parketnummer : 20.002285.04
datum uitspraak: 20 januari 2005
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
economische kamer
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de Rechtbank Maastricht van 12 december 2003 in de strafzaak onder parketnummer 03/080161-02 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1972,
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf, en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke geldboete van ? 1.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door twintig dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen.
Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat: PRO MEMORIE.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 26 april 2002 in de gemeente Gulpen-Wittem, zonder vergunning van de burgemeester van de gemeente Gulpen-Wittem, op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten een aan de [adres] gelegen eethuis, twee speelautomaten aanwezig heeft gehad.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het bewezen verklaarde is als overtreding voorzien bij artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de kansspelen juncto artikel 31, eerste en derde lid, van die wet, junctis de artikelen 1, aanhef en onder 3, en 2, derde lid, van de Wet op de economische delicten en strafbaar gesteld bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder 4, van de Wet op de economische delicten.
De advocaat-generaal heeft, zoals hiervoor reeds is opgemerkt, gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf, en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke geldboete van € 1.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door twintig dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal is er dus kennelijk van uit gegaan dat het aanwezig hebben van twee speelautomaten op een voor het publiek toegankelijke plaats, slechts één overtreding van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de kansspelen oplevert.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Artikel 30b van de Wet op de kansspelen luidt, voorzover relevant, als volgt:
"1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben
(...)
b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;
(...)".
Uit deze formulering volgt, dat het klaarblijkelijk de bedoeling van de wetgever is geweest om ook het aanwezig hebben van één speelautomaat met straf te bedreigen. Het vorenstaande brengt met zich dat het aanwezig hebben van twee speelautomaten op een voor het publiek toegankelijke plaats tweemaal een overtreding van voormeld artikel oplevert. Het bewezen verklaarde moet daarom worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep -zakelijk weergegeven- verklaard dat zij de twee in de tenlastelegging bedoelde speelautomaten inderdaad op 26 april 2002 aanwezig had in haar eethuis in de gemeente Gulpen-Wittem, dat die gemeente daarvan op de hoogte was, dat zij voor het aanwezig hebben van die speelautomaten bij de burgemeester van die gemeente een vergunning had aangevraagd, maar dat deze nog niet was verleend en dat zij ervan uit ging dat zij die speelautomaten in de tussentijd -dus voordat de burgemeester op haar vergunningaanvraag had beslist- al daar aanwezig mocht hebben. Een ambtenaar van politie had namelijk tijdens een bezoek aan het eethuis in oktober 2001 niet gezegd dat het aanwezig hebben van die speelautomaten zonder een daartoe strekkende vergunning was verboden, maar alleen dat die speelautomaten meer naar achteren moesten worden geplaatst, hetgeen zij -verdachte- vervolgens heeft gedaan.
Het hof verstaat dit verweer als een beroep op afwezigheid van alle schuld in de zin van rechtsdwaling.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Uit het proces-verbaal van regiopolitie Limburg-Zuid, proces-verbaalnummer 26-04-2002-1946-0239, gedateerd 20 augustus 2002, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant], brigadier van politie regio Limburg-Zuid, Basiseenheid Mergelland, blijkt dat de politie op 24 oktober 2001 heeft geconstateerd dat de verdachte in het eethuis twee speelautomaten aanwezig had zonder een daartoe strekkende vergunning van de burgemeester van de gemeente Gulpen-Wittem en dat de politie verdachte toen heeft gewaarschuwd en heeft medegedeeld dat na 1 januari 2002 terzake van dat feit proces-verbaal zou worden opgemaakt, indien, naar het hof begrijpt, deze situatie dan nog steeds zou bestaan.
Gelet hierop, acht het hof niet aannemelijk geworden dat van de zijde van de politie of van de gemeente Gulpen-Wittem aan verdachte mededelingen zijn gedaan waaruit verdachte redelijkerwijs had kunnen en mogen afleiden dat het aanwezig hebben van twee speelautomaten zonder een daartoe strekkende vergunning, in afwachting van de verlening van die vergunning was toegestaan.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Met oplegging van een voorwaardelijke geldboete wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 62 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 30b en 31 van de Wet op de kansspelen.
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
"Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 30b van de Wet op de kansspelen, tweemaal gepleegd".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot twee geldboetes van elk € 500,- (zegge vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal telkens te vervangen door hechtenis van 10 (tien) dagen.
Beveelt dat de opgelegde geldboetes, bij gebreke van betaling en verhaal telkens te vervangen door hechtenis van 10 (tien) dagen, niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de veroordeelde de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar niet schuldig te maken aan een strafbaar feit niet heeft nageleefd.
Dit arrest is gewezen door Mr. Gründemann, als voorzitter
Mrs. Van der Kaaden en Schotman, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. Kroes, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 januari 2005.
Mr. Schotman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1972,
wonende te [woonplaats], [adres],
Is bij vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Maastricht van 12 december 2003 ter zake van:
"Een gedraging in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 30b, aanhef en onder b, van de Wet op de kansspelen";
veroordeeld tot:
EUR 1.000,- boete, subsd. 20 dgn. hecht. ( te voldoen in 5 maandelijkse term. van elk EUR.200,-)
.