ECLI:NL:GHSHE:2005:AU1735

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R0500471
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Koens
  • A. Draijer-Udo
  • J. van der Velden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding tussen Turkse echtgenoten met verzoeken tot partneralimentatie en kinderalimentatie

In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen een man en vrouw van Turkse nationaliteit, die op 8 juli 1998 in Turkije zijn gehuwd. Uit dit huwelijk is een minderjarige dochter geboren, die momenteel in Turkije woont. De vrouw heeft op 1 oktober 2004 een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend, maar werd door de rechtbank niet ontvankelijk verklaard. De vrouw is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing.

Het hof heeft op 25 augustus 2005 de mondelinge behandeling gehouden, waarbij zowel de vrouw als de man zijn gehoord. De vrouw heeft aangegeven dat zij in een opvanghuis verblijft en geen financiële middelen heeft om de originele huwelijksakte te overleggen. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw voldoende bewijs heeft geleverd van het huwelijk, waardoor zij ontvankelijk is in haar verzoek tot echtscheiding.

De rechtsmacht voor de echtscheiding is gebaseerd op de Brussel-II-Verordening, aangezien beide partijen op het moment van het verzoek in Nederland woonden. Het hof heeft geoordeeld dat het Nederlandse recht van toepassing is op de echtscheiding en de partneralimentatie, omdat de vrouw dit recht heeft gekozen en de man ermee instemt.

Het hof heeft vastgesteld dat de man momenteel geen draagkracht heeft om partneralimentatie te betalen, gezien zijn financiële situatie. Wat betreft de minderjarige dochter heeft het hof geoordeeld dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om te beslissen over de wijziging van haar hoofdverblijfplaats, aangezien zij in Turkije woont. Het verzoek tot kinderalimentatie is afgewezen, omdat de vrouw geen belang heeft bij dit verzoek, gezien de verblijfplaats van het kind. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

25 augustus 2005
Rekestenkamer
Rekestnummer R200500471
GERECHTSHOF 'S-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak in hoger beroep van:
[naam appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. J.J.J.M. van Ruth,
t e g e n
[naam geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 februari 2005, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 25 april 2005, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen alsnog toe te wijzen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 juli 2005. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat alsmede een maatschappelijk werkster;
- de man, bijgestaan door een tolk.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. De man en vrouw zijn op 8 juli 1998 in [huwelijksplaats] met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk is op [geboortejaar] geboren de minderjarige [naam minderjarige dochter], te [geboorteplaats]. De man en vrouw hebben beiden de Turkse nationaliteit.
4.2. Op 1 oktober 2004 heeft de vrouw een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend bij de rechtbank 's-Hertogenbosch. Bij bestreden beschikking heeft de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de procureur van de vrouw in de gelegenheid is gesteld om de in de brief van de griffier van de rechtbank d.d. 5 oktober 2004 genoemde bescheiden binnen de in die brief gestelde termijn aan de rechtbank te overleggen. Hiervan heeft de vrouw geen gebruik gemaakt, noch heeft zij klemmende redenen aangevoerd waarom aan het verzoek van de griffier niet is kunnen voldaan.
De vrouw komt tegen deze beschikking in beroep.
4.3. De vrouw stelt in haar beroepschrift dat zij in de onmogelijkheid verkeert om de originele huwelijksakte in het geding te brengen. Zij is drie jaar geleden de woning van de man ontvlucht en heeft sindsdien geen contact meer. Sedert geruime tijd verblijft zij in een opvanghuis. De vrouw heeft geen financiële middelen om zelf te trachten in Turkije een afschrift van de huwelijksakte te krijgen en heeft in Turkije ook geen contacten meer.
4.4. Ontvankelijkheid
De vrouw heeft bij het appelschrift een kopie van een uittreksel van de huwelijksakte van partijen - afgegeven ingevolge de overeenkomst ondertekend te [huwelijksplaats] op [huwelijksdatum] - overgelegd. Dit uittreksel is ter zitting aan de man getoond. De man heeft te kennen gegeven dat deze kopie overeenstemt met een origineel afschrift van de huwelijksakte dat in zijn bezit is. Het hof is derhalve van oordeel dat aldus voldoende is aangetoond dat partijen op [huwelijksdatum] in [huwelijksplaats], met elkaar in het huwelijk zijn getreden. De vrouw kan derhalve ontvangen worden in haar verzoek tot echtscheiding en het treffen van nevenvoorzieningen.
4.5. De rechtsmacht inzake het echtscheidingsverzoek en het verzoek tot partneralimentatie
Het hof is terzake de echtscheiding en partneralimentatie bevoegd te beslissen.
De rechtsmacht inzake de echtscheiding is in het onderhavige geval gebaseerd op artikel 2 lid 1 sub a "Brussel-II"-Verordening (nr. 1347/2000), nu partijen ten tijde van het inleidend verzoekschrift hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden. De rechtsmacht inzake de partneralimentatie is gebaseerd op artikel 2 lid 1 Brussel I-Verordening nu de man, als verweerder in eerste aanleg, woonplaats heeft in Nederland.
4.6. Toepasselijk recht
Ten aanzien van het toepasselijke recht op het echtscheidingsverzoek overweegt het hof dat de rechtskeuze van de vrouw voor het Nederlandse recht onweersproken is gebleven, zodat het Nederlandse recht van toepassing is op de echtscheiding, conform artikel 1 lid 4 Wet Conflictenrecht Echtscheiding.
Ten aanzien van het verzoek tot partneralimentatie bepaalt artikel 8 jo artikel 10 van het Haags Verdrag toepasselijke wet alimentatie, dat de wet die is toegepast op het echtscheidingsverzoek eveneens het bestaan en de omvang van de onderhoudsverplichtingen tussen de gescheiden echtgenoten beheerst. Op het partneralimentatieverzoek is derhalve eveneens het Nederlandse recht van toepassing.
4.7. Beoordeling van verzoek tot echtscheiding en vaststellen partneralimentatie
De man heeft ter zitting aangegeven dat hij het eens is met het echtscheidingsverzoek, zodat het hof aan dit verzoek van de vrouw zal voldoen.
Ten aanzien van het partneralimentatieverzoek overweegt het hof het volgende.
De behoefte van de vrouw aan alimentatie is niet weersproken, zodat het hof uitgaat van de door de vrouw gestelde behoefte. Ter zitting heeft de man onweersproken gesteld dat hij een netto maandinkomen heeft van E. 1280,- (inclusief vakantiegeld). Als lasten heeft de man opgevoerd dat hij E. 300,- betaalt aan huur (inclusief gas water en licht). Het hof houdt redelijkerwijs rekening met een kale huur van E. 250,-. Bovendien heeft de man onweersproken gesteld dat hij per maand minimaal
E. 300,- aflost op een schuld die hij heeft alsmede dat hij E. 300,- per maand ten behoeve van [naam minderjarige dochter] aan zijn moeder overmaakt, die in Turkije woont en aldaar voor [naam minderjarige dochter] zorgt.
Het hof is op grond van deze gegevens -die door de vrouw niet zijn weersproken- van oordeel dat de man op dit moment geen draagkracht heeft om enige (partner)alimentatie te voldoen.
4.8. Rechtsmacht inzake het hoofdverblijf van [naam minderjarige dochter]
De vrouw verzoekt te bepalen dat [naam minderjarige dochter] het hoofdverblijf zal hebben bij haar. Ter zitting heeft de man te kennen gegeven dat hij [naam minderjarige dochter] in 2002, ongeveer twee weken nadat de vrouw de echtelijke woning met achterlating van [naam minderjarige dochter] heeft verlaten, naar zijn moeder in Turkije heeft gebracht die sindsdien voor [naam minderjarige dochter] zorgt. De gewone verblijfplaats van [naam minderjarige dochter] is aldus in Turkije.
Het hof is van oordeel dat van een ongeoorloofde overbrenging zoals bedoeld in het Verdrag van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (HKOV) in het onderhavige geval geen sprake is. De Brussel II-Verordening is voor de bepaling van de rechtsmacht niet van toepassing, nu [naam minderjarige dochter] haar gewone verblijfplaats in Turkije heeft (artikel 3 Brussel II-Verordening).
Volgens het toepasselijke Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961 (HKV) ([naam minderjarige dochter] verblijft in een verdragsstaat, artikel 13 HKV) is voor de rechtsmacht inzake beslissingen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van een kind de gewone verblijfplaats van het kind ten tijde van het nemen van de maatregel beslissend (zie artikel 1 HKV). Van een uitzondering op grond van artikel 4 HKV is in het onderhavige geval geen sprake.
Nu [naam minderjarige dochter] geen gewone verblijfplaats in Nederland bezit is de Nederlands rechter niet bevoegd om over het verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats te oordelen.
4.9. Rechtsmacht en toepasselijk recht inzake het kinderalimentatieverzoek
De Nederlandse rechter is bevoegd om over het kinderalimentatieverzoek te oordelen op grond van artikel 2 Brussel I-Verordening, nu de man, als verweerder, woonplaats heeft in Nederland.
Op grond van artikel 4 lid 1 Haags Verdrag Toepasselijke wet alimentatie 1973, is op dit kinderalimentatieverzoek Turks recht van toepassing, nu het onderhoudsgerechtigde kind in Turkije haar gewone verblijfplaats heeft.
4.10 Beoordeling verzoek kinderalimentatie
Het hof zal de vrouw in dit verzoek echter niet-ontvankelijk verklaren nu zij geen belang bij dit verzoek heeft, aangezien het kind in Turkije haar hoofdverblijfplaats heeft en niet aannemelijk is dat daarin op korte termijn verandering zal komen, noch dat de vrouw kosten maakt voor de opvoeding en verzorging van [naam minderjarige dochter].
4.11. Al het vorenstaande voert het hof tot de slotsom dat moet worden beslist als na te melden.
4.12. De proceskosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
5. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 11 februari 2005;
en opnieuw rechtdoende:
spreekt tussen [naam geintimeerde]en [naam appellante], die op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats], Turkije, met elkaar zijn gehuwd, de echtscheiding uit;
verklaart zich niet bevoegd met betrekking tot het verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [naam minderjarige dochter];
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van [naam minderjarige dochter];
wijst af het meer of anders verzochte;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Koens, Draijer-Udo en Van der Velden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 25 augustus 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.