4.2. Dit geschil betreft, kort weergegeven, het navolgende.
a. Partijen hebben samen met [naam] (hierna te noemen [bedrijf 1]) een bespreking gevoerd ten aanzien van een aan [geïntimeerde] toebehorend bedrijfspand, staande en gelegen aan [adres], verder te noemen het bedrijfspand. Een voorstel omtrent de verkoop van het bedrijfspand door [geïntimeerde] aan [appellant] en [bedrijf 1] is door [bedrijf 1] bij brief van 26 januari 1999 aan [geïntimeerde] gezonden. Nadien heeft [bedrijf 1] zich teruggetrokken.
b. In diverse brieven van de raadsman van [appellant] aan de raadsman van [geïntimeerde] wordt het bestaan van een koppeling tussen het aankopen van het bedrijfspand en realisering door [appellant] van door [geïntimeerde] geplande nieuwbouw genoemd.
c. Bij brief van 6 januari 2000 heeft de raadsman van [appellant] een conceptkoopovereenkomst aan de raadsman van [geïntimeerde] gezonden, waarin de clausule is opgenomen dat aan de koopovereenkomst onlosmakelijk verbonden is dat [geïntimeerde] aan [appellant] de opdracht verstrekt voor de ontwikkeling en realisatie van het nieuwe bedrijfspand van [geïntimeerde]. Deze conceptovereenkomst is door partijen niet ondertekend.
d. [appellant] heeft na die datum met [geïntimeerde] een overeenkomst gesloten, inhoudende de koop door [appellant] van het bedrijfspand. In de koopovereenkomst is de onder c. genoemde clausule niet opgenomen. De eigendom van het bedrijfspand is op 1 februari 2000 aan [appellant] overgedragen. Op diezelfde datum hebben partijen een gebruiksovereenkomst gesloten, inhoudende dat [appellant] aan [geïntimeerde] het recht van gebruik van het bedrijfspand verleent. Tussen partijen is afgesproken dat [geïntimeerde] voor de periode 1 februari 2000 tot 1 oktober 2001 geen vergoeding verschuldigd zal zijn.
e. Bij fax-bericht van 4 september 2000 bericht de raadsman van [geïntimeerde] aan de raadsman van [appellant]: ".... Tussen partijen bestaat een gentleman-agreement, dat uw cliënte, omdat zij de koper was van het huidige bedrijfspand van cliënte, enige voorrang geniet als het gaat om het gunnen van de opdracht, uiteraard mits de prijs goed is en in overeenstemming met door cliënte te stellen voorwaarden. Kortom, als er een aantal aanbieders zijn die, conform de voorwaarden, een offerte neerleggen waarin zij een redelijke prijs offreren en uw cliënte behoort daarbij, dan zal aan uw cliënte de opdracht worden gegund, zelfs indien uw cliënte misschien iets duurder is dan een ander. ....".
f. [appellant] is, evenals een aantal andere aannemers, door de architect van [geïntimeerde] bij brief van 27 juli 2000 verzocht om een prijsaanbieding voor het nieuwe bedrijfspand te vervaardigen. Daarbij werd verzocht als alternatief minderprijzen te offreren het vervallen van de onder hoofdstuk 25 van het bijgevoegde bestek omschreven staalconstructie en de onder de hoofdstukken 25 en 34 omschreven dak- en wandbeplatingswerken.
g. Op 1 september 2000 heeft [appellant] de onder f genoemde bieding uitgebracht, resulterende in een aanneemsom van f 8.890.000,00 exclusief BTW, waarbij door [appellant] nog een alternatieve uitvoering van de staalconstructie is aangeboden, welke bij acceptatie zou resulteren in een minderprijs van f 250.000,00 exclusief BTW, waarmee de aanneemsom zou komen op een bedrag van f 8.640.000,00 exclusief BTW.
h. De architect van [geïntimeerde] heeft [appellant] en de andere aannemers bij brief van 4 september 2000 verzocht een aantal bezuinigingen te offreren, welk verzoek [appellant] heeft gehonoreerd door op 6 september 2000 aan deze architect de gevraagde minderprijzen op te geven tot een bedrag van f 200.800,00 exclusief BTW, naast de minderprijs van het onder g genoemde alternatief.
i. Nadat aan [appellant] is verzocht om kenbaar te maken welke prijs geoffreerd zou worden indien [bedrijf 2] (verder te noemen [bedrijf 2]) voor de staalconstructie en [bedrijf 3] (verder te noemen [bedrijf 3]) voor de beplating als onderaannemers zouden zorgdragen, heeft [appellant] zelf bij faxbericht van 7 september 2000 (productie 18 bij de conclusie van eis) aan [geïntimeerde] kopieën doen toekomen van de offertes die zij ontvangen had van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] en voorts vermeld dat deze offertes geen onderdeel uitmaken van haar aanbieding. Bij brief van haar raadsman van 8 september 2000 (productie 1 bij de conclusie van repliek) heeft [appellant] medegedeeld zich niet te kunnen verenigen met de eerdergenoemde vraag aangezien de inschrijving van [appellant] dan substantieel hoger zou uitvallen en zij zichzelf daarmee uit de markt zou prijzen.
j. Bij brief van 19 september 2000 heeft de raadsman van [geïntimeerde] aan de raadsman van [appellant] bericht dat [appellant] niet had geoffreerd conform de voorwaarden van gedaagde, namelijk dat [bedrijf 2] voor de staalconstructie en [bedrijf 3] voor de beplating als onderaannemers zouden zorgdragen.
k. [geïntimeerde] heeft aan [appellant] medegedeeld dat de bouw door haar werd gegund aan [bedrijf 4] (verder te noemen [bedrijf 4]), door wie eveneens op 1 september 2000 een bieding is uitgebracht op een aanneemsom van f 8.798.000,00 exclusief BTW. [bedrijf 4] is door gedaagde in de gelegenheid gesteld op 6 en 7 september 2000 een tweede en derde bieding uit te brengen.