ECLI:NL:GHSHE:2005:AU0603

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/02519
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.D. van Norden
  • J.M.C. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de belastingheffing op looninkomsten en de verplichting tot aandelenbezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 juli 2005 uitspraak gedaan in het beroep van de heer X tegen de beslissing van de Inspecteur inzake de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2001. De belanghebbende stelde dat zijn arbeidsbeloning niet vrij besteedbaar was, omdat hij verplicht was aandelen in het moederbedrijf van zijn werkgever te kopen, waarvan de waarde minimaal gelijk moest zijn aan 50% van zijn salaris. Primair vorderde hij een afwaardering van zijn looninkomsten met het verlies op de aandelen, subsidiair dat een deel van zijn inkomen als niet vrij besteedbaar moest worden beschouwd.

Het hof oordeelde dat de arbeidsovereenkomst geen verplichting tot aankoop van aandelen bevatte en dat de brief van de werkgever slechts een dwingend beroep op de belanghebbende was. De aankoop van aandelen werd niet als een inkomensbesteding aangemerkt, en de waardestijging of -daling van de aandelen viel buiten de loonsfeer. Het hof concludeerde dat er geen wettelijke basis was voor de afwaardering van looninkomsten en dat het verlies op de aandelen niet als negatief loon kon worden aangemerkt, aangezien er geen terugbetaling aan de werkgever had plaatsgevonden.

De subsidiaire stelling van de belanghebbende werd eveneens verworpen, omdat het wettelijk systeem geen ruimte bood voor een waardering beneden de nominale waarde van daadwerkelijk genoten loon. Het hof verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door G.D. van Norden, lid van de belastingkamer, en griffier J.M.C. Hendriks.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 03/02519
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dertiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam BelastingdienstZuidwest/ YY (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2001.
Het onderzoek ter zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 juni 2005 te
's-Hertogenbosch.
Aldaar is toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, mevrouw M.
Belanghebbendes gemachtigde is, onder schriftelijke mededeling daarvan, niet verschenen.
Na de behandeling van de zaak heeft het hof heden, 7 juli 2005, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
De gronden voor de beslissing
1. Belanghebbende heeft gesteld dat de arbeidsbeloning welke hij
voor zijn dienstbetrekking ontvangt niet geheel vrij besteedbaar is, aangezien de werkgever van belanghebbende hem verplicht heeft aandelen in het moederbedrijf van zijn werkgever te kopen en de waarde van deze aandelen minimaal gelijk dient te zijn aan 50% van het salaris van belanghebbende. Primair is belanghebbende van mening dat de looninkomsten over 2001 afgewaardeerd moeten worden met het verlies dat op de aandelen is geleden. Subsidiair is belanghebbende van mening dat, indien het verlies niet geheel ten laste van het inkomen kan worden gebracht, het inkomen voor een gedeelte als niet vrij besteedbaar moet worden geacht en derhalve beneden nominaal moet worden gewaardeerd.
2. De arbeidsovereenkomst tussen belanghebbende en zijn werkgever
bevat geen bepaling aangaande de door belanghebbende gestelde verplichting tot aankoop van aandelen. In de brief van 7 juni 2001 van de werkgever aan belanghebbende is, voorzover van belang, vermeld:
"It is group policy that all Associate Directors together with any spouse (...) shall be required (save as otherwise agreed by the Group Board) to:
"Own and/ or have options outstanding shares in Q plc, whose value is or was (from time to time) equivalent to the value of one half annual gross salary (as varied from time to time) as a condition of your employment."
To the extent that your current shareholding falls short of such value you are required to take steps to rectify the position. Your shareholding will be reviewed annually and at the end of five years from the date of this letter to monitor compliance. The annual review will include asking you to provide external documentary verification to any holdings that are not shown on the Q Share Register.
Your failure to comply shall be a factor taken into account at any review."
De betreffende brief is door belanghebbende voor akkoord getekend.
3. Ten aanzien van de primaire stelling heeft te gelden dat belanghebbende met de aankoop van de aandelen een inkomensbesteding doet. Op het moment dat belanghebbende met het door hem genoten loon is overgegaan tot aankoop van aandelen, ongeacht of dit in het moederbedrijf van zijn werkgever is, behoort de tegenwaarde van dit loon, zijnde de aangekochte aandelen, niet tot de sfeer van de dienstbetrekking. Nu als loon in de zin van de loonbelasting en de inkomstenbelasting wordt aangemerkt al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, kan een latere waardestijging of -daling van de aandelen derhalve niet tot een voordeel uit belanghebbendes dienstbetrekking leiden. Afgezien hiervan geldt dat voor een afwaardering ten laste van looninkomsten op zichzelf, noch in de Wet op de loonbelasting 1964, noch in Wet op de inkomstenbelasting 2001 enige grondslag aanwezig is.
4. Voorzover belanghebbende bedoeld heeft te stellen dat het verlies op de aandelen moet worden aangemerkt als negatief loon heeft het volgende te gelden. Ten aanzien van het begrip negatief loon heeft de Hoge Raad onder andere in zijn arrest BNB 1993/144 overwogen:
"dat er slechts sprake kan zijn van negatieve inkomsten indien de met het genoten voordeel verband houdende terugbetaling voortvloeit uit een wettelijke verplichting, dan wel valt terug te voeren op een beding dat deel uitmaakt van de overeenkomst tussen directeur/ enig aandeelhouder en de vennootschap op grond waarvan het voordeel is genoten".
In het onderhavige geval is geen sprake van een terugbetaling aan de werkgever. Reeds op die grond valt het verlies op de aandelen niet aan te merken als een negatieve inkomst voor belanghebbende. Overigens geldt overeenkomstig het vorenoverwogene dat een waardedaling of -stijging zich niet in de loonsfeer dan wel de sfeer van de dienstbetrekking voordoet. In dit kader zij overigens vermeld dat het verlies op de aandelen niet daadwerkelijk is geleden, nu de betreffende aandelen aan het einde van 2001 nog steeds in bezit bij belanghebbende waren.
5. De subsidiaire stelling van belanghebbende dient eveneens te worden afgewezen. Het thans geldende wettelijk systeem biedt immers geen ruimte om voor daadwerkelijk en in geld genoten looninkomsten over te gaan tot een waardering beneden de nominale waarde. Overigens doet de arbeidsovereenkomst van belanghebbende bezien in samenhang met de brief van 7 juni 2001 van belanghebbendes werkgever, naar het oordeel van het hof, met betrekking tot de aankoop van aandelen voor belanghebbende geen rechtens afdwingbare verplichting ontstaan. Uit de genoemde brief moet worden afgeleid dat dienaangaande slechts sprake is van een dwingend beroep op belanghebbende door diens werkgever. Anders dan belanghebbende kennelijk meent, leidt een dergelijk beroep niet tot de conclusie dat het inkomen voor een gedeelte als niet vrij besteedbaar moet worden geacht.
6. Gelet op al het vorenoverwogene dient het beroep van belanghebbende ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door G.D. van Norden, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van J.M.C. Hendriks, griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2005.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 13 juli 2005
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.