ECLI:NL:GHSHE:2005:AT9936

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C200500049
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Brandenburg
  • A. Meulenbroek
  • J. Feddes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over ontruiming van woning en toegang tot bar tussen vader en dochter

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een vader en zijn dochter over de ontruiming van een woning en de toegang tot een bar die door de dochter wordt geëxploiteerd. De vader heeft sinds 1975 samen met zijn echtgenote een bar geëxploiteerd, en de dochter heeft deze bar per 1 januari 1997 overgenomen. Na het overlijden van de moeder in 2001 zijn de vader en dochter samen in de woning boven de bar blijven wonen. In het najaar van 2004 zijn er echter ernstige spanningen ontstaan tussen hen, wat heeft geleid tot de beslissing van de dochter om de woning te verlaten. De vader heeft daarop de toegang tot de bar en de woning voor de dochter geblokkeerd.

De dochter heeft in kort geding ontruiming van de woning gevorderd, evenals een straatverbod en de afgifte van sleutels van de bar en een kluis. De voorzieningenrechter heeft de vader veroordeeld tot ontruiming en afgifte van de sleutels, maar heeft de overige vorderingen afgewezen. De vader is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak.

In hoger beroep heeft het hof de feiten opnieuw beoordeeld. De vader stelt dat hij huurder is van de woning en dat de dochter geen recht heeft op ontruiming. De dochter betwist dit en stelt dat zij na de overname van de bar de huur is gaan betalen en dat de huurovereenkomst met de verhuurder is geëindigd toen zij de panden kocht. Het hof oordeelt dat de dochter, gezien de omstandigheden, recht heeft op ontruiming van de woning, omdat de spanningen tussen hen een gezamenlijke bewoning onmogelijk maken. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

typ. FR
rolnr. KG C0500049/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
vijfde kamer, van 14 juni 2005,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. M. Grauwmeijer,
t e g e n :
[GEINTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. H.E.J.M. van Stiphout,
op het bij exploot van dagvaarding van 3 januari 2005 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch tussen appellant, de vader, als gedaagde en geïntimeerde, de dochter, als eiseres onder zaaknummer 118395/KG ZA 04-715 gewezen vonnis in kort geding van 14 december 2004.
1. De eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis waarvan beroep, dat zich bij de processtukken bevindt.
2. Het geding in hoger beroep
Van dit vonnis is de vader tijdig in hoger beroep gekomen.
Bij appeldagvaarding heeft de vader onder overlegging van twee producties vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd zoals in het petitum hiervan nader staat omschreven.
Bij memorie van antwoord heeft de dochter de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van de vader in de kosten van het geding.
De dochter heeft daarop akte verzocht, maar daar vervolgens van afgezien.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en uitspraak verzocht.
3. De grieven
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de appeldagvaarding.
4. De beoordeling
4.1 Het hof gaat uit van de volgende feiten.
a) De vader heeft sinds 1975 met zijn echtgenote, moeder van de dochter, een bar geëxploiteerd aan de [adres]. Het gezin, ouders en dochter, woonde boven de bar. Bar en woning zijn te bereiken via een centrale ingang.
b) De dochter heeft het cafébedrijf van haar ouders overgenomen, welke overname per 1 januari 1997 in het Handelsregister is ingeschreven.
c) Bar en woning werden aanvankelijk gehuurd van [verhuurder]. Sinds 31 december 1998 is de dochter door aankoop van [verhuurder] eigenaresse geworden van zowel de bar als de bovenwoning.
d) De ouders zijn actief gebleven in de bar en zijn met hun dochter in de woning blijven wonen. De moeder is in 2001 overleden. Sindsdien woonden vader en dochter boven de bar.
e) Tussen partijen zijn in het najaar van 2004 ernstige spanningen ontstaan, met name in verband met de nieuwe vriend van de dochter. De dochter heeft vanwege deze spanningen de woning verlaten, waarop de vader haar de toegang tot bar en woning heeft belet.
4.2 In deze procedure vordert de dochter, kort samengevat, ontruiming van de woning, een straatverbod, afgifte van de sleutels van de bar en de woning en afgifte van de sleutels van een kluis die zich daarin bevindt. De vader heeft deze vorderingen bestreden. Bij het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter de vader veroordeeld op verbeurte van een dwangsom de panden te ontruimen en de sleutels ervan aan de dochter te overhandigen en de vorderingen voor het overige afgewezen. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.
4.3 De vader voert aan dat voor de verkoop van panden aan de dochter hij (en zijn echtgenote) huurders waren, zodat de dochter sinds die verkoop opvolgend verhuurder is geworden en hijzelf huurder is gebleven. Daaraan ontleent hij het recht de woning te blijven bewonen nu opzegging of ontbinding van de huurovereenkomst niet heeft plaatsgevonden. Dit staat in de weg aan de gevorderde ontruiming, aldus de vader.
4.4 Volgens de dochter is zij na de overname van het cafébedrijf de huur gaan betalen en is zij feitelijk de huurder geworden van de bar en de woning. De feitelijke huurovereenkomst tussen haar en [verhuurder] eindigde toen zij de panden van hem kocht. De vader was toen al geen huurder meer en kan zich niet op het bestaan van een huurovereenkomst beroepen, aldus de dochter.
4.5 Dat de dochter rechten kan doen gelden op het gebruik van de woning is niet in geschil: zij woont in de woning die haar eigendom is. Voor de vader ligt dit anders. Op grond van hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht kan vooralsnog niet als vaststaand worden aangenomen dat de vader als huurder heeft te gelden en evenmin dat dit niet langer het geval is. Voor het verkrijgen van voldoende duidelijkheid over deze kwestie is nader onderzoek nodig, waarvoor in een kort geding als dit geen plaats is. Hetzelfde geldt voor het beroep dat de vader, subsidiair, heeft gedaan op een hem toekomend vruchtgebruik of recht van bewoning. Het beroep hierop is door de vader overigens nauwelijks onderbouwd.
4.6 Echter, ook indien ervan uitgegaan dient te worden dat naast de dochter ook de vader rechten kan doen gelden op het gebruik van de woning betekent dat nog niet dat de vorderingen van de dochter daarop dienen te stranden. Immers, tussen partijen is niet in geschil dat voortzetting van de gezamenlijke bewoning door hen gezien de opgetreden spanningen niet aan de orde is. Dat wil zeggen dat hoe dan ook één van beiden elders onderdak zal moeten zoeken.
4.7 Bij de beantwoording van de vraag wie van beiden daartoe gehouden is, speelt een belangrijke rol dat de bar door de dochter wordt geëxploiteerd en dat de bar en de woning door een gezamenlijke ingang met elkaar verbonden zijn.
4.8 De vader heeft aangevoerd dat de dochter de exploitatie niet wil voorzetten en de panden vrij van huur wil verkopen, maar deze stelling die door de dochter wordt betwist is door de vader vooralsnog onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het hof gaat er voorshands van uit dat de dochter de exploitatie van de bar voortzet en dat zij daarvan voor haar inkomsten volledig afhankelijk is. Dit laatste is in het vonnis waarvan beroep onder 4.2 aangegeven; deze vaststelling is op zich in hoger beroep niet bestreden zodat van de juistheid ervan uitgegaan dient te worden.
4.9 De vader heeft verder aangevoerd dat met een aantal eenvoudig aan te brengen voorzieningen de bovenwoning een eigen toegang kan krijgen. De dochter betwist dit. Het hof acht deze stelling van de vader onvoldoende met concrete feiten onderbouwd, zodat de mogelijkheid van een gescheiden toegang naar bar en bovenwoning vooralsnog niet als realistisch aangemerkt kan worden. Bij deze stand van zaken dient van de bestaande situatie uitgegaan te worden en in die situatie is exploitatie van de bar door de één en gebruik van de woning door de ander gezien de opgetreden spanningen geen reële optie.
4.10 Het ligt voor de hand dat het voor de vader, gelet ook op zijn leeftijd van 72 jaar en zijn gezondheidsklachten, bezwaarlijk is de woning te verlaten. Hetgeen door hem in dit verband naar voren is gebracht rechtvaardigt evenwel niet de conclusie dat een verhuizing voor hem op onoverkomelijke problemen stuit en dat hij volledig is aangewezen op het gebruik van deze woning. Dat betekent dat bij een afweging van de bij deze kwestie betrokken belangen zijn belang bij voortzetting van de gebruik van de woning niet zwaarder weegt dan het belang van de dochter bij voortzetting van de exploitatie van de bar en het verwerven van inkomsten daaruit.
4.11 Door de vader is nog aangevoerd dat de dochter geen spoedeisend belang heeft bij de ontruiming omdat ook indien zij een spoedeisend belang heeft bij hervatting van de exploitatie van de bar dit nog niet betekent dat zij ook een spoedeisend belang heeft het exclusieve gebruiksrecht op de woning. Dit argument gaat niet op aangezien, zoals hiervoor aangegeven, de exploitatie van de bar en het gebruik van de bovenwoning zozeer met elkaar zijn verbonden dat het één niet los gezien kan worden van het ander.
4.12 De slotsom is dat het verweer van de vader tegen de vorderingen van de dochter, voor zover toegewezen, niet opgaat zodat de grieven worden verworpen en het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd.
4.13 In de familierelatie van partijen en de omstandigheden van het geval ziet het hof aanleiding ook in hoger beroep de proceskosten tussen partijen te compenseren.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Meulenbroek en Feddes en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 14 juni 2005.