ECLI:NL:GHSHE:2005:AT6433

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0301456
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Groot-van Dijken
  • A. Huijbers-Koopman
  • C. de Klerk-Leenen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de verplichting tot betaling voor dakbedekkingswerkzaamheden aan een pand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter te Breda, waarin Rooftop Dakbedekking B.V. werd toegewezen in haar vordering tot betaling van werkzaamheden die zij aan een pand heeft verricht. De appellant, die het pand in kwestie in 1999 heeft aangeschaft, betwistte dat hij opdracht had gegeven voor de werkzaamheden en stelde dat hij ten tijde van de werkzaamheden geen eigenaar was van het pand. Het hof oordeelt dat Rooftop haar vordering heeft gebaseerd op een opdracht die door of namens de appellant is gegeven, of door iemand die zich als de appellant heeft voorgedaan. Het hof concludeert dat de appellant het optreden van deze persoon tegen zich moet laten werken, omdat hij deze persoon de gelegenheid heeft gegeven zich als hem voor te doen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de appellant in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt dat de verplichting tot betaling niet afhankelijk is van het eigendom van het pand op het moment van de werkzaamheden.

Uitspraak

typ. KD
rolnr. C0301456/BR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
vierde kamer, van 12 april 2005,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
verblijvende te [gemeente],
appellant bij exploot van dagvaarding van 19 november 2003,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
tegen:
de besloten vennootschap ROOFTOP DAKBEDEKKING B.V.,
gevestigd te Breda,
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. M.J.C. Zuurbier,
op het hoger beroep van de door de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Breda gewezen vonnissen van 12 maart 2003 en 20 augustus 2003 tussen appellant - [appellant] - als opposant en geïntimeerde - Rooftop - als geopposeerde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 218567/CV/02-443)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen alsmede naar het tussenvonnis van 1 mei 2002.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en, kort gezegd, tot het alsnog afwijzen van de vordering van Rooftop met veroordeling van Rooftop in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft Rooftop de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van 20 augustus 2003, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
De eerste grief houdt in dat de kantonrechter ten onrechte bewezen heeft geacht dat Rooftop op 13 januari 1999 het pand [adres 1 en woonplaats] heeft geïnspecteerd en dat het in rekening gebrachte werk aan hetzelfde pand is uitgevoerd.
De tweede grief betreft de overweging van de kantonrechter dat de door Rooftop aan [appellant] in rekening gebrachte werkzaamheden op een opdracht van [appellant] berusten.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van de niet door partijen betwiste vaststellingen van de kantonrechter en de niet betwiste inhoud van de in eerste aanleg afgelegde getuigenverklaringen is in dit geding het navolgende komen vast te staan.
4.1.1. [appellant] heeft aan de [adres 2 en 3 en woonplaats] in elk geval sinds 1999 een garagebedrijf.[appellant] woonde (destijds) op [adres 4 en woonplaats]. Op [adres 1 en woonplaats] woonde mevrouw [vrouw] die rond 1999/2000 de partner van [appellant] was en bij hem op kantoor werkte. [appellant] is op 5 november 1999 eigenaar geworden van het pand [adres 1 en woonplaats].
4.1.2. Het autobedrijf van [appellant] staat in het handelsregister ingeschreven als eenmanszaak en met de telefoonnummers: [telefoonnummer] en [GSM nummer].
4.1.3. Op 13 januari 1999 heeft [medewerker] van Rooftop in opdracht van iemand die zich tegenover hem voordeed als [appellant], als adres opgaf [adres 2 en woonplaats], en als telefoonnummers [telefoonnummer] en [GSM nummer], een inspectie verricht aan het dak van een pand in de [adres en woonplaats] waarvan het huisnummer door [medewerker van rooftop] op het inspectierapport is ingevuld als "[adres 5]". [medewerker van rooftop] heeft voorts op dit rapport vermeld " altijd melden op kantoor" en "heeft plm. 10 panden in [adres]" .
4.1.4. De persoon die zich [appellant] noemde heeft bij die gelegenheid aan [medewerker] een visitekaartje overhandigd waarvan de tekst luidt zoals door de kantonrechter in zijn vonnis van 20 augustus 2003 op blz. 2 van dat vonnis weergegeven. Dit kaartje is gelijkluidend aan de visitekaartjes die [appellant] gebruikt.
4.1.5. Op 28 april 1999 heeft Rooftop per fax aan [appellant], [adres 2 en woonplaats], een offerte gezonden ten bedrage van f 19.850,-- (excl. BTW) betreffende "opdrachtbevestiging voor de uitvoering van ons renovatieadvies op de bitumineuze dakbedekking van uw woning aan [adres 1 en woonplaats]". Dezelfde dag ontving Rooftop deze offerte per fax retour met een handtekening bij de voorgetypte naam "[appellant]".
4.1.6. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden was in het woonhuis een jonge dame aanwezig, die zei dat ze de vriendin van [appellant] was en dat [appellant] nog niet in het huis woonachtig was, maar bij haar zou intrekken. Zij heeft [voormalig voorman Rooftop], destijds medewerker/voorman bij Rooftop, na afloop van het werk aangegeven dat [appellant] in een pand schuin aan de overkant zou zijn. Daar heeft [voormalig voorman Rooftop] gevraagd naar [appellant], waarna hij naar binnen werd doorverwezen naar iemand die zich tegenover hem voorstelde als [appellant]. Deze was niet verbaasd dat [voormalig voorman Rooftop] het werk bij hem afmeldde.
4.1.7. [directeur van rooftop], directeur/vennoot van Rooftop, is ongeveer een half jaar na de uitvoering van de werkzaamheden naar [appellant] gaan bellen voor de uitvoering van de tweede fase. Hij kreeg iemand aan de lijn die zei dat ze de vriendin van [appellant] was. Toen hij naar [appellant] vroeg, kreeg hij van haar het 06-nummer dat ook op het gedeponeerde visitekaartje staat vermeld. [directeur van rooftop] heeft vervolgens dat nummer gebeld en daarop werd opgenomen met " [appellant]" . Hij heeft met deze persoon op dat 06-nummer verschillende malen gesproken en in overleg met hem heeft [directeur van rooftop] besloten de eerste termijn te factureren.
4.1.8. Rooftop heeft aan [appellant] een factuur gezonden gedateerd 29 maart 2000 voor een eerste termijn ten bedrage van f 5.252,25 voor het aanbrengen van dakbedekking op het pand [adres 1 en woonplaats]. Tegen de factuur is niet geprotesteerd. De factuur is niet betaald.
4.2. Rooftop heeft [appellant] op 25 juli 2001 gedagvaard voor de kantonrechter te Breda en betaling van deze factuur met rente en buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering is bij vonnis van 29 augustus 2001 bij verstek toegewezen. [appellant] is bij exploot van 1 november 2001 van het verstekvonnis in verzet gekomen met een vordering tot vernietiging van het verstekvonnis en afwijzing van de vordering van Rooftop. Daarbij stelde hij zich op het standpunt dat hij aan Rooftop nooit opdracht voor werkzaamheden heeft gegeven en dat hij ten tijde van die werkzaamheden geen eigenaar van het pand [adres 1 en woonplaats] was. De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 1 mei 2002 een comparitie van partijen bevolen, die op 8 augustus 2002 heeft plaatsgevonden. Bij die gelegenheid heeft de kantonrechter [directeur van rooftop] en [voormalig voorman rooftop] (tot mei 2002 gedurende 15 jaar in dienst bij Rooftop) als getuigen gehoord. Op 8 augustus 2002 heeft Rooftop voorts een achttal stukken ter griffie van de rechtbank gedeponeerd. Daarna heeft de kantonrechter bij tussenvonnis van 12 maart 2003 onder meer overwogen dat Rooftop tegenover de gemotiveerde betwisting door [appellant] diende te bewijzen dat de in rekening gebrachte werkzaamheden op een opdracht door of namens [appellant] berustten, en dat nu het inspectierapport van 13 januari 1999 als adres van het geïnspecteerde pand vermeldde: [adres 5] en de offerte en de factuur: [adres 1], Rooftop mede diende te bewijzen welk pand [medewerker rooftop] in de [adres] heeft geïnspecteerd (adres 5 of adres 1) en aan welk van deze twee panden zij het in rekening gebrachte werk heeft uitgevoerd.
Na enquête, waarbij aan de zijde van Rooftop nog zijn gehoord [medewerker van rooftop] en nogmaals [voormalig voorman rooftop], heeft [appellant] afgezien van contra-enquête.
De kantonrechter heeft tenslotte in het eindvonnis van 20 augustus 2003 overwogen dat hij op grond van de verklaringen van [medewerker van rooftop] en [voormalig voorman rooftop] bewezen acht dat Rooftop op 13 januari 1999 het pand [adres 1 en woonplaats] heeft geïnspecteerd en dat het in rekening gebrachte werk aan hetzelfde pand is uitgevoerd. Verder achtte de kantonrechter bewezen dat de door Rooftop aan [appellant] in rekening gebrachte werkzaamheden op een opdracht van [appellant] berustten; zo niet rechtstreeks, dan heeft [appellant] in ieder geval een ander de mogelijkheid verschaft om zich namens hem als opdrachtgever voor te doen, aldus de kantonrechter.
De kantonrechter heeft het verstekvonnis bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het verzet.
4.3. De door Rooftop ter griffie van de rechtbank gedeponeerde stukken zijn niet ter griffie van het hof gedeponeerd zodat deze niet tot de processtukken in hoger beroep behoren en het hof daarvan geen kennis heeft kunnen nemen.
4.4. De beide grieven van [appellant] zijn gericht tegen het eindvonnis. Het hof zal eerst de tweede grief beoordelen.
Deze grief faalt op grond van het navolgende.
Rooftop heeft haar vordering op [appellant] gebaseerd op een opdracht ofwel door [appellant] zelf, ofwel door iemand die zich tegenover Rooftop als "[appellant]" heeft uitgegeven, waarop Rooftop heeft mogen afgaan.
Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat het niet [appellant] zelf is geweest, met wie Rooftop op de hierboven vastgestelde wijze contact heeft gehad, maar iemand die zich ten onrechte steeds voor [appellant] uitgaf, is het hof van oordeel dat [appellant] het optreden van die persoon tegen zich moet laten werken en voor zijn rekening moet nemen, nu [appellant] die persoon dusdanig ruimschoots de gelegenheid heeft gegeven zich voor "[appellant]" uit te geven dat zulks onrechtmatig geacht moet worden jegens derden zoals Rooftop, die er in gerechtvaardigd vertrouwen van uit mocht gaan, dat zij met [appellant] van doen had (vgl. HR 7 februari 1992, NJ 1992, 809). Het is immers bij herhaling en gedurende een lange periode van januari 1999 tot maart 2000 mogelijk gebleken
- dat wanneer iemand ook na voorafgaand telefonisch contact op het bedrijf van [appellant] komt en naar [appellant] vraagt, een andere persoon zich voor [appellant] uitgeeft,
- dat deze persoon beschikt over zijn, [appellant]s, visitekaartjes en zijn mobiele telefoon waarmee deze persoon als "[appellant]" gesprekken voert en afspraken maakt,
- dat deze persoon in het bedrijf van [appellant] faxberichten voor [appellant] onderschept en deze vanaf dat bedrijf met een vervalste handtekening terugstuurt,
- dat de vriendin van [appellant] derden naar [appellant] stuurt of zijn mobiele telefoonnummer opgeeft, waarna deze derden bij een persoon uitkomen die zich uitgeeft voor [appellant].
Daar komt bij dat [appellant] zelf er geen enkele verklaring voor heeft gegeven hoe dit mogelijk is geweest, anders dan een suggestie dat "niet valt uit te sluiten" dat Rooftop "bijvoorbeeld" met de broer van [appellant] van doen heeft gehad.
Aan dat alles doet niet af dat [appellant] ten tijde van de werkzaamheden geen eigenaar van het pand [adres 1] was, aangezien die hoedanigheid niet een vereiste is voor het kunnen geven van een opdracht tot werkzaamheden aan dat pand.
4.5.1. De eerste grief betreft de vraag aan welk pand de werkzaamheden zijn verricht.
Bij inleidende dagvaarding heeft Rooftop gesteld dat het gaat om werkzaamheden aan [adres 1]. Zulks staat, onbetwist (vgl. het eerste "aangezien" van de inleidende dagvaarding), ook vermeld op de factuur d.d. 29 maart 2000 en op de offerte van 28 april 1999.
Er is evenwel discussie ontstaan over het juiste huisnummer aangezien op het inspectierapport (prod. 1 bij conclusie van antwoord in oppositie) door iemand van het kantoor van Rooftop is ingevuld als "adres project": [adres 5].
4.5.2. Bij tussenvonnis van 12 maart 2003 heeft de kantonrechter, gelet op de discrepantie tussen het inspectierapport (adres 5) enerzijds en de offerte en de factuur (adres 1) anderzijds, aan Rooftop mede te bewijzen opgedragen welk pand [medewerker van rooftop] op 13 januari 1999 heeft geïnspecteerd en aan welk van deze twee panden Rooftop het in rekening gebrachte werk heeft uitgevoerd.
Vervolgens heeft [medewerker van rooftop] als getuige op 1 juli 2003 verklaard dat het pand dat hij heeft geïnspecteerd, [adres 1] is en dat hij dat weet omdat hij onlangs is gaan kijken wat het huisnummer van de betreffende woning was. Hij heeft toen foto's gemaakt, die aan het proces-verbaal van het getuigenverhoor zijn gehecht. [voormalig voorman rooftop] heeft op 1 juli 2003 als getuige verklaard dat hij een maand of twee daarvoor met [medewerker van rooftop] naar de [adres] is gegaan om foto's te maken van het pand waaraan hij in 1999 dakdekkingswerkzaamheden heeft verricht en om naar het huisnummer van het pand te kijken: dat was [adres 1].
Daarop heeft de kantonrechter in het eindvonnis bewezen geacht dat Rooftop op 13 januari 1999 het pand [adres 1]heeft geïnspecteerd en dat het in rekening gebrachte werk aan hetzelfde pand is uitgevoerd.
4.5.3. Daarna heeft [appellant] (voor het eerst) bij memorie van grieven gesteld, dat hij het pand [adres 1] na aankoop heeft gesloopt en later nieuwbouw heeft gerealiseerd - hetgeen [appellant] aanbiedt te bewijzen -, zodat naar hij stelt [medewerker van rooftop] en [voormalig voorman rooftop] het pand niet hebben kunnen herkennen toen zij kort voor het getuigenverhoor van 1 juli 2003 daar zijn gaan kijken.
Het hof is evenwel van oordeel dat het aangeboden bewijs niet terzake dienend is en mitsdien moet worden gepasseerd.
De bewijsopdracht was er immers op gericht duidelijk te krijgen, welk huisnummer het pand had - [adres 5 of adres 1] - dat destijds door Rooftop is geïnspecteerd en waaraan zij heeft gewerkt. Niet van belang was, of het pand dat thans [adres 1] draagt, door de getuigen werd herkend als identiek aan het pand waaraan is gewerkt; daarnaar zijn de getuigen kennelijk ook niet gevraagd. Een verbouwing of zelfs sloop en nieuwbouw van het pand waaraan Rooftop destijds heeft gewerkt, ontslaat [appellant] uiteraard niet van de verplichting die werkzaamheden te betalen. Dat ter plaatse van het oorspronkelijke pand [adres 1] thans nieuwbouw zou zijn gerealiseerd, zoals [appellant] overigens zonder enige nadere toelichting stelt, maar Rooftop betwist, laat de mogelijkheid open dat het pand desondanks nog herkenbaar is als het oude pand [adres 1] - [appellant] was immers ook destijds al met een renovatieplan bezig - en in elk geval is daarmee de plaats waar [adres 1] zich bevindt, niet veranderd.
Het hof acht de betrouwbaarheid van de getuigen [medewerker van rooftop] en [voormalig voorman rooftop] op het punt van hun verklaring dat het huisnummer van het pand waar zij destijds hebben geïnspecteerd en gewerkt, [adres 1] (en dus niet [adres 5]) was, mitsdien niet aangetast door de stelling van [appellant] dat hij dat pand heeft gesloopt en daar nieuwbouw heeft gerealiseerd.
4.5.4. Het hof is voorts van oordeel dat het bewijs van het juiste huisnummer bovendien reeds kan worden afgeleid uit de verklaring van [appellant] ter comparitie op 8 augustus 2002, dat [vrouw], die zijn partner is geweest, op [adres 1] heeft gewoond, in combinatie met de verklaring van de toen als getuige gehoorde [voormalig voorman rooftop], dat in het huis waar hij dakwerkzaamheden verrichtte iemand aanwezig was die zei dat ze de vriendin van [appellant] was, en dat [appellant] daar nog niet woonachtig was maar bij haar zou intrekken. Ook daaruit, gevoegd bij de vermelding op de offerte en de factuur, volgt reeds dat het huisnummer waaraan Rooftop werkzaamheden heeft verricht, [adres 1] was.
4.5.5. Ook de eerste grief faalt mitsdien.
4.6. Tegen het tussenvonnis van 12 maart 2003 zijn geen grieven gericht, zodat [appellant] in zijn hoger beroep daartegen niet-ontvankelijk is.
4.7. Het vonnis van 20 augustus 2003 zal worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis van 12 maart 2003;
bekrachtigt het eindvonnis van 20 augustus 2003;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, voor zover tot op heden aan de zijde van Rooftop begroot op E. 205,-- voor verschotten en E. 632,-- voor salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. De Groot-van Dijken, Huijbers-Koopman en De Klerk-Leenen en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 12 april 2005.