20 april 2005
Rekestenkamer
Rekestnummer R200400868
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
In de zaak in hoger beroep van:
[naam appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
de man,
procureur mr. L.G.M. van Vugt-van Moorsel,
[naam geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
de vrouw,
advocaat mr. G. Martin.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 juli 2004, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 20 oktober 2004, heeft de man verzocht om voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de inleidende verzoeken van de man tot wijziging van de alimentatie subsidiair een geleidelijke vermindering tot nihil toe te wijzen.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 maart 2005. Bij die gelegenheid zijn partijen en hun raadslieden gehoord.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 26 april 2004;
- de ter zitting overgelegde pleitnotities van de advocaat van de vrouw;
- de ter zitting overhandigde jaaropgave 2004 van de vrouw;
- het faxbericht met bijlage van de advocaat van de vrouw d.d. 23 maart 2005;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 23 maart 2005.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4.1. Partijen zijn op 5 juli 1973 met elkaar gehuwd. De tussen hen gewezen echtscheidingsbeschikking van 4 juli 2000 van de rechtbank Haarlem is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 18 juli 2000.
4.2. Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man aan de vrouw een uitkering tot haar levensonderhoud zal betalen van fl. 500,- (E. 226,89) per maand met ingang van de dag dat de echtscheidings-beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (18 juli 2000). Deze bijdrage beloopt ingevolge de wettelijke indexering op dit moment E. 263,96 per maand.
4.3. De man heeft in eerste aanleg primair verzocht de partneralimentatie nader te bepalen op nihil met ingang van 1 september 2003, althans met ingang van de datum van het verzoekschrift (22 december 2003) en subsidiair de partner- alimentatie telkens per 1 januari, voor het eerst per 1 januari 2004, te verminderen met E. 60,- per maand, alsmede de partneralimentatie tot aan januari 2004 te bepalen op hetgeen door de man feitelijk aan de vrouw is voldaan.
De rechtbank heeft deze verzoeken afgewezen. Hiervan is de man in hoger beroep gekomen.
Ingangsdatum wijziging
4.4. Tussen partijen is in geschil de ingangsdatum van een eventuele wijziging. De man heeft wijziging verzocht per 1 september 2003. Ter zitting is gebleken dat de vrouw reeds in juni 2003 wist dat de man voornemens was bij de rechtbank een verzoek tot nihilstelling in te dienen. Het hof acht een ingangsdatum van 1 september 2003 derhalve alleszins redelijk en zal deze datum als ingangsdatum hanteren indien de geldende partneralimentatie dient te worden gewijzigd.
Draagkracht
4.5. De draagkracht van de man tot het betalen van de geldende bijdrage is niet in geschil en staat daarmee vast. Daarnaast zijn er geen grieven gericht tegen de door de rechtbank gehanteerde vergelijking van de financiële situaties van partijen.
Behoefte
4.6. De man betwist de (aanvullende) behoefte van de vrouw aan de vastgestelde partneralimentatie.
4.6.1. De man voert - kort samengevat - aan dat de vrouw reeds lang voor de echtscheiding een relatie zou hebben gehad met haar huidige partner, waarvan de man onwetend was. De man kwalificeert deze houding van de vrouw als "wangedrag" en is van mening dat dit gedrag dermate grievend voor de man is (geweest) dat de vrouw geen recht meer heeft op alimentatie, althans dat de alimentatie geleidelijk moet worden verminderd tot nihil (althans zo begrijpt het hof in zoverre de grieven 1 en 2 van de man).
Het hof laat in het midden wanneer de huidige relatie van de vrouw is begonnen, omdat in echtscheidingsprocedures partijen over het algemeen een minder goede verhouding met elkaar hebben en het dan vaker voorkomt dat partijen reeds tijdens of vóór de echtscheidingsprocedure een relatie met een ander hebben of krijgen. Een dergelijk feit levert normaliter geen wangedrag op met als gevolg beperking van het recht op alimentatie. Gedrag dat dermate grievend is dat een beperking van het recht op alimentatie gerechtvaardigd is, geldt slechts in zeer extreme situaties, waarvan in de onderhavige zaak naar het oordeel van het hof niet is gebleken. Het beroep van de man op artikel 1:401 lid 4 BW moet worden verworpen nu niet is gebleken dat de alimentatie van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven zou hebben voldaan.
4.6.2. De man heeft ter zitting verklaard zijn stellingen inzake - kort gezegd - de teveel door hem betaalde partneralimentatie in 2001 en het inkomen van de vrouw in 2000 te "laten zitten"(zie toelichting op grief 1). Het hof begrijpt hieruit dat de man deze stellingen heeft ingetrokken, zodat deze geen verdere bespreking behoeven. De overige omstandigheden die de man in de toelichting op grief 2 in het kader van de behoefte van de vrouw aan alimentatie aanvoert en die, naar de mening van de man, behoefte-verlagend werken (dat het inkomen tijdens het huwelijk mede zou zijn aangewend voor de aflossing van de huwelijkse schulden, dat de vrouw de volledige inboedel heeft gehouden, dat de huidige partner van de vrouw de vrouw financieel zou ondersteunen), zijn door de vrouw betwist en door de man op geen enkele wijze onderbouwd, zodat het hof deze verwerpt. Ook de stelling van de man dat toekomstige factoren bij de beoordeling moeten worden betrokken, verwerpt het hof nu van zekere toekomstige factoren geen sprake is.
4.6.3. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de huwelijksgerelateerde behoefte niet vastgesteld, omdat - aldus de rechtbank - de man heeft nagelaten stukken in te brengen betreffende het inkomen van de vrouw tijdens het huwelijk. Het hof is van oordeel dat de huwelijksgerelateerde behoefte wél kan en dient te worden bepaald. Uitgangspunt voor de bepaling van de huwelijksgerelateerde behoefte is het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de echtscheiding plaatsvond. In de onderhavige zaak zal het hof dan ook uitgaan van het jaar 1999. Omdat in 1999 de dochter van partijen reeds meerderjarig was en de zoon op 22 februari van dat jaar 18 is geworden, zal het hof geen kinderaftrek toepassen. Blijkens de door de man bij brief van 23 maart 2005 overgelegde bankafschriften bedroeg zijn netto jaarinkomen in 1999 fl. 43.213,-/E. 19.609,-. Gebleken is dat de vrouw in 1999 geen eigen inkomsten had, hetgeen betekent dat het netto gezinsinkomen neerkomt op
E. 1.634,- per maand. Voorts is gebleken dat de zoon van partijen bij de vrouw inwoont. Omdat de vrouw sedert de echtscheiding een meerpersoonshuishouden voert, kan haar behoefte gesteld worden op de helft van voornoemd netto gezinsinkomen, zoals door de man is betoogd, dat neerkomt op E. 817,- per maand. Rekening houdend met de wettelijke indexering vanaf 1999 tot heden komt de behoefte op dit moment neer op E. 974,25 per maand. Uitgaande van de jaaropgave 2003 voor wat betreft de periode van 1 september 2003 tot 1 januari 2004 bedroeg het netto inkomen van de vrouw toen ongeveer E. 960,- per maand (in 2003 bedroeg de geïndexeerde behoefte E. 940,14 per maand). Uitgaande van de jaaropgave 2004 bedroeg het netto inkomen van de vrouw in dat jaar ongeveer E. 1.000,- per maand. Nu gesteld noch gebleken is dat het inkomen van de vrouw ingaande 2005 is gewijzigd, gaat het hof ervan uit dat de vrouw ook thans een inkomen heeft van circa E. 1.000,- netto per maand. Geconcludeerd kan worden dat de vrouw geen (aanvullende) behoefte had en heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud met ingang van 1 september 2003. Aldus is sprake van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan de beschikking van de rechtbank Haarlem moet worden gewijzigd.
4.6.4. Nu het hof reeds op grond van het vorenstaande het primaire verzoek van de man tot nihilstelling zal toewijzen, behoeft het overige standpunt van de man, dat van de vrouw mag worden verwacht dat zij meer inkomsten genereert nu zij slechts 28 uur per week werkt en niet wordt belemmerd door de zorg voor de kinderen, geen nadere behandeling.
4.7. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voorzover daarin het verzoek van de man is afgewezen.
Proceskosten
4.8. De proceskosten van dit hoger beroep worden gecompenseerd, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
vernietigt de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 juli 2004 voorzover daarin het verzoek van de man is afgewezen;
en inzoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van 4 juli 2000 van de rechtbank Haarlem voorzover daarin de door de man aan de vrouw te betalen partnerbijdrage is bepaald met ingang van 1 september 2003 aldus, dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage voor haar levensonderhoud met ingang van 1 september 2003 nader wordt bepaald op nihil;
wijst af het meer of anders verzochte;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Smeenk-van der Weijden, Van Teeffelen en Spliet en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 20 april 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.