4.2. Het gaat in dit hoger beroep, kort weergegeven, om het volgende.
4.2.1. Op 23 september 2001 is [appellant sub 1] op straat aangesproken door [geïntimeerde sub 1] die hem vroeg of er in de buurt woningen te koop waren. [appellant sub 1] heeft gezegd wellicht zijn eigen huis aan de [adres en woonplaats] te willen verkopen. [geïntimeerde sub 1] heeft daarop in de woning van [appellant sub 1] rondgekeken.
[appellant sub 1] heeft op 27 september 2001 een seniorenwoning aan adres 2 en woonplaats] aangevraagd. Deze woning is aan hem op 3 oktober 2001 toegewezen.
4.2.2. Partijen hebben op 26 oktober 2001 in de woning van [appellant sub 1] met elkaar gesproken over aankoop door [geïntimeerde sub 1] van de woning van [appellante sub 1]. Zij zijn het eens geworden over een koopsom van f 500.000,-- en levering omstreeks april 2002, maar zij verschillen erover van mening of er toen een onvoorwaardelijke koopovereenkomst tot stand is gekomen. Wel zijn zij het erover eens dat toen is afgesproken dat [geïntimeerde sub 1], die vanaf begin november 2001 voor enige tijd naar Spanje zou gaan, vóór 1 november 2001 een bedrag van f 20.000,-- op de rekening van [appellant sub 1] zou storten. [geïntimeerde sub 1] heeft een bedrag van f 20.000,- ten behoeve van [appellant sub 1] op 29 oktober 2001 gestort op de derdengeldrekening van notaris Beijsens te Roosendaal. Deze notaris heeft omstreeks 30 oktober 2001 een concept-koopovereenkomst opgesteld en aan partijen toegezonden waarin onder meer is opgenomen dat [geïntimeerde sub 1] uiterlijk op 15 november 2001 bij de notaris als waarborgsom een bedrag van f 20.000,-- zal storten. Dit concept is door geen van partijen ondertekend.
4.2.3. [appellant sub 1] is op 6 november 2001 naar het kantoor van de notaris gegaan en heeft om uitbetaling van het bedrag van f 20.000 gevraagd. Zijn verzoek is geweigerd. Enkele dagen later heeft [appellant sub 1] dat nogmaals, zonder resultaat, aan de notaris gevraagd.
4.2.4. [appellant sub 1] heeft op 9 of 19 november 2001 een briefje bij [geïntimeerde sub 1] in de bus gedaan, inhoudend dat [geïntimeerde sub 1] geen twintigduizend gulden op zijn rekening heeft gestort voor een betaalde optie voor koop van de woning van [appellant sub 1], en dat [appellant sub 1] nu verder gaat met de verkoop van zijn woning.
4.2.5. Naar aanleiding daarvan heeft de raadsman van [geïntimeerde sub 1] bij brief van 22 november 2001 aan [appellant sub 1] geschreven dat er een koopovereenkomst tussen partijen bestaat, dat [geïntimeerde sub 1] een bedrag van f 20.000,-- als aanbetaling c.q. waarborgsom onder de notaris heeft gestort, waarmee [appellant sub 1] heeft ingestemd, en dat [geïntimeerde sub 1] [appellant sub 1] aan de koopovereenkomst zal houden.
Bij brief van 26 november 2001 heeft [appellant sub 1] daarop als volgt geantwoord:
" Ik ben door de heer en mevrouw [geïntimeerde sub 1] benadert wat betreft de verkoop van ons huis Aan [adres 2 en woonplaats]. Mijn vraagprijs was 600,000 gulden. Zij konden niet verder gaan dan 500,000 gulden zeiden ze. Zij moesten dan eerst hun eigen woning kunnen verkopen. Daar vroegen de heer en mevrouw [geïntimeerde sub 1] ongeveer 6 maanden voor. Die woning moest eerst worden verkocht zeiden ze. Want daar rust nog een Hypotheek op, vandaar ook dat ze maar tot 500,000 gulden konden gaan. Wij hebben toen gezegd; goed daar gaan we dan mee akkoord. Maar dan moet er een bindende betaling komen dat hebben wij heel duidelijk gesteld. Een aanbetaling, als optie voor de aankoop van onze woning aan [adres 2]. Toen zijn we de afspraak aangegaan, een bedrag op onze bank rekening de laten storten. Het bedrag is in onderling overleg vast gesteld, op 20.000 gulden daar ging ieder mee akkoord. Dat moest worden gestort, voor dat de heer en mevrouw [geïntimeerden] begin november 2001 Naar Spanje op vakantie zouden gaan, dat was een bindende voorwaarde. Zij hebben onze bankrekeningnummer meegekregen. Zij zouden op het stortingsbewijs invullen waar het voor was. Zij hebben gezegd dat het voor begin november op onze bankrekening gestort zou worden. Wij hebben toen nog een keer, duidelijk gesteld als er geen 20.000 gulden werd gestort Door de heer en mevrouw [geïntimeerde sub 1]op onze bank rekening, voor hun vertrek naar Spanje. Er geen overeenkomst meer was tussen ons en de familie [geïntimeerden]. Daar hebben wij alle vier mee ingestemd. Die twintig duizend gulden was voor ons een vastigheid
En konden wij ook, in alle rust naar Spanje op vakantie gaan. Dit durven ik en mijn vrouw voor iedere rechter onder ede te bevestigen. Wij hebben onze bank afschriften afgewacht van 8 november. Toen hebben we alle bankafschriften gecontroleerd. Maar er was geen storting gedaan door de heer of mevrouw [geïntimeerden]. En er was daarom ook geen bindende afspraak meer. Ik heb de heer en mevrouw [geïntimeerden] daar schriftelijk van op de hoogte gebracht (brief bijgesloten) En daarom ben verder gegaan met de verkoop van mijn woning.
...................."
4.2.6. Op 19 november 2001 heeft [appellant sub 1] zijn woning aan een derde ([koper]) verkocht (cva punt 9). In verband met een op 13 februari 2002 door [geïntimeerde sub 1] op de woning gelegd conservatoir beslag tot levering is het pand niet aan [koper] geleverd. Ook [koper] heeft conservatoir beslag tot levering op het huis gelegd. Hij bewoont het pand inmiddels op basis van een huurovereenkomst met [appellant sub 1].
4.2.7. [medewerker kantoor Beijsens] van het kantoor van notaris Beijsens heeft aan [appellant sub 1] bij brief van 1 februari 2002 (prod. 10 van de toenmalige raadsman van [appellant sub 1], overgelegd voor de comparitie van partijen) bericht dat [geïntimeerde sub 1] hem heeft gezegd dat hij aan [appellant sub 1] een waarborgsom van f 20.000,-- moest betalen en dat [geïntimeerde sub 1] hem een dag later heeft gezegd dat [appellant sub 1] ermee instemde dat dat bedrag onder de notaris werd gestort. Bij brief van 5 februari 2002 heeft [medewerker kantoor Beijsens] aan [appellant sub 1] bevestigd dat [appellant sub 1] nooit tegen hem heeft gezegd dat de aanbetaling van f 20.000 door [geïntimeerde sub 1] onder de notaris gestort mocht worden. Op 13 maart 2002 heeft [medewerker kantoor Beijsens] aan de toenmalige raadsman van [appellant sub 1] bericht dat hij over de inhoud van de koopakte alleen contact heeft gehad met [geïntimeerde sub 1] en dat er geen overleg is geweest met [appellant sub 1] (producties bij conclusie van antwoord/eis).
4.3. [geïntimeerde sub 1] heeft [appellant sub 1] op 25 februari 2002 gedagvaard en levering gevorderd van de bewuste woning op straffe van een dwangsom, alsmede te bepalen dat zo nodig het vonnis in de plaats treedt van de medewerking van [appellant sub 1], en subsidiair heeft [geïntimeerde sub 1] schadevergoeding, op te maken bij staat, gevorderd. [appellant sub 1] heeft in reconventie schadevergoeding, op te maken bij staat, gevorderd terzake van de schade die hij lijdt doordat hij als gevolg van het beslag het pand niet aan [koper] kan leveren, terzake van extra reiskosten e.d.
De rechtbank heeft bij vonnis van 7 mei 2002 een comparitie van partijen gelast. Bij vonnis van 15 oktober 2002 heeft de rechtbank in conventie en reconventie overwogen dat de betaling van het bedrag van f 20.000 op zichzelf tijdig heeft plaatsgevonden en dat storting van dit bedrag onder de notaris als een gebruikelijke wijze van betaling van een waarborgsom kan worden aangemerkt. Het op [geïntimeerde sub 1] rustende bewijs van zijn stelling dat dit bedrag een aanbetaling c.q. waarborgsom betrof werd door de rechtbank voorshands geleverd geacht, waartegenover [appellant sub 1] die had gesteld dat als ontbindende voorwaarde was overeengekomen dat [geïntimeerde sub 1] (uiterlijk 29 oktober 2001) een bedrag van f 20.000 op rekening van [appellant sub 1] zou betalen, dit ter bestrijding van door [appellant sub 1] tot aan de levering te maken extra kosten, tot tegenbewijs werd toegelaten. Voor het geval [appellant sub 1] in die bewijsopdracht zou slagen heeft de rechtbank aan [geïntimeerde sub 1] het bewijs opgedragen dat [appellant sub 1] heeft ingestemd met storting van het bedrag onder de notaris.
Op 19 december 2002 zijn als getuigen aan de zijde van [appellant sub 1] gehoord [appellant sub 1], [appellante sub 2] en [getuige 1] (makelaar van [koper]). Aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] zijn op 12 mei 2003 als getuigen gehoord [getuige 2], schoonzoon van [geïntimeerde sub 1], en [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2]. In het vonnis van 10 september 2003 heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant sub 1] niet in het tegenbewijs is geslaagd en [geïntimeerde sub 1] wel in het hem opgedragen bewijs, en dat de primaire vordering van [geïntimeerde sub 1] in beginsel kon worden toegewezen en de vordering van [appellant sub 1] diende te worden afgewezen. De rechtbank heeft een comparitie van partijen gelast die heeft plaatsgevonden op 6 januari 2004. [appellant sub 1] is daar zonder advocaat verschenen. De raadsman van [geïntimeerde sub 1] heeft de rechtbank bij brief van 23 januari 2004 verzocht vonnis te wijzen. Bij eindvonnis van 4 februari 2004 is de primaire vordering van [geïntimeerde sub 1] toegewezen en de reconventionele vordering van [appellant sub 1] afgewezen met veroordeling van [appellant sub 1] in de proceskosten in conventie en reconventie.