1 januari 2000 danwel 24 januari 2000, althans een door het hof te bepalen datum, alsmede in verband met een wijziging van omstandigheden in verband met de pensionering van de man de onderhoudsbijdrage per 1 juni 2004 op nihil te stellen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van dit geding na verwijzing door de Hoge Raad.
2.2. Bij verweerschrift, ter griffie ingekomen op 9 november 2004, heeft de vrouw verzocht de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem deze als zijnde ongegrond en onbewezen te ontzeggen.
2.3. De mondelinge behandeling in hoger beroep na verwijzing heeft plaatsgevonden op 1 februari 2005. Bij die gelegenheid zijn de vrouw en de advocaten van partijen gehoord. De man is, alhoewel behoorlijk opgeroepen, bij deze gelegenheid niet verschenen.
2.4. Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het verzoekschrift na verwijzing;
- het faxbericht d.d. 21 januari 2005 met bijlage van de advocaat van de vrouw;
- de pleitnotities van de advocaten van partijen, ter zitting d.d.
1 februari 2005 door hen overgelegd.
3.1. Partijen zijn op 6 september 1968 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de rechtbank Zwolle d.d. 22 februari 1995 is de echtscheiding tussen hen uitgesproken. Die beschikking is ingeschreven in de daartoe bestemde registers.
3.2. Partijen hebben de financiële gevolgen van de ontbinding van hun huwelijk in het door hen op 31 december 1994 ondertekende echtscheidingsconvenant geregeld. In dit convenant zijn partijen terzake de alimentatie voor de vrouw het volgende overeengekomen:
"C. Alimentatie voor de vrouw.
De man is bereid en in staat om maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen een bedrag van HKD 16.000,= bruto of de tegenwaarde daarvan in Hollandse guldens als bijdrage in haar levensonderhoud. Deze alimentatie zal gewijzigd worden op het moment dat de man niet langer werkzaam zal zijn in Hong Kong. Partijen houden als richtsnoer daarbij aan, dat de man afhankelijk van het belastingregime in het land waar hij werkzaam zal zijn, een derde van zijn bruto of netto maandinkomen aan de vrouw als alimentatie zal betalen. De alimentatie wordt jaarlijks verhoogd ingevolge de wettelijke indexering met ingang van 1 januari 1996. Deze verplichting van de man gaat in zodra het huwelijk van partijen is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de Burgerlijke stand''.
3.3. Bij de echtscheidingsbeschikking werd, overeenkomstig hetgeen partijen bij voormeld convenant zijn overeengekomen, de door de man te betalen onderhoudsbijdrage voor de vrouw vastgesteld op een bedrag van 16.000 KHD (Hong Kong dollars) per maand, althans op de tegenwaarde daarvan in guldens, zulks met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.4. Bij beschikking van de rechtbank Zwolle d.d. 9 november 2000 werd een verzoek van de man tot wijziging van de partneralimentatie afgewezen. Tegen die beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van 29 mei 2001 van het Hof Arnhem werd de beschikking van de rechtbank vernietigd en werd -met wijziging in zoverre van de bij convenant overeengekomen en de bij de echtscheidingsbeschikking vastgestelde onderhoudsbijdrage- de door de man te betalen bijdrage voor de vrouw met ingang van 24 januari 2000 verlaagd en nader vastgesteld op een bedrag van HKD 10.720,= per maand.
3.5. Ten tijde van de hoger beroepsprocedure in 2001 voor het hof Arnhem was de man werkloos. Uit de stukken is gebleken dat de man als zogeheten expatriate tot 1 januari 1998 heeft gewerkt bij Philips B.V. in Hong Kong en dat hij nadien, in verband met de verkoop van zijn bedrijfsonderdeel tot aan zijn ontslag per 1 januari 2000 heeft gewerkt bij Mannesmann VDO. De man heeft in verband met deze beëindiging van zijn arbeidscontract van Philips een ontbindingsvergoeding ontvangen van ƒ 300.000,= en daarnaast heeft Philips ten behoeve van de man een bedrag van ƒ 130.000,= gestort in het Philips Pensioenfonds. Het hof Arnhem overwoog in zijn beschikking van 29 mei 2001 onder meer dat de man op geen enkele wijze zijn stelling, dat de in het verleden bedongen terugkeergarantie bij Philips van nul en generlei waarde was, heeft onderbouwd, dat het arbeidscontract van de man met wederzijds goedvinden was beëindigd en dat de keuze van de man om geen gebruik te maken van de terugkeergarantie bij Philips niet diende te worden afgewenteld op zijn reeds bestaande onderhoudsplicht jegens de vrouw. Voorts werd overwogen dat de man op dat moment weliswaar werkloos was, maar dat gelet op zijn werkervaring in Hong Kong van hem gevergd kon worden dat hij zich zou inspannen wederom een inkomen uit arbeid als voorheen te verwerven en dat het onder die omstandigheden redelijk was dat de man de ontvangen ontbindingsvergoeding zou aanwenden ter overbrugging van de periode dat hij geen inkomen uit arbeid zou ontvangen.
3.6. In de onderhavige procedure heeft de man zich in april 2002 tot de rechtbank Zwolle gewend met het verzoek de bij de beschikking van het hof Arnhem d.d. 29 mei 2001 vastgestelde partneralimentatie te wijzigen c.q. op nihil te stellen. Bij (eind)beschikking van de rechtbank Zwolle d.d. 30 september 2002 werd de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij werd - kort gezegd - overwogen dat niet is gebleken van omstandigheden waarmee het Hof in haar beschikking van 29 mei 2001 niet reeds rekening heeft gehouden. Van deze beschikking zijn beide partijen - de vrouw incidenteel - in hoger gekomen bij het hof Arnhem.
3.7. Bij beschikking van 3 juni 2003 heeft het hof Arnhem de beschikking van de rechtbank Zwolle bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.
Daarbij heeft het hof terzake de door de man gestelde gewijzigde omstandigheden - samengevat - het volgende overwogen (rov. 4.3. en 4.4.):
- de enkele inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie in Nederland levert geen gewijzigde omstandigheid op, omdat die inschrijving volgens de man zelf verband houdt met zijn aanspraak op AOW en hij ter zitting heeft verklaard slechts twee maanden per jaar in Nederland te verblijven en de overige tijd in Hong Kong;
- de man heeft geen andere feiten en omstandigheden aangevoerd dan die waarmee het hof bij het wijzen van zijn beschikking van 29 mei 2001 rekening heeft gehouden, welke beschikking onherroepelijk is geworden;
- het feit dat de man een bankgarantie heeft moeten stellen in verband met een geschil over de executie van zijn lopende alimentatieverplichtingen levert geen wijzigingsgrond op, nu de man dit had kunnen voorkomen door zich aan zijn verplichtingen te houden;
- ook het feit dat de kosten van levensonderhoud in Hong Kong hoger zijn (dan in Nederland) kan niet worden aangemerkt als een nieuwe omstandigheid.
3.8. De man heeft van de beschikking van het hof Arnhem van 3 juni 2003 cassatie ingesteld. Bij beschikking van de Hoger Raad van 23 april 2004 werd de beschikking van het Hof Arnhem d.d. 3 juni 2003 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar dit hof.
De Hoge Raad overwoog in haar beschikking van 23 april 2004 dat het hof Arnhem zijn beslissing d.d. 3 juni 2003 ontoereikend had gemotiveerd, aangezien "de man in het licht van de beschikking waarvan wijziging werd verzocht (bedoeld is de beschikking van het hof Arnhem d.d. 29 mei 2001), wel nieuwe omstandigheden heeft aangevoerd waarop het hof had behoren in te gaan. In deze beschikking had het hof zijn oordeel immers mede gebaseerd op de omstandigheid dat toen nog onzeker was of de man werkloos zou blijven, waarbij het hof het redelijk achtte dat de man, van wie kon worden gevergd dat hij zich zou inspannen wederom een inkomen uit arbeid te verwerven, de door hem ontvangen ontbindingsvergoeding zou gebruiken voor het overbruggen van de periode waarin hij geen inkomsten zou ontvangen. Nu de man in de onderhavige procedure tegenover het hof heeft aangevoerd dat hij geen baan heeft gevonden, zich geen inkomsten heeft kunnen verwerven en in financiële problemen is geraakt, is zonder nadere motivering die het hof niet heeft gegeven, onbegrijpelijk waarom dit een en ander niet als nieuwe omstandigheden in de zin van artikel 1:401 BW zou kunnen worden beschouwd. Het hof is in zijn beschikking van 29 mei 2001 klaarblijkelijk uitgegaan van de veronderstelling dat de man na enige tijd weer inkomen uit arbeid zou ontvangen en daaruit de vastgestelde onderhoudsbijdrage zou kunnen voldoen".
4. De verdere beoordeling na verwijzing
4.1. Het hof heeft de advocaat van de man ter zitting voorgehouden dat in de cassatieprocedure niet is opgekomen tegen de verwerping door het Hof Arnhem van de stelling van de man dat de beschikking van 29 mei 2001 vanaf het begin niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan. In dat verband heeft de advocaat van de man ter zitting verklaard dat het geschil na verwijzing beperkt kan blijven tot de periode vanaf 29 mei 2001, zijnde de uitspraakdatum van de beschikking waarvan wijziging wordt verzocht. Derhalve zal het hof thans overgaan tot beantwoording van de vraag of de door de man in de onderhavige procedure aangevoerde en door het Hof Arnhem onbesproken gelaten gewijzigde omstandigheden -zoals verwoord door de Hoge Raad- dienen te leiden tot een nieuwe beoordeling en een eventuele wijziging van de bij de beschikking van het hof Arnhem d.d. 29 mei 2001 vastgestelde alimentatie vanaf een ná 29 mei 2001 gelegen tijdstip.
4.2. In het verzoekschrift na verwijzing en ter zitting is door of namens de man
- onder meer - aangevoerd dat de man een sollicitatieverbod in Hong Kong had, dat hij na beëindiging van zijn dienstverband bij Philips c.q. Mannesmann veelvuldig heeft gesolliciteerd maar dat hij er met name vanwege zijn leeftijd niet in is geslaagd werk te vinden, dat hij ook in verband met gezondheidsproblemen de afgelopen jaren niet in staat was tot het verrichten van betaalde arbeid en dat hij verplicht was per 1 juni 2004 gebruik te maken van de pre-pensioenregeling via Philips. Voorts heeft de advocaat van de man ter zitting verklaard dat de man, indien hij via Philips een terugkeergarantie had afgedwongen, hij in Nederland tewerk zou zijn gesteld, met als gevolg dat zijn salaris in verband met het wegvallen van de buitenland- toeslagen en het belastingklimaat in Nederland zodanig zou zijn verlaagd dat hij ook in die situatie niet in staat zou zijn geweest de partneralimentatie te kunnen blijven voldoen. Daarnaast heeft de man aangevoerd dat hij tot aan zijn prepensioen per juni 2004 heeft moeten leven van de ontbindingsvergoeding, die feitelijk al geruime tijd geleden is geconsumeerd vanwege verkeerde beleggingen en omdat de vrouw oneigenlijk gebruik maakt van een bankgarantie van ƒ 175.000,= die hij terzake in 2001 ten behoeve van de lopende alimentatieverplichtingen heeft gesteld, waardoor hij in financiële problemen is geraakt. Tenslotte heeft de man gesteld dat er een wijziging van omstandigheden is ingetreden met ingang van 1 juni 2004 in verband met het feit dat de vrouw met ingang van die datum aanspraak maakt op een deel van het prepensioen van de man.
4.3. Het hof overweegt als volgt. Nu de man zich in de onderhavige procedure op het standpunt stelt dat zijn financiële omstandigheden de betaling van een bijdrage voor de vrouw niet langer toelaten, ligt het op zijn weg die stelling met verifieerbare gegevens te onderbouwen en volledige inzage te verstrekken in zijn persoonlijke en financiële situatie, zeker nu de vrouw daartegen gemotiveerd verweer heeft gevoerd. Het hof stelt vast dat van het door de man gestelde sollicitatieverbod c.q. het verbod om in Hong Kong vergelijkbare werkzaamheden te verrichten na de beëindiging van zijn dienstverband bij Philips c.q. Mannesmann per 1 januari 2000 geen bewijzen in het geding zijn gebracht en dat de man op geen enkele wijze heeft aangetoond dat hij sedertdien heeft getracht aan het werk te komen. Voorts heeft de man niet aangetoond, zoals hij heeft aangevoerd, dat indien hij gebruik had gemaakt van de terugkeergarantie bij Philips, hij in Nederland tewerk zou zijn gesteld en dat een tewerkstelling in Nederland zonder meer tot een zodanige verlaging van zijn inkomen had geleid, dat hij ook in die situatie niet in staat zou zijn geweest de bij beschikking van 29 mei 2001 vastgestelde partneralimentatie te kunnen blijven voldoen. Ook de ter zitting opgeworpen stellingen dat de man door gezondheidsproblemen de afgelopen jaren niet in staat was tot het verrichten van arbeid en dat hij per 1 juni 2004 verplicht was gebruik te maken van de prepensioen regeling zijn op geen enkele wijze feitelijk onderbouwd.
4.4. De stelling van de man dat hij de afgelopen jaren buiten de
ontbindingsvergoeding geen andere inkomsten heeft gehad en dat hij volledig heeft moeten interen op zijn vermogen, waardoor hij in de financiële problemen is geraakt is door de man evenmin onderbouwd. De man heeft nagelaten gespecificeerd inzage te verschaffen terzake de hoogte van zijn vermogen en de wijze waarop zijn vermogen de afgelopen jaren is gedaald. Wel heeft de man verwezen naar de stukken die door hem in de eerdere procedure bij de rechtbank en het hof Arnhem zijn overgelegd, maar dit kan de man niet baten, nu die stukken zonder nadere toelichting, welke geheel ontbreekt, niet begrijpelijk zijn, althans onvoldoende inzicht bieden in de financiële situatie van de man.
De vrouw heeft in dat verband in haar verweerschrift en ter zitting nog
aangevoerd dat de man naast de ontbindingsvergoeding ook de beschikking heeft over vermogen c.q. spaargelden waarover hij geen informatie verschaft, dat hij in augustus 2001 nog is verhuisd en duurder is gaan wonen, dat de kinderen van partijen de afgelopen jaren substantiële financiële bedragen van de man hebben ontvangen, dat de man zich bezig houdt met beleggingen en ook per e-mail beleggingsadviezen geeft aan de zoon van partijen, dat niet duidelijk is of de door de man in het verleden afgesloten levensverzekering bij Interpolis reeds tot uitkering is gekomen en of het door Philips in 1999 naast de ontslagvergoeding als pensioenvoorziening gestorte bedrag van ƒ 130.000,= inmiddels tot uitkering is gekomen en dat geen gegevens zijn overgelegd omtrent het huidige inkomen van de echtgenote van de man en zijn huidige lasten. Het hof stelt vast dat de advocaat van de man ter zitting terzake van deze door de vrouw geconstateerde vraagpunten geen duidelijkheid heeft kunnen verschaffen.
4.5. Ook met betrekking tot de stelling van de man dat er een wijziging van omstandigheden is ingetreden met ingang van 1 juni 2004 in verband met het feit dat de vrouw met ingang van die datum aanspraak maakt op een deel van het prepensioen van de man zijn geen verifieerbare gegevens in het geding gebracht. Weliswaar heeft de vrouw erkend dat zij sedert juni 2004 een bedrag ontvangt van de man van E. 1.343,60 met als aanduiding "voorlopige alimentatie", maar zij betwist dat deze omstandigheid dient te leiden tot een wijziging van de alimentatie, nu de man haar ook met betrekking tot de hoogte van het pre-pensioen geen inzage en duidelijkheid verschaft.
Gelet op het feit dat de definitieve hoogte van het prepensioen nog volstrekt ongewis is (in het verzoek na verwijzing wordt door de man gewag gemaakt van een pre-pensioen variërend tussen E. 2.842,= en E. 3.330,= per maand terwijl namens de man ter zitting is verklaard dat het prepensioen E. 966,47 zal gaan bedragen) en nu daaromtrent geen enkel verifieerbaar bewijsstuk is overgelegd, kan niet worden beoordeeld of en in hoeverre de aanspraak van de vrouw op een deel van het prepensioen van de man dient te leiden tot een wijziging van de thans geldende alimentatie. Het hof gaat er vanuit dat zodra er terzake het prepensioen enige duidelijkheid ontstaat, partijen in onderling overleg tot een eventuele aanpassing van de onderhoudsbijdrage vanaf 1 juni 2004 kunnen komen.
4.6. Tenslotte stelt het hof vast dat de man niet met verifieerbare gegevens heeft aangetoond dat de vrouw oneigenlijk gebruik maakt van de door hem in 2001 gestelde bankgarantie, dat de man evenmin heeft aangetoond dat zijn vermogen de afgelopen jaren is geslonken door verkeerde beleggingen en dat voorts gelet op de onduidelijkheid omtrent zowel het inkomen (daaronder begrepen ook het eventueel in de afgelopen jaren door de man in redelijkheid te verwerven inkomen) als het vermogen van de man niet kan worden beoordeeld of zijn stelling juist is, dat bij handhaving van de bij beschikking van 29 mei 2001 vastgestelde alimentatie de vrouw -in strijd met hetgeen partijen daaromtrent in het echtscheidings- convenant als richtsnoer zijn overeengekomen- een hoger bedrag aan alimentatie zou ontvangen dan eenderde deel van zijn inkomen. Voorzover in het petitum van het verzoekschrift na verwijzing van de man zou moeten worden gelezen dat hij tevens heeft verzocht alsnog de bij beschikking van 29 mei 2001 vastgestelde bijdrage opnieuw maar dan in Nederlandse guldens c.q. euro's vast te stellen is het hof van oordeel dat de man, gelet op de betwisting daarvan door de vrouw, niet inzichtelijk heeft gemaakt c.q. met verifieerbare gegevens heeft aangetoond dat hij onevenredig wordt benadeeld bij handhaving van die bijdrage in Hong Kong dollars.
4.7. Het geheel overziend komt het hof tot de conclusie dat de man volstrekt onvoldoende inzage en duidelijkheid heeft verstrekt in zijn persoonlijke en financiële situatie vanaf 29 mei 2001 en dat hij heeft nagelaten middels in rechte geloof verdienende bescheiden invulling te geven aan de op hem rustende stelplicht en bewijslast. De enige financiële gegevens die zich in het aan het hof voorgelegde dossier bevinden betreffen de bescheiden gehecht aan de brief van de man aan de rechtbank Zwolle d.d. 3 juli 2002 (produktie 4), echter die gegevens kunnen, voorzover deze al betrekking hebben op de periode na 29 mei 2001, niet dienen tot bewijs van de stelling van de man dat hij sedert laatstgenoemde datum buiten de ontbindingsvergoeding geen inkomen heeft gehad noch zich heeft kunnen verwerven en dat de ontbindingsvergoeding c.q. zijn vermogen sedertdien zodanig is verminderd dat hij niet meer in staat is de bij beschikking van het Hof Arnhem d.d. 29 mei 2001 vastgestelde partneralimentatie te voldoen. Overigens heeft de vrouw ter zitting nog aangevoerd dat de door de man bij zijn verzoekschrift na verwijzing overgelegde produktie 13 ('' feiten/getallen en gevolgen'') wordt gepresenteerd als een reeds voor de cassatieprocedure ingediend processtuk, maar dat dit processtuk voor het eerst is overgelegd in de onderhavige verwijzingsprocedure. Wat daar overigens ook van zij, ook dit processtuk, dat kennelijk door de man zelf is opgesteld en niet is voorzien van onderliggende bewijsstukken, kan naar het oordeel van het hof niet dienen tot bewijs van zijn stellingen.
4.8. Het hof acht het in strijd met de goede procesorde de man in de onderhavige procedure alsnog in de gelegenheid te stellen zijn verzoek nader met bewijsstukken te onderbouwen en de benodigde financiële en overige relevante bewijsstukken te overleggen, nu hij daartoe ruimschoots de gelegenheid heeft gehad en door hem geen klemmende redenen zijn aangevoerd, welke het niet tijdig overleggen van de benodigde relevante bescheiden rechtvaardigen. Om die reden zal ook het -overigens in algemene termen geformuleerde- bewijsaanbod van de man worden gepasseerd. De nalatigheid van de man om invulling te geven aan de op hem rustende stelplicht en bewijslast en de benodigde bewijsstukken tijdig in te dienen dient naar het oordeel van het hof geheel voor zijn rekening en risico te blijven.
4.9. Op grond van het vorenstaande is niet althans onvoldoende vast komen te staan dat er zich aan de zijde van de man na 29 mei 2001 een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan die dient te leiden tot een verlaging van de bij beschikking van het Hof Arnhem d.d. 29 mei 2001 vastgestelde alimentatie. Het hof zal de bestreden beslissing van de rechtbank Zwolle d.d. 30 september 2002 dan ook bekrachtigen, met aanvulling van gronden.
4.10. In hetgeen de man heeft gesteld ziet het hof onvoldoende aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt in zaken van deze aard, namelijk dat de proceskosten worden gecompenseerd.
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zwolle d.d. 30 september 2002, met aanvulling van gronden;
compenseert de op het hoger beroep gevallen proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lamers, Van Soest-Van Dijkhuizen en Walstock en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 8 maart 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.