ECLI:NL:GHSHE:2005:AT5241

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20-003695-04
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Claassens
  • A. Rothuizen-van Dijk
  • W. Wabeke
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Infiltratie en bewijsvoering in strafzaak tegen verdachte betrokken bij vuurwapen- en drugshandel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 april 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1966 en thans verblijvende in het Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda, was eerder vrijgesproken van bepaalde tenlastegelegde feiten. Het hof heeft zich geconcentreerd op de betrokkenheid van de verdachte bij vuurwapen- en drugshandel, waarbij infiltratie door politieambtenaren een cruciale rol speelde. De verdediging voerde aan dat de infiltratie disproportioneel was en dat er sprake was van schending van artikel 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het hof oordeelde dat de infiltratie niet disproportioneel was, gezien de ernst van de verdenkingen en de ontwikkeling van het opsporingsonderzoek. Het hof concludeerde dat er geen schending van de rechten van de verdachte had plaatsgevonden en verwierp het verweer van de verdediging dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging. Het hof achtte bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorbereiden van heroïnetransacties en deelneming aan een criminele organisatie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren en zes maanden, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht.

Uitspraak

Parketnummer: 20-003695-04
Uitspraak: 25 april 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 september 2004 in de strafzaak met parketnummer 01-049116-01 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in het Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is onbeperkt ingesteld. De eerste rechter heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde. Desgevraagd heeft de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep te kennen gegeven dat het hoger beroep dient te worden begrepen als niet te zijn gericht tegen deze vrijspraak. Hierop heeft het hoger beroep daarom geen betrekking.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal bevestigen, bij welk vonnis de verdachte terzake van het onder 1, onder 3 en onder 4 ten laste gelegde is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal worden vernietigd:
- omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter;
- omdat zonder nadere redengeving, die ontbreekt, het bewezen verklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
Tenlastelegging
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over, met uitzondering van het onder 2 ten laste gelegde.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
1. De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging wegens grove schending van art. 6 EVRM en schending van art. 8 EVRM, althans dat bewijsuitsluiting of strafvermindering moet volgen.
Hiertoe heeft de raadsman, kort weergegeven, het volgende aangevoerd.
2. Art. 6 EVRM is volgens de raadsman geschonden doordat jegens de verdachte infiltratie door politieambtenaren is toegepast, welke infiltratie niet onder toezicht heeft gestaan van een rechter, hetgeen in strijd is met het arrest Texeira de Castro (EHRM 9 juni 1998, NJ 2001, 471). Bovendien hebben de infiltranten zich jegens de verdachte leidend, initiërend en actief opgesteld door steeds opnieuw te proberen contact te leggen met de verdachte . Het hof begrijpt dit betoog aldus dat volgens de raadsman de infiltranten de verdachte hebben aangezet tot een delict waarop diens opzet niet reeds tevoren was gericht. Voorts is met de infiltratie begonnen op 11 maart 2002 terwijl in de voorafgaande periode van het onderzoek tegen de verdachte - 5 september 2001 tot 11 maart 2002 - zo weinig de verdenking versterkend materiaal tegen de verdachte is verkregen, dat de inzet van het opsporingsmiddel infiltratie disproportioneel was.
3. Art. 8 EVRM is volgens de raadsman geschonden doordat vanaf 15 september 2001 de telefoon van de verdachte is afgetapt terwijl vanaf het begin geen sprake was van voldoende verdenking in de zin van art. 126m Sv. Enkel CIE-informatie, die immers niet toetsbaar is, is volgens de raadsman met een beroep op het arrest O'Hara (EHRM 16 oktober 2001, NJCM-bulletin 2002, p. 299-301) ontoereikend. Bovendien hadden de telefoontaps niet telkens mogen worden verlengd nu gedurende de eerste zes maanden van het onderzoek geen belastend materiaal tegen de verdachte bekend geworden is.
Taps en art. 8 EVRM
4. Uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting komt het volgende naar voren:
a. In de maand augustus 2001 kwam bij de CIE de volgende informatie binnen, afkomstig van meerdere informanten: [betrokkene 1] en [verdachte] handelen in automatische wapens en krijgen binnen 14 dagen een partij van tientallen automatische wapens Mac 11, kaliber 9 mm met geluiddemper; [verdachte] zit dik in de handel in vuurwapens. Deze wapens komen uit Joegoslavië en [verdachte] ruilt ze tegen pillen; [betrokkene 1] is ook bij de vuurwapenhandel betrokken, het betreft onder meer kleine vuurwapens. [betrokkene 1] en [verdachte] verblijven beiden vaak op camping De Rietschoof te Aalst.
De CIE-chef heeft deze informatie, gelet op de hem bekende achtergrond van de bronnen in samenhang met de door de bronnen aangedragen gegevens, aangemerkt als betrouwbaar (proces-verbaal van de CIE-chef d.d 31 augustus 2001, delictdossier 1A-01, p. 721).
b. In januari 2001 en op 3 september 2001 kwam bij de CIE informatie binnen volgens welke [betrokkene 1] vuurwapens kocht van bepaalde, met naam genoemde Joegoslaven.
c. [betrokkene 1] heeft vele antecedenten op het vlak van vermogens- en geweldsdelicten, twee antecedenten ter zake van de Wet wapens en munitie en een incident ter zake van de Opiumwet. [verdachte] heeft vele antecedenten op het vlak van vermogens- en geweldsdelicten en twee antecedenten ter zake van de Opiumwet.
d. Op grond van de onder a, b en c genoemde informatie heeft de politie machtiging ex art. 126g Sv gevraagd aan de officier van justitie om onder meer [betrokkene 1] en [verdachte] onder observatie te nemen en peilbakens te gebruiken (proces-verbaal dd. 5 september 2001, BOB-dossier p. 793-795) en heeft de politie de officier van justitie voorgesteld om aan de rechter-commissaris machtiging te vragen om de telefoons van [verdachte] af te tappen (proces-verbaal dd. 6 september 2001, BOB-dossier p. 797-798; proces-verbaal dd. 7 september 2001, BOB-dossier p. 802-803; proces-verbaal dd. 10 september 2001, BOB-dossier p. 808-8-9). De gevraagde machtigingen zijn verleend en vervolgens verlengd of vernieuwd.
e. In de maand september 2001 kwam bij de CIE van meerdere informanten de informatie binnen dat een Joegoslaaf genaamd [betrokkene 2], die op camping De Rietschoof te Aalst verblijft, grote partijen vuurwapens importeert en verhandelt. De CIE-chef heeft deze informatie als betrouwbaar aangemerkt (proces-verbaal dd. 1 oktober 2001, delictdossier 1A-01, p. 722).
f. In een proces-verbaal van 29 oktober 2001 (BOB-dossier p. 904-921) worden onder meer de volgende onderzoeksgegevens vermeld: op 12 september 2001 heeft [verdachte] contact met [betrokkene 3] (p. 905); op 15 september 2001 belt [betrokkene 1] met zijn broer en hij spreekt dan over iemand die precies weet wat het is aan elfjes (wat door de politie in verband wordt gebracht met MAC 11 vuurwapens; p. 907); op 2 oktober 2001 belt [betrokkene 3] met [verdachte] en zegt dan "je belt mij voor dat ene ... van donderdag en voor dat andere. Ze willen wel alles hebben voor drie ruggen" (wat door de politie in verband wordt gebracht met de prijs voor automatische vuurwapens die tussen de 3200 en 3500 gulden ligt; p. 911 en 907).
g. Op 28 mei 2001 is in de woning van [verdachte] aan de [adres] te [woonplaats] onder de tegelvloer van de berging een Ingram type M 11 automatisch vuurwapen - serienummer 33002184 - met een geluiddemper en twee houders aangetroffen. Op 4 april 2001 zijn in een kluis op het NS-station te Eindhoven twee automatische vuurwapens Ingram type M 11 met serienummers 33002167 en 3302169 aangetroffen, alsmede een pistool (BOB-dossier p. 983).
h. Uit een proces-verbaal van 7 juni 2001 in het onderzoek ZD03 blijkt dat er sterke aanwijzingen zijn uit afgetapte telefoongesprekken tussen 1 en 6 juni 2001 dat [verdachte] betrokken is bij een vuurwapentransactie tussen
[betrokkene 4 en [betrokkene 5](BOB-dossier p. 1054-1059).
i. In de maanden november en december 2001 kwam bij de CIE van meerdere informanten de informatie binnen dat [verdachte] een grote partij vuurwapens in voorraad had en nog regelmatig nieuwe vuurwapens kreeg aangeleverd door de Joegoslaaf [betrokkene 2]. De CIE-chef heeft deze informatie als betrouwbaar aangemerkt (proces-verbaal dd. 11 december 2001, delictdossier 1A-01, p. 726).
j. Op 12 november 2001 wordt de auto waarvan bekend is dat deze in gebruik is bij de Joegoslaaf [betrokkene 2] gezien bij de woning van [verdachte] in Eersel. De bestuurder wordt van een foto herkend als [betrokkene 2] (BOB-dossier p. 982). Onder meer op 4 december 2001 zijn er telefonische contacten tussen [verdachte] en [betrokkene 2] (BOB-dossier p. 1021).
k. Op 28 november heeft [verdachte] telefonsich contact met [medeverdachte 1] Deze [medeverdachte 1] heeft vaak contacten gehad met [betrokkene 2] en wordt verdacht van diverse betrokkenheid bij handel in vuurwapens en verdovende middelen (proces-verbaal van 17 januari 2002, BOB-dossier p. 1139).
l. Op 20 december 2001 blijkt uit telefoongesprekken dat [verdachte] geript is. Hij zegt onder meer dat het hem nu groot geld kost (proces-verbaal 29 januari 2002, BOB-dossier p. 1160).
m. In de maand januari 2002 kwam bij de CIE van een informant de informatie binnen dat [verdachte] verwachtte dat hij zou worden aangehouden door de politie, maar dat hij desondanks nog steeds vuurwapens te koop aanbood. De CIE-chef heeft deze informatie als betrouwbaar aangemerkt (proces-verbaal d.d. 31 januari 2002, delictdossier 1A-01, p. 727).
n. Op 7 maart 2002 blijkt uit telefonische contacten tussen [betrokkene 2] met [medeverdachte 1] en van [medeverdachte 1] met[medeverdachte 2] dat [betrokkene 2] vastzit op het politiebureau en dat hij zal worden uitgezet uit Nederland en dat "het" moet worden overgezet op [medeverdachte 1].
o. Op 6 februari 2002 is [verdachte] aangehouden als verdachte van overtreding van de Opiumwet in het kader van het onderzoek ZD03. Hij heeft enkele weken vastgezeten (proces-verbaal van 17 maart 2002, BOB-dossier p. 1175).
5. Uit de feiten en omstandigheden onder 4.a, b en c volgt dat sprake was een redelijk en ernstig vermoeden dat [verdachte] zich bezig hield met vuurwapenhandel. De rechter-commissaris heeft dan ook in redelijkheid machtiging kunnen verlenen voor de telefoontaps.
Deze feiten en omstandigheden bestaan, anders dan de raadsman heeft aangevoerd, niet louter uit anoniem verschafte en ontoetsbare informatie aan de CIE, maar uit informatie van meerdere, aan de CIE-chef bekende informanten, welke informatie door de CIE-chef is getoetst en als betrouwbaar is aangemerkt, alsmede uit feitelijke bevindingen - zoals het onder 4.g vermelde aantreffen van een wapen bij [verdachte] en het enige tijd voordien aantreffen van twee wapens met zeer nabije serienummers in een kluis op het station te Eindhoven - uit de onder 4.h vermelde telefoongesprekken en uit relevante criminele antecedenten van [verdachte] en [betrokkene 1].
Het telkens verlengen of vernieuwen van de telefoontaps was naar het oordeel van het hof niet onredelijk, gelet op de ernstige verdenking tegen [verdachte], de grote ernst van de feiten waarvan hij werd verdacht en de onder 4.e-f en i-n genoemde onderzoeksbevindingen uit de periode 5 september 2001 - 7 maart 2002 die, in onderling verband, de ten tijde van de aanvang van de telefoontaps bestaande verdenking versterkten.
Het hof concludeert dan ook dat art. 8 EVRM niet is geschonden.
Infiltratie en art. 6 EVRM
6. Naar het oordeel van het hof vloeit uit het arrest Texeira de Castro van het EHRM niet voort dat infiltratie uitsluitend aanvaardbaar is indien het verloop ervan onder rechterlijk toezicht staat.
In rov. 8 van dit arrest onderzoekt het EHRM of de infiltranten ("undercover agents") verder waren gegaan dan ze mogen gaan door de verdachte tot het strafbare feit aan te zetten. In dit kader worden verschillende factoren van belang geacht: het optreden van de infiltranten maakte geen deel uit van een onderzoek tegen drugshandel in opdracht en onder toezicht van een rechter; er was geen verdenking dat Texeira de Castro een drugshandelaar was, hij had geen strafblad en tegen hem liep geen onderzoek; hij had geen drugs thuis maar haalde, nadat de infiltranten 20 gram heroïne bij hem hadden besteld, deze hoeveelheid - en niet meer - bij een leverancier; de veroordeling berustte hoofdzakelijk op de verklaring van de infiltranten. Om deze redenen was het EHRM van oordeel dat de infiltranten de verdachte hadden aangezet tot het delict en dat uit niets bleek dat de verdachte zonder tussenkomst van de infiltranten het delict zou hebben gepleegd.
7. Het gaat er bij infiltratie derhalve om vast te stellen of de infiltranten het instigatieverbod hebben overtreden. Het ontbreken van rechterlijk toezicht vooraf of tijdens het infiltratietraject kan in dat kader een factor van belang zijn, maar is niet de enige factor.
8. Met betrekking tot de infiltratie in de onderhavige zaak stelt het hof het volgende vast:
(i) De infiltratie behelsde niet het doordringen in een criminele organisatie en het daaraan deelnemen door de (politie)infiltranten, maar het leggen van contacten met verdachten om hun vertrouwen te winnen en te kunnen komen tot pseudokoop van wapens of - in een later stadium - drugs.
De infiltranten werden begeleid door een begeleidingsteam. Telkens voorafgaand aan een voorgenomen contact met verdachten werden de infiltranten gebriefd door het begeleidingsteam. Onmiddellijk na een contact met verdachten vond een debriefing plaats en werd proces-verbaal opgemaakt van hetgeen de inflitranten zich herinnerden. Daarbij werden relevante gesprekken met de verdachten zoveel mogelijk woordelijk weergegeven. Dit proces-verbaal werd door de infiltranten nagelezen en ondertekend.
(ii) Uit het verloop van de gesprekken van de verdachte [verdachte] met de infiltranten blijkt:
dat deze gesprekken aanvankelijk vuurwapens betreffen (ontmoeting op 13 september 2002 van [verdachte] met [infiltrant 1] delictdossier 5K-01, p. 170);
dat het gesprek op 10 oktober 2002 tussen [verdachte] en [infiltrant 1] aanvankelijk over wapens gaat en dat het [verdachte] is die begint over 120 kilo heroïne, waarbij de infiltrant zich terughoudend opstelt door te zeggen dat hij meer geïnteresseerd is in wapens maar dat hij zijn contacten zal vragen of ze interesse hebben (delictdossier 5K-01, p. 185-186);
dat [verdachte] er voor zorgt dat bij een volgend gesprek met [infiltrant 1] ook [medeverdachte 1] aanwezig is;
dat in het gesprek op 25 oktober 2002 tussen [verdachte], [medeverdachte 1] en [infiltrant 1] door [infiltrant 1] eerst wordt gezegd dat hij voor de wapens aanwezig is, waarna [verdachte] begint over "bruin", waarop [infiltrant 1] opnieuw zegt dat hij daar is voor de wapens en niet in bruin is geïnteresseerd en eerst moet kijken of hij daarvoor klanten kan vinden, waarna [verdachte] verder praat over bruin en [medeverdachte 1] raadpleegt en zegt dat [medeverdachte 1] het bruin heeft gezien en dat hij en [medeverdachte 1] een zijn en dat verder [verdachte] vraagt of [infiltrant 1] wil onderhandelen over de prijs, waarop [infiltrant 1] zegt dat hij eerst klanten moet zoeken en dan over prijs en hoeveelheid wil praten (delictdossier 5K-01 p. 190-191);
dat op 17 januari 2003 [verdachte] met [infiltrant 1] spreekt en zegt dat hij het bruin heeft maar over de prijs moet overleggen met een andere man, waarna [infiltrant 1] een kilo heroïne bestelt (delictdossier 5K-01 p. 206-207);
dat op 18 januari 2003 [verdachte] er voor zorgt dat [medeverdachte 1] naar de afspraak die dag met [infiltrant 1] komt;
dat die dag [medeverdachte 1] en [infiltrant 1] elkaar spreken, waarbij [infiltrant 1] aan [medeverdachte 1] vraagt of deze bruin heeft, waarop [medeverdachte 1] zegt dat het geen probleem is om een kilo te leveren en vraagt of [infiltrant 1] niet meer wil. Hierna wordt onderhandeld over de prijs en wordt een afspraak gemaakt voor aflevering van een kilo (delictdossier 5-01 p. 215-216).
(iii) [verdachte] had criminele antecedenten op het vlak van drugs en inmiddels ook vuurwapens.
Uit (i), (ii) en (iii) blijkt dat sprake was van een politieonderzoek onder leiding van de officier van justitie naar wapen- en drugshandel. De infiltranten werden strak begeleid door hun superieuren. Tegen [verdachte] bestond ernstige verdenking van wapen- en drugshandel. Hij had antecedenten op het vlak van wapens en drugs. Het was [verdachte] zelf die in de gesprekken met de infiltranten het initiatief nam over heroïne te praten. De infiltrant [infiltrant 1] was terughoudend om heroïne te kopen en toonde zich vooral geïnteresseerd in wapens. [verdachte] bood veel meer heroïne aan dan uiteindelijk door [infiltrant 1] werd besteld. Derhalve kan niet worden gezegd dat [verdachte] door de infiltranten is aangezet tot een delict waarop zijn opzet tevoren niet reeds was gericht.
Hieraan doet niet af dat de infiltranten soms veel moeite hebben gedaan om contact te krijgen met [verdachte]. Het nemen van initiatief tot contact door de infiltranten brengt immers niet mee dat [verdachte] dáárdoor is gebracht tot andere strafbare feiten dan waarop zijn (generieke) opzet reeds was gericht.
9. Het hof acht de onderhavige infiltratie niet disproportioneel, in aanmerking genomen de bijzondere ernst van de feiten waarvan [verdachte] werd verdacht en de mate van verdenking zoals deze zich had ontwikkeld - zoals overwogen onder 5 - terwijl het opsporingsonderzoek tot dan toe niet had geleid tot het onderscheppen van drugs of wapens.
10. Het hof concludeert op grond van wat is overwogen onder 6-9 dat art. 6 EVRM noch art. 126h lid 2 Sv is geschonden.
11. Het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging wordt dan ook, gelet op de conclusies onder 5 en 10, verworpen.
Op dezelfde gronden wordt het (subsidiaire) beroep op bewijsuitsluiting en strafvermindering verworpen.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Onder 1 is ten laste gelegd de betrokkenheid van [verdachte] bij een aantal concrete vuurwapentransacties in de periode 1 juni 2001 tot en met 1 november 2002.
Hoewel onder meer uit de gesprekken van [verdachte] met de infiltranten zijn intentie blijkt om vuurwapens te leveren, kan uit het dossier niet met voldoende zekerheid worden afgeleid dat [verdachte] daadwerkelijk vuurwapens heeft geleverd of deze feitelijk voorhanden had. Er zijn in de ten laste gelegde periode in direct verband met [verdachte] geen vuurwapens in beslag genomen. Ook de observaties van [verdachte] leveren in dit verband geen bewijs.
Wegens onvoldoende bewijs zal [verdachte] van dit feit worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 en onder 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
3. in de periode van 1 oktober 2002 tot en met 31 januari 2003 te Valkenswaard tezamen en in vereniging met een ander of anderen om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren en buiten het grondgebied van Nederland brengen van heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich of een of meer anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededaders:
- op 10 oktober 2002 te Valkenswaard opzettelijk tegen [infiltrant 1] gezegd dat hij/zij 120 kilogram had(den) en dat het heroïne was en gezegd dat hij/zij de heroïne naar Engeland kon(den) krijgen en dat hij/zij degene zou(den) spreken over de heroïne, zodat zij daarover ook zaken konden doen, althans woorden van gelijke strekking, en
- op 25 oktober 2002 te Valkenswaard opzettelijk tegen [infiltrant 1] en [infiltrant 2] gezegd dat hij/zij heel veel van bruin had(den), 20 tot 30 hele, en dat er veel meer geld te verdienen is met bruin en dat hij/zij binnen 1 à 2 weken over het bruin kon(den) beschikken en dat hij/zij een eigen transportlijn naar Engeland had(den) en dat hij/zij het bruin had(den) gezien en dat het spul goed was en dat hij/zij wilde(n) onderhandelen over de prijs van het bruin en dat hij/zij iedere week 20 tot 30 hele bruin kon(den) leveren, althans worden van gelijke strekking, en
- op 18 januari 2003 te Valkenswaard opzettelijk [infiltrant 1] heroïne te koop aangeboden en daarbij aangegeven hierover zelf te kunnen beschikken en een afspraak gemaakt voor de woensdag daaropvolgend en twee partijen van 5 kilogram bruin aangeboden, waarbij zij verzochten om een van deze partijen in Schotland af te leveren;
4. in de periode van 1 maart 2002 tot en met 31 januari 2003 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband tussen hem, verdachte, en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]) en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk misdrijven zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, onder A en B van de Opiumwet en (de) artikel(en) 14 lid1 en/of 26 lid 1 en/of 31 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Feit 3
3.1. De raadsman heeft betoogd dat [verdachte] geen opzet had om drugs te leveren aan [infiltrant 1], nu [verdachte] begrepen had dat [infiltrant 1] een politieman was en hij [infiltrant 1] een poets wilde bakken door hem meel of bloem te leveren in plaats van heroïne.
Het hof verwerpt dit betoog en acht verdachtes verweer onaannemelijk. Hierbij neemt het hof in aanmerking:
dat [verdachte] in zijn contacten met de infiltranten, die zich over vele maanden uitstrekten, steeds een serieuze indruk heeft gemaakt en dat uit niets is gebleken dat hij niet serieus was in zijn aanbod om heroïne te leveren;
dat [verdachte] niet daadwerkelijk meel of een ander nepmiddel heeft geleverd;
dat [verdachte] veel moeite heeft gedaan om [medeverdachte 1] te betrekken bij de heroïne-deal en dat uit de in dit verband afgeluisterde telefoongesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] op geen enkele wijze blijkt van een grap of een nep-deal; integendeel blijkt bijvoorbeeld uit een telefoongesprek op 18 januari 2003 14:54 uur dat [verdachte] heel vaak geprobeerd heeft [medeverdachte 1] te bereiken, maar dat dit niet lukte.
De onaannemelijkheid van dit verweer brengt mee dat niet hoeft te worden getwijfeld aan het opzet van [verdachte], zoals het naar voren is gekomen uit zijn gesprekken met de infiltrant [infiltrant 1]. Het hof verwijst in dit verband naar hetgeen is overwogen met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie onder 8.(ii).
3.2. Voorts heeft de raadsman aangevoerd, met een beroep op HR 28 september 2004, LJN AP4221 dat het bewijs niet uitsluitend of in beslissende mate mag berusten op verklaringen van anonieme politie-infiltranten die nadien door de rechter-commissaris zijn gehoord als bedreigde getuige.
Naar het oordeel van het hof berust het bewijs in de onderhavige zaak niet in beslissende mate op de verklaringen van de infiltranten. Het bewijs wordt onder meer gevormd door (a) de verklaringen van de infiltranten, (b) de inhoud van telefoongesprekken tussen [verdachte] en [infiltrant 1] en tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] en (c) het feit dat [verdachte] in de kern de inhoud van de verklaringen van de infiltranten niet tegenspreekt en hieraan slechts een andere interpretatie geeft ("het was een spel met de infiltranten").
Feit 4
4.1. Het hof acht bewezen dat [verdachte] in de periode van 1 maart 2002 tot en met 31 januari 2003 heeft deelgenomen aan, kort gezegd, een criminele organisatie waaraan onder meer ook [medeverdachte 1] deel nam.
De deelneming van [verdachte] aan deze organisatie blijkt uit het volgende:
(a) [medeverdachte 1] en [verdachte] zijn voor elkaar vaste contacten als het gaat over drugs en vuurwapens en treden in dit kader gezamenlijk op. Dit blijkt uit het volgende:
Samen met [medeverdachte 1] heeft [verdachte] geprobeerd om tot heroïne-leveringen aan de infiltrant [infiltrant 1] te komen. [verdachte] heeft tevens gesproken met de infiltrant over de levering van vuurwapens.
In het gesprek op 10 oktober 2002 met [infiltrant 1] sprak [verdachte] over wapens en over 120 kilo heroïne. [infiltrant 1] vroeg hoe regelmatig [verdachte] wapens kon krijgen. [verdachte] antwoordde: "Ik moet daarover mijn man spreken om te zien wat ik kan doen. Ik zal ook degene spreken over de heroïne, zodat wij hierover ook zaken kunnen doen." (delictdossier 5K-01, p. 186). Uit het feit dat [verdachte] [medeverdachte 1] heeft betrokken bij de volgende gesprekken met A1151 en uit de inhoud van die gesprekken leidt het hof af dat [verdachte] met "mijn man" doelde op [medeverdachte 1].
Op 25 oktober 2002 blijkt uit telefoongesprekken om 18:43 uur ([medeverdachte 1] belt met [betrokkene 6] en 21:42 uur ([verdachte] belt met [medeverdachte 1]) dat [verdachte] contact zocht en kreeg met [medeverdachte 1]. Omstreeks 23:00 uur sprak [verdachte] in het gezelschap van [medeverdachte 1] met [infiltrant 1]. [verdachte] sprak over bruin (heroïne), waarop [infiltrant 1] informeerde naar de kwaliteit van het bruin. Vervolgende praatte [verdachte] met [medeverdachte 1] en zei toen tegen [infiltrant 1] dat [medeverdachte 1] het bruin had gezien en dat het goed spul was en dat hij, [verdachte], en [medeverdachte 1] één waren (delictdossier 5K-01, p. 190-191).
Op 17 januari 2003 sprak [verdachte] met [infiltrant 1]. Toen het over de prijs van de heroïne ging zei [verdachte] dat hij dat niet wist en dat [infiltrant 1] dan op [verdachte]' vriend (bedoeld werd [medeverdachte 1]; hof) moest wachten, die deze avond nog zou komen. Vervolgens informeerde [infiltrant 1] wanneer de wapens er konden zijn, waarop [verdachte] antwoordde dat ze ook dat met zijn vriend erbij moesten bespreken (delictdossier 5K-01 p. 207-208). [medeverdachte 1] is bij dit gesprek echter niet meer komen opdagen ondanks verschillende pogingen van [verdachte] om [medeverdachte 1] te bereiken.
Op 18 januari 2003 vond, na een aankondiging hiervan door [verdachte] aan [infiltrant 1], een gesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en [infiltrant 1]. Hierin werd onderhandeld over de prijs van het bruin. [infiltrant 1] informeerde naar wapens, waarop [medeverdachte 1] meedeelde dat de mensen uit Joegoslavië die de vuurwapens leveren allemaal vast zaten en dat ze bezig waren de problemen op te lossen. Ook vertelde [medeverdachte 1] dat hij de volgende dag naar Rotterdam zou gaan naar mensen die ook in wapens handelden, die zouden wellicht kunnen leveren wat [infiltrant 1] wilde (delictdossier 5K-01. P. 216-217). Voor en na dit gesprek was ook [verdachte] aanwezig, overeenkomstig de afspraak die [verdachte] en [medeverdachte 1] hieromtrent hadden gemaakt (telefoongesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] op 18 januari 2003, 19:57 en 20:19 uur).
(b) Opschorting van de handel:
Leveringen van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] in Kroatië in juli/augustus 2002 werden enkele weken opgeschoven in verband met vakantie van [verdachte] van 14 juli tot begin augustus 2002 (hetgeen kort gezegd blijkt uit afgeluisterde telefoongesprekken in verband met "levering J", delictdossier 1A-01, p. 125-129).
(c) het dossier bevat verschillende cryptische contacten tussen [verdachte] en [medeverdachte 1], waarvoor door de verdachte geen aannemelijke verklaring is gegeven, zoals:
Op 20 maart 2002, telefoongesprek 18:44 uur spraken [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] kennelijk af om over en weer iets aan elkaar te leveren. Op 11 april 2002 heeft kennelijk een ontmoeting plaats gehad tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en[betrokkene 7] op de carpoolplaats aan de A2 nabij Leende, waarbij volgens het telefoongesprek om 12:52 uur tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] "dat ene" wordt geruild tegen "geld en "dat wat je nodig hebt". In de nacht voorafgaande aan deze ontmoeting was [medeverdachte 1] te Eindhoven bij [verdachte] en was bovendien de auto van [medeverdachte 1] te Eersel op een locatie waar op 30 juni 2003 met behulp van een metaaldetector een vuurwapen (micro-Uzi 9 mm) met twee patroonhouders is aangetroffen (delictdossier 1A-01 p. 85-88). Ondanks het tijdsverloop tussen deze observatie en genoemde vondst acht het hof dit feit van belang, aangezien het om een specifieke lokatie gaat (struweel hoek Broekstraat/Postelseweg te Eersel) en [medeverdachte 1], blijkens een verklaring van [getuige 2], vaker wapens uit een bosperceel haalde.
Op 13 mei 2002, telefoongesprek [medeverdachte 3]/[medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] om 20:07 uur en [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] om 23:43 uur waarin het gaat om levering van "15 standaard" aan
[medeverdachte 1] en waarin [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] vraagt hoeveel "shit" [medeverdachte 1] er voor [medeverdachte 2] kan ingooien. Tussen deze gesprekken in om 23:06 uur maakte [medeverdachte 1] een afspraak met [verdachte]. Op 14 mei 2002 om 20:44 belde [medeverdachte 1] met [verdachte] en zei dat hij nog een uurtje moest wachten op iemand die komt voor onze "dinges". Op 16 mei ontmoetten [medeverdachte 1] en [verdachte] elkaar kennelijk. Op 18 mei 2002 was [medeverdachte 1] in Tilburg; om 16:47 belde hij met [medeverdachte 2] en zei dat "het" voorbij is en dat "hij" is vertrokken en, toen [medeverdachte 2] vroeg hoeveel, dat het "ongeveer 13,5" was. (delictdossier 1A-01 p. 98-101).
Op 23 mei 2002 12:50 uur belde [medeverdachte 3] met [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] vroeg of er ook ander materiaal was, waarop [medeverdachte 3] zei "van alles, alleen niet van die kleine dingen met vooraan (door de politie niet-onredelijk geïnterpreteerd als pistolen met geluiddemper; hof), waarop [medeverdachte 1] zei: "Zie wat je kunt, ik zal het ruilen voor dat ene. Vergeet niet dat ene kleine voor mij". Op 25 mei 2002 om 14:14 uur vroeg [medeverdachte 1] aan [verdachte] of "het" voor maandag eerder komt. [verdachte] antwoordde: ja. Op 27 mei 2002 07:57 uur belde [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2]; [medeverdachte 2] zei dat "ze" morgen of overmorgen bij [medeverdachte 1] zouden zijn en iets voor hem zouden meebrengen (delictdossier 1A-01 p. 104-105).
Op 26 juni 2002 14:32 uur belde [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] en zei dat [medeverdachte 1] "het" morgenvroeg zou krijgen. Later die dag was er kennelijk contact tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] in/bij de ouderlijke woning van [verdachte] te [plaats], waarna [medeverdachte 1] nog een afspraak had bij Macdonalds te Echt met [medeverdachte 4] Op 27 juni 2002 was [medeverdachte 1] auto een grooot deel van de dag in de omgeving Düsseldorff-Neuss, waarna [medeverdachte 1] nog contact had met [verdachte]. Op 28 juni 2002 had [verdachte] in zijn auto een gesprek met
[betrokkene 8] waarin het ging over speed en waarin [betrokkene 8] vroeg wat "die 40" kosten, waarop [verdachte] antwoordde: "Dat weet ik niet, dat moet ik hem (kennelijk: [medeverdachte 1]; hof) vragen."
(d) Voorts bevat het dossier verschillende cryptische contacten tussen [medeverdachte 1] enerzijds en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (laatstgenoemden te Kroatië) die van belang zijn om het bestaan van - kort gezegd - een criminele organisatie te bewijzen:
Op 7 maart 2002 15:50 uur belde [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2]. [medeverdachte 1] kon zorgen voor "die ronde" en "die allerkleinste". [medeverdachte 2] zei dat "zijn man" op het punt stond van vertrekken. [medeverdachte 2] wil dezelfde grootte als die rode. [medeverdachte 1] zei dat [betrokkene 2] zou worden uitgezet (uit Nederland; hof) en dat "het" op hem, [medeverdachte 1] moest worden overgezet. Dezelfde dag om 21:40 uur belde [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1]. [medeverdachte 2] zei dat dat ene rode van een zeer goede sterkte moest zijn. [medeverdachte 1] vroeg: Van diezelfde rode als ik jou laatst gegeven heb? Dat kan, ik ga juist straks met die man praten ([medeverdachte 1] is blijkens een telefoongesprek om 21:58 uur met [medeverdachte 4] dicht bij [medeverdachte 4] en zijn auto staat van 22:01-22:34 uur stil nabij [medeverdachte 4]; hof). [medeverdachte 1] vroeg [medeverdachte 2] om iets te sturen en [medeverdachte 2] zei dat hij er 3000 zou sturen. [medeverdachte 2] zei dat hij er 55.0 nodig had. [medeverdachte 1] zou voor [medeverdachte 2] afspreken over 55. Op 8 maart 12:41 belde [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] zei dat hij bij die ene man was langs geweest en dat hij voor [medeverdachte 2] voor "dat ene" had gevraagd. Op 13 maart 14:13 uur belde [medeverdachte 1] met [medeverdachte 3] en zei: "vijf van die heb ik voor je klaar en twintig van die andere". Uit een telefoongesprek om 22:08 uur blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] elkaar op dat moment treffen in Tilburg.
Op 18 maart 2002 17:11 uur belde [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] vroeg of [medeverdachte 2] "papieren" had. [medeverdachte 2] zei ja, maar hij wilde eerste klas. [medeverdachte 1] vroeg: "De lichtere of de donkere? De donkere is beter". Om 21:04 uur belde [medeverdachte 2] opnieuw met [medeverdachte 1] en vroeg hoeveel hij moest opsturen en of [medeverdachte 1] "het" goed had samengedrukt, van die donkere. Op 19 maart 2002 belde [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] om te informeren of "jullie" elkaar al gezien hadden (kennelijk doelt [medeverdachte 2] op een afgesproken ontmoeting van [medeverdachte 1] en [betrokkene 9] hof), waarop [medeverdachte 1] zei dat hij op "hem" wachtte en hoe vroeg hoeveel "papieren" [medeverdachte 2] erin gestopt had. Om 20:43 belde [medeverdachte 1] met [medeverdachte 4], ze hebben morgen een afspraak. [medeverdachte 4] zei "Vergeet dat andere niet". Om 22:42 uur belde [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1], die in Tilburg is, zei "We hebben elkaar net ontmoet"(kennelijk doelend op [betrokkene 9] hof).
Op 8 april 2002, telefoongesprek om 12:03 tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3], zei [medeverdachte 1] dat hij er in ieder geval tien kon regelen. [medeverdachte 3] zei dat hij op zijn laatst woensdag boven (Nederland; hof) zou kunnen zijn. Even later om 14:43 uur vroeg [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] om "de papieren" voor "datgene wat ik je de laatste keer gegeven heb" en zei hij dat hij "die tien" geregeld had. [medeverdachte 3] zei dat hij "de papieren" zou meenemen. [medeverdachte 1] zei daarop dat [medeverdachte 3] tien van "dezelfde" zou krijgen. Om 19:47 uur belde [medeverdachte 1] met [verdachte]. [verdachte] vroeg om geld waarvoor [medeverdachte 1] kennelijk moest zorgen. [medeverdachte 1] antwoordde dat dat nog niet binnen was en dat hij zijn best deed.
Op 20 mei om 09:40 uur belde [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] vroeg of hij voor [medeverdachte 2] bij die andere spullen nog iets kon geven, of hij hun 10.000 bonbons kon geven. [medeverdachte 2] zei dat hij nu papieren nodig had voor wat hij voor [medeverdachte 1] moest en dat ze morgenavond bij [medeverdachte 1] zouden zijn. [medeverdachte 1] vroeg of [medeverdachte 2] erbij had gedaan wat [medeverdachte 1] gezegd had, dat kleine. [medeverdachte 2] antwoordde dat hij dacht dat die ene hem vier-nul had gegeven van wat [medeverdachte 1] nodig had; [medeverdachte 3] had dat tegen hem gezegd en [medeverdachte 2] had dat tegen hem gezegd. [medeverdachte 1] vroeg hoeveel hij ervan in moest doen, hoeveel er in paste. [medeverdachte 2] antwoordde: "Bij die ene van mij past er 13,5 in, dan past er bij hen drie keer zoveel in."
Op 9 juni 2002 belde [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] en vroeg of [medeverdachte 2] "standaard" had. [medeverdachte 2] zei ja, waarop [medeverdachte 1] zei: "Doe het erin, ik heb het mensen beloofd." Op 12 juni 2002 belde [medeverdachte 3] met [medeverdachte 1] wanneer [medeverdachte 3] zou komen en of hij "goederen of papieren" meebracht. Kennelijk volgde op 19 juni een ontmoeting bij Düsseldorf. Uit een telefoongesprek op 20 juni blijkt dat [medeverdachte 1] die dag een ontmoeting had met [medeverdachte 4]
Op 19 juli 2002 om 01:33 uur belde [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] zei: "Vanmiddag heb je 1.0 zeker". Hij kon "betere schema's" leveren en maakte snuivende geluiden. [medeverdachte 1] zei dat hij "standaard" nodig had om te kunnen ruilen.
Op 12 juli 2002 om 19:43 uur belde [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] zou er "3. 0" indoen voor [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] zei dat als [medeverdachte 1] het mooi vacuum inpakte er "6.0" in past.. [medeverdachte 1] zei: "De laatste keer paste alleen 3.0". Op dezelfde dag zei [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] dat [medeverdachte 2] na wat hij maandag zou krijgen twee en een halve week moest wachten op de rest omdat mensen op vakantie gingen (kennelijk doelde [medeverdachte 1] op [verdachte]; hof).
Op 9 september 2002 belde [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] over "daarboven in N", het gaat over "dat ene dat eens nat is geweest" en over hoeveelheden en prijzen. Op 11 september 2002 om 15:55 uur belde [betrokkene 7]i met [medeverdachte 1] en zei dat hij vier stuks buitengewone (geen standaard) had. [medeverdachte 1] vond dit te weinig en had liever standaard. [betrokkene 7] zou morgen "boven" komen en [medeverdachte 1] zou er vijf voor [betrokkene 7] regelen. Op 12 september 2002 om 14:48 uur belde [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] en zei dat hij "maandag dat ene" zou krijgen. [medeverdachte 2] zei dat dan zijn man zou komen.
Op 16 oktober 2002 belde [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] en zei dat hij iets van het allerbeste had, dat hij dit voor [medeverdachte 1] zou regelen en dat het kon worden geruild, het ene tegen het andere. Op 25 oktober 17:29 uur belde [medeverdachte 1] met [betrokkene 7]. [betrokkene 7]i zei dat hij midden volgende week "naar boven" zou komen, waarop [medeverdachte 2] zei dat [betrokkene 7] iets - "standaards" - moest ophalen en dat hij hiervandaan iets mee moest terugbrengen. [medeverdachte 1] vroeg: "Ben je bereid 4.0 op te halen?"
Op 22 november 2002 om 17:05 uur belde [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] zei dat hij zondag "rond 3.0 van die nieuwe" zou krijgen en vroeg [medeverdachte 2] om te kijken hoeveel deze er voor [medeverdachte 1] in kon doen. Om 17:13 uur belde [betrokkene 9], die in Amsterdam is, met [medeverdachte 2] en zei dat "die ene van ons" voor zijn ogen is opgepakt (die dag zijn in Amsterdam twee mannen gearresteerd met 650.000 xtc-pillen; hof). Op 23 november 2002 om 12:14 uur belde [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] en zei dat "die ene van mij" gisteren in de hoofdstad was geweest om "het" te halen, maar hij had gefaald. [medeverdachte 2] zou proberen een andere man te organiseren. [medeverdachte 2] zei dat ook [medeverdachte 3] problemen had nu diens man "hier op de grens" had gefaald. (Op 18 november 2002 is op de grensovergang Slovenië - Kroatië Stevo Skoric aangehouden met cocaïne, amfetamine en 21.600 MDMA-pillen in zijn auto; hof).
(e) Op 14 december 2002 is bij de grensovergang naar Kroatië aangehouden [betrokkene 7] met 9 kilo amfetamine en ruim 25.000 MDMA-pillen.
Op dezelfde dag is bij de grensovergang naar Kroatië aangehouden [betrokkene 9] met 1 kilo cocaïne en bijna 43.000 MDMA-pillen.
Op 18 mei 2003 is bij de grensovergang naar Kroatië aangehouden [medeverdachte 3]. In zijn auto had hij 61 MDMA-pillen, in zijn woning in Kroatië werden diverse vuurwapens en munitie aangetroffen.
(f) Op 11 september 2002 is[betrokkene 10] te Brunssum aangehouden met wapens die volgens [betrokkene 10] kunnen worden toegeschreven aan [medeverdachte 4]
[getuige 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 4] zaken deed met [medeverdachte 1] en aan [medeverdachte 1] verdovende middelen leverde in ruil voor vuurwapens (verklaringen van [getuige 1] van 3 april 2003, V-002-M en van 9 april 2003, V-002-N).
[getuige 2] heeft verklaard dat hij wel een xtc-pillen voor [medeverdachte 4] heeft bewaard (verklaring van 23 april 2003, V-004-G) en dat hij vuurwapens en dergelijke heeft bewaard voor [medeverdachte 4] (verklaring 29 april 2003, V-004-K).
[betrokkene 7] heeft in het rogatoire verhoor door de rechter-commissaris op 17 mei 2004 verklaard dat hij in opdracht van [medeverdachte 3] contact heeft gehad met [medeverdachte 1] over een viertal pistolen; het was [medeverdachte 1] die hem hierover belde.
4.2. In samenhang met de overige bewijsmiddelen, waaronder tevens die welke gebezigd zijn voor feit 3, het gebezigde versluierd taalgebruik dat duidt op illegale activiteiten, termen zoals "dat ene rode dat van goede sterkte moet zijn", "vijf van die en twintig van die andere", "er past 13,5 in", het mooi vacuüm inpakken, dan past er 6.0 in", genoemde onderschepte transporten en de verklaringen van [betrokkene 10], [getuige 1], [getuige 2] en [betrokkene 7], acht het hof de conclusie gerechtvaardigd dat bovenomschreven contacten gaan over wapens en drugs.
4.3. Kennelijk hadden [verdachte] en [medeverdachte 1] vaak contact met derden en met elkaar over wapens en drugs, waarbij zij elkaar over en weer nodig hadden. De contacten houden kennelijk mede verband met verschillende beoogde leveringen van drugs en/of wapens tussen enerzijds [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] (in Kroatië) en anderzijds [medeverdachte 1] (in Nederland) die volgens betrekkelijk vaste patronen van bestellen, transport en aflevering zouden geschieden. Toen [verdachte] in juli 2002 op vakantie was, lag de handel kennelijk noodgedwongen enige tijd stil.
De contacten tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] duiden op een gestructureerde wijze van samenwerken. Er worden over en weer telefonisch goederen - die kennelijk versluierd worden aangeduid - besteld. Vanuit Kroatië worden personen als [betrokkene 7] en [betrokkene 9] ingezet voor het transport naar Nederland. Er wordt gesproken over "die ene van mij" en van "mijn man". Als [betrokkene 2] in maart 2002 wegvalt, neemt [medeverdachte 1] "het" over.
4.4. Aan het vorenstaande doet niet af dat zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] door het hof worden vrijgesproken van de ten laste gelegde concrete vuurwapens- en drugsleveringen. Het hof is van oordeel dat de bewijsmiddelen ontoereikend zijn voor de tenlastegelegde individuele leveringen c.q. het concreet voorhanden hebben van vuurwapens en drugs, maar dat uit het bewijsmateriaal wel volgt dat in algemene zin sprake moet zijn geweest van activiteiten met als doel handel in drugs en vuurwapens gelet op het versluierde taalgebruik, op het feit dat [verdachte] geen aannemelijke verklaring heeft gegeven op grond waarvan aan de vele cryptische contacten een onschuldige verklaring kan worden gegeven en op het feit dat zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] met drugs en vuurwapens in verband kunnen worden gebracht.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde onder 3 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde onder 4 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 140, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid
Er zijn geen feiten en/of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Het hof heeft hierbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gedurende langere tijd deelgenomen aan een criminele organisatie die was gericht op de (internationale) handel in vuurwapens en hard drugs. Door het bestaan van een dergelijke organisatie wordt zowel de nationale als de internationale rechtsorde in ernstige mate aangetast.
De verdachte heeft zich voorts in vereniging schuldig gemaakt aan het voorbereiden van een heroïnetransactie.
Heroïne is een voor de volksgezondheid zeer schadelijke stof. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
De verdachte heeft zich op geen enkele manier bekommerd om de gevaren voor de volksgezondheid.
Ten bezware van de verdachte heeft het hof in aanmerking genomen dat hij eerder voor geweldsdelicten, drugsdelicten en een overtreding van de vuurwapenwetgeving tot gevangenisstraffen van een aanmerkelijke duur is veroordeeld.
Op grond van het vorenstaande kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Mede gelet op de berechting van soortgelijke feiten in vergelijkbare gevallen acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en zes maanden passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 10a van de Opiumwet en de artikelen 47, 57, 63 en 140 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 3 en onder 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat de bewezenverklaarde feiten opleveren:
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Medeplegen van een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschafen.
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren en 6 (zes) maanden.
Bepaalt, dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. Claassens, voorzitter,
mrs. Rothuizen-van Dijk en Wabeke, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Looijmans, griffier,
en op 25 april 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.