Parketnummer: 20-001932-04
Uitspraak : 27 april 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Roermond van 9 april 2004 in de strafzaak met parketnummer 04-050975-03 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1963],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans uit anderen hoofde verblijvende in het huis van bewaring Roermond te Roermond.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf, en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en met last dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de beslissing van de benadeelde partij en met dien verstande dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal aanvullen met een motivering van de opgelegde straf en de motivering van de maatregel van terbeschikkingstelling, gelet op hetgeen de raadsman van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren zal opleggen.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren op zichzelf genomen passend, maar gelet op de omstandigheid dat de deskundigen J.R. Nijdam, zenuwarts en drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog/neuropsycholoog over verdachte hebben bericht dat verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten licht verminderd toerekeningsvatbaar was zal het hof zich verenigen met de door de eerste rechter aan verdachte opgelegde straf.
Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer aangevoerd dat het wenselijk is, dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden zal worden opgelegd.
Het hof overweegt het navolgende.
In het rapport van J.R. Nijdam, zenuwarts, wordt onder meer overwogen dat het recidivegevaar groot is, zeker indien verdachte onbehandeld blijft. Drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog/neuropsycholoog heeft gerapporteerd dat een klinische behandeling is geïndiceerd om het recidivegevaar in te perken.
Volgens de verklaring van verdachte ter terechtzitting bestaat er een verwevenheid tussen het alcoholmisbruik van verdachte en het plegen van strafbare feiten als de onderhavige.
Het recidivegevaar is aanwezig op het moment dat verdachte wederom in aanraking komt met alcohol, hetgeen eenvoudig te realiseren is.
Naar het oordeel van het hof is de termijn waarin kan worden ingegrepen indien verdachte zich zou onttrekken aan de voorwaarden weliswaar korter dan voorheen, doch te lang om te voorkomen dat verdachte met alcohol in aanraking komt en dan recidiveert.
Door bovengenoemde feiten en omstandigheden verenigt hof zich met beslissing omtrent de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, zoals deze door de rechtbank aan de verdachte is opgelegd.
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 5000,00 ingesteld. Dit bedrag dient volgens partij [benadeelde] gezien te worden als voorschot. Het hof begrijpt hieruit en uit de toelichting op de vordering dat partij [benadeelde] schadevergoeding vordert die deels reeds begroot kan worden, namelijk op Eur. 5000,--, en deels nog niet.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 5000,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
De schade kan thans deels begroot worden en deels nog niet. Met betrekking tot het thans te begroten deel wijst het hof een bedrag van Eur. 5000,-- toe. Voor het nog niet te begroten deel is de vordering niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 45, 287 en 288 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 5.000,00 (vijfduizend euro).
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde], wonende te [adres] [woonplaats], een bedrag te betalen van EUR 5.000,00 (vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis voor al het overige.
Aldus gewezen door
mr. Sterk, voorzitter,
mrs. Lo-Sin-Sjoe en Klaufus, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Polkamp, griffier,
en op 27 april 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Klaufus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.