ECLI:NL:GHSHE:2005:AT6596

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0201054/BR
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Feith
  • M. Hendriks-Jansen
  • R. de Jonge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een rogatoire commissie voor getuigenverhoor in Berlijn

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 mei 2005, betreft het een incidentele vordering van de appellant tot het gelasten van een rogatoire commissie in Berlijn, Duitsland. De appellant, vertegenwoordigd door procureur mr. E.P.M. Smit, heeft deze vordering ingesteld omdat vier getuigen, allen woonachtig in Berlijn, niet in staat zijn om naar Nederland te komen voor het getuigenverhoor. Het hof oordeelt dat het aannemelijk is dat getuige [getuige 1] om gezondheidsredenen niet kan reizen, en dat de andere getuigen om kostenoverwegingen ook in Berlijn gehoord willen worden. Het hof wijst de incidentele vordering toe op basis van artikel 176 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

De procedure met betrekking tot de rogatoire commissie valt onder de Verordening (EG) nr. 1206/2001, die de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten regelt op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken. Het hof gelast de griffier om het bevoegde gerecht in Duitsland te verzoeken om de getuigen te horen, met gebruikmaking van formulier A, en stelt dat de vertaling van dit formulier in het Duits op kosten van de appellant moet worden verzorgd.

Het hof houdt de beslissing over de kosten van het incident aan en verwijst de zaak naar de rolzitting van 14 juni 2005 voor verdere behandeling. In de hoofdzaak wordt de zaak verwezen naar de rolzitting van 1 november 2005 voor memorie na rogatoire commissie aan de zijde van de appellant. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

typ. GR
rolnr. C0201054/BR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
eerste kamer, van 3 mei 2005,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende en zaakdoende [woonplaats],
appellant,
eiser in het incident tot het gelasten van een
rogatoire commissie,
procureur: mr. E.P.M. Smit,
voorheen mr. J.E. Benner,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HATCH B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Bosschenhoofd,
gemeente Halderberge,
geïntimeerde,
verweerster in het incident tot het gelasten van een rogatoire commissie,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
voorheen mr. J.H.M. Erkens,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 21 december 2004 in het hoger beroep van het door de rechtbank te Breda onder nummer 103381/HA ZA 01-2226 (BR) gewezen vonnis van 6 augustus 2002.
6. Het tussenarrest van 21 december 2004
Bij genoemd arrest heeft het hof:
a. [appellant] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs van de voorshands bewezen geachte stelling van Hatch dat op of omstreeks 5 mei 1999 tussen partijen is overeengekomen dat Hatch 30% korting op het factuurbedrag ter zake de geleverde partij slippers verstrekt, zulks ter finale kwijting van aanspraken zijdens [appellant] in verband met gebreken aan de geleverde slippers;
b. iedere verdere beslissing aangehouden.
7. Het verdere verloop van de procedure
7.1. [appellant] heeft bij incidentele conclusie een incidentele vordering ingesteld tot het gelasten van een rogatoire commissie in Berlijn, Duitsland.
7.2. Hatch heeft daarop in het incident een antwoordconclusie genomen en bezwaar gemaakt tegen de incidentele vordering.
7.3. Vervolgens hebben partijen de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd in het incident. Het hof stelt vast dat de procesdossiers van beide partijen incompleet zijn; in het dossier van [appellant] ontbreekt de conclusie van eis en de pleitnotitie van mr. Gelok, terwijl in het dossier van Hatch de pleitnotities van beide partijen ontbreken.
8. De beoordeling van de incidentele vordering
8.1. [appellant] wenst ter uitvoering van voormelde bewijsopdracht als getuigen te doen horen: [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4]. Deze getuigen wonen allen in Berlijn, Duitsland. [appellant] vordert dat het hof een rechter van gelijke rang in Berlijn zal verzoeken om genoemde getuigen te verhoren.
8.2. [appellant] heeft aan zijn incidentele vordering onder andere ten grondslag gelegd dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 3] wegens gezondheidsproblemen niet in staat zijn om naar Nederland te komen voor het getuigenverhoor. Voorts hebben de getuigen [getuige 2] en [getuige 4], mede uit kostenoverwegingen, nadrukkelijk gevraagd om in Berlijn te worden gehoord.
8.3. Hatch heeft de incidentele vordering gemotiveerd bestreden, onder meer stellende dat [appellant] alleen met betrekking tot getuige [getuige 1] een medische verklaring in het geding heeft gebracht waaruit volgens Hatch slechts blijkt dat deze getuige op 11 januari 2005 vanwege een orthopedische aandoening niet in staat was om te reizen.
8.4. Het hof overweegt als volgt. Aangezien het hier gaat om vier getuigen die allen woonachtig zijn in Berlijn, terwijl naar 's hofs oordeel voldoende aannemelijk is dat in ieder geval één getuige, [getuige 1], niet in staat is om naar Nederland te komen voor het getuigenverhoor, acht het hof de incidentele vordering tot het gelasten van een rogatoire commissie in Berlijn redelijk. Op grond van artikel 176 Rv zal het hof deze vordering dan ook toewijzen.
8.5. Ten aanzien van de procedure met betrekking tot de rogatoire commissie en het verhoor is van toepassing de Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (PbEG L 174), zodat een en ander dient te geschieden op de wijze zoals in die verordening is voorzien. Deze verordening zal hierna worden aangeduid als de EG-bewijsverordening.
8.6. Het hof zal de griffier gelasten om - overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 2 en 4 van de EG-bewijsverordening - het bevoegde gerecht in Duitsland met gebruikmaking van formulier A te verzoeken om de in r.o. 8.1 genoemde getuigen te horen omtrent de aan [appellant] verstrekte bewijsopdracht.
8.7. Ingevolge artikel 5 van de EG-bewijsverordening dient het aan het aangezochte gerecht toe te zenden formulier A te worden gesteld in de officiële taal van de aangezochte lidstaat, zijnde in dit geval de Duitse taal. Nu [appellant] heeft verzocht om het instellen van een rogatoire commissie, zal het hof [appellant] opdragen om, op zijn kosten, zorg te dragen voor de vertaling in de Duitse taal door een beëdigd tolk/vertaler van formulier A (inclusief bijlage). Daartoe zal het hof een door het hof opgesteld en reeds gedeeltelijk ingevuld formulier A met een daarbij behorende bijlage I aan dit arrest hechten. Het hof verzoekt [appellant] de op dit formulier onder de punten 5, 6, 7, 8 en 12 nog ontbrekende gegevens voor zover mogelijk aan te vullen.
8.8. Het hof zal de zaak in het incident verwijzen naar de rolzitting van dit hof van 14 juni 2005 voor het nemen van een akte door [appellant] waarbij hij een vertaling in het Duits, door een beëdigd tolk/vertaler, van het aan dit arrest gehechte (door het hof reeds gedeeltelijk ingevulde en vervolgens door [appellant] op grond van r.o. 8.7 verder aangevulde) formulier A met bijlage I in het geding dient te brengen.
8.9. Het hof acht het niet wenselijk dat partijen, en daardoor mogelijk ook de getuigen, op voorhand kennis nemen van de vragen die het bevoegde gerecht in Duitsland aan de getuigen zal stellen. Gelet daarop zal het hof de griffier gelasten om de vragen die het hof gesteld wenst te zien aan de getuigen, zoals door het hof te vermelden op de bijlagen II tot en met V bij formulier A (zie de vragen 12.2.6.a, b, c en d op formulier A), door een beëdigd tolk/vertaler te laten vertalen in de Duitse taal.
8.10. Het hof zal de beslissing over de kosten van dit incident aanhouden totdat daarover bij eindarrest kan worden beslist.
9. De uitspraak
Het hof:
in het incident:
wijst het verzoek tot het gelasten van een rogatoire commissie toe;
bepaalt dat de griffier de vragen die aan de getuigen moeten worden gesteld, zoals door het hof te vermelden op de bijlagen II tot en met V bij formulier A, door een beëdigd tolk/vertaler zal laten vertalen in de Duitse taal;
bepaalt dat de kosten van deze vertaling ten laste van 's Rijks kas komen;
verwijst de zaak naar de rolzitting van dit hof van 14 juni 2005 voor akte aan de zijde van [appellant] met het hiervoor in r.o. 8.8 vermelde doel;
bepaalt dat de griffier van dit hof vervolgens, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 2 en 4 van de EG-bewijsverordening, met gebruikmaking van:
- de door [appellant] overgelegde vertaling van het aan dit arrest gehechte (door het hof reeds gedeeltelijk ingevulde en door [appellant] voor zover mogelijk aangevulde) formulier A met bijlage I, en;
- de door de griffier ingevolge r.o. 8.9 verkregen vertaling van de bijlagen II tot en met V,
het bevoegde gerecht in Duitsland zal verzoeken om als getuigen te horen omtrent de hierboven in r.o. 6 onder a genoemde bewijsopdracht:
1. [getuige 1], wonende [adres], Berlijn, Duitsland;
2. [getuige 2], wonende [adres], Berlijn, Duitsland;
3. [getuige 3], wonende [adres], Berlijn, Duitsland;
4. [getuige 4], wonende [adres], Berlijn, Duitsland;
reserveert de kosten van dit incident totdat daarover bij eindarrest kan worden beslist;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rolzitting van dit hof van 1 november 2005 voor memorie na rogatoire commissie aan de zijde van [appellant];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Feith, Hendriks-Jansen en De Jonge en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op
3 mei 2005.