typ. JP
rolnr. KG C0401295/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
zevende kamer, van 19 juli 2005,
gewezen in de zaak van:
[appellante],
wonende te [gemeente],
appellante bij exploot van dagvaarding van 31 augustus 2004,
procureur: mr. P.P.J. van der Rijt,
de stichting STICHTING TRUDO,
gevestigd te Eindhoven,
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. I.C.K. Mol,
op het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch gewezen vonnis in kort geding van 20 augustus 2004 tussen appellante - [appellante] - als eiseres en geïntimeerde - Stichting Trudo - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 114967/KG ZA 04-557)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis in kort geding.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven tevens wijziging van eis heeft [appellante] vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis in kort geding waarvan beroep en, kort gezegd, gevorderd dat Stichting Trudo alsnog wordt veroordeeld om aan [appellante] na betekening van het te wijzen arrest woonruimte te verschaffen die in alle opzichten gelijkwaardig is aan de voorheen door haar bewoonde woning, zulks op straffe van een dwangsom.
2.2. Bij akte uitlating na vermeerdering van eis heeft Stichting Trudo zich verzet tegen de vermeerdering van eis.
2.3. Bij arrest van 11 januari 2005 heeft het hof het bezwaar van Stichting Trudo gegrond verklaard.
2.4. Bij memorie van antwoord heeft Stichting Trudo de grieven bestreden en een productie overgelegd.
2.5. [appellante] heeft een akte uitlating producties genomen.
2.6. Stichting Trudo heeft een antwoordakte uitlating producties genomen.
2.7. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 6 mei 2004 heeft de kantonrechter te Eindhoven:
o [appellante] veroordeeld tot betaling van een bedrag van E. 3.777,24 ter zake huurachterstand tot en met april 2004, buitengerechtelijke incassokosten en BTW alsmede wettelijke rente;
o [appellante] veroordeeld in de proceskosten;
o [appellante] een termijn toegestaan van één maand, ingaande 3 dagen na het vonnis, om aan Stichting Trudo het hiervoor genoemde bedrag en de proceskosten te voldoen,en voorts, indien [appellante] niet aan het bovenstaande voldeed:
o de tussen partijen bestaande huurovereenkomst betreffende de door [appellante] van Stichting Trudo gehuurde woning aan de [adres] ontbonden op het tijdstip waarop de hiervoor vermelde termijn van één maand ongebruikt is verstreken;
o [appellante] veroordeeld tot, kort gezegd, ontruiming van de woning, met machtiging aan Stichting Trudo om de ontruiming desnoods te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm,
o [appellante] veroordeeld om aan Stichting Trudo te voldoen een bedrag van E. 341,28 per maand te rekenen voor iedere te verstrijken maand of gedeelte daarvan vanaf 1 mei 2004 tot aan de ontruiming.
4.1.2. Tegen voormeld vonnis van 6 mei 2004 heeft [appellante] geen hoger beroep ingesteld. Aan de veroordeling tot betaling van de huurachterstand binnen de gestelde termijn heeft zij niet voldaan. Stichting Trudo heeft om die reden aan [appellante] aangezegd dat tot ontruiming zal worden overgegaan.
4.1.3. Op 6 augustus 2004 is het vonnis van de kantonrechter onherroepelijk geworden.
4.1.4. Bij vonnis van de rechtbank ´s-Hertogenbosch van 14 juni 2004 is de voorlopige toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van [appellante]. Daarbij is tevens bepaald dat elke bevoegdheid van derden tot verhaal op de tot de boedel behorende goederen of tot opeising van goederen die zich in de macht van de schuldenaar of de bewindvoerder bevinden voor een periode van één maand niet dan met machtiging van de rechter-commissaris kan worden uitgeoefend. Bij een latere beschikking is deze afkoelingsperiode verlengd tot 14 augustus 2004.
4.1.5. Bij beschikking van 22 juli 2004 heeft de rechter-commissaris aan Stichting Trudo machtiging verleend om de executie van het ontruimingsvonnis ten laste van [appellante] met betrekking tot de woning aan de [adres] voort te zetten met ingang van 24 uur na het onherroepelijk worden van de beschikking.
4.1.6. Bij vonnis in kort geding van 20 augustus 2004 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch de door [appellante] gevorderde schorsing van de executie van het vonnis van de kantonrechter van 6 mei 2004 afgewezen.
4.1.7. Op 23 augustus 2004 is de ontruiming van de woning aan de [adres] geëffectueerd.
4.1.8. Bij vonnis van de rechtbank ´s-Hertogenbosch van 20 december 2004 is de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] afgewezen.
4.2. Het hof verwerpt het verweer van Stichting Trudo dat het zich absoluut onbevoegd dient te verklaren vanwege het ontbreken van enig spoedeisend belang aan de zijde van [appellante] dan wel dat [appellante] in haar hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De enkele omstandigheid dat de ontruiming inmiddels heeft plaatsgevonden brengt naar het oordeel van het hof nog niet mee dat daarmee het belang van [appellante] om in hoger beroep op te komen tegen het voor haar nadelige vonnis in kort geding is komen te vervallen. [appellante] heeft in hoger beroep nog spoedeisend belang bij een beslissing, nu haar woonbelang zwaarder weegt dan het belang van Stichting Trudo bij het afwachten van de resultaten in de bodemprocedure.
4.3. Grief I luidt dat de voorzieningenrechter de schorsing van de executie had moeten toewijzen, aangezien Stichting Trudo bij de ontruiming geen rechtens te respecteren belang had. Voorts was Stichting Trudo niet gerechtigd tot ontruiming, nu ten aanzien van [appellante] de schuldsaneringsregeling voorlopig van toepassing was verklaard en bovendien een afkoelingsperiode als bedoeld in artikel 309 Fw van kracht was. Grief II houdt in dat de voorzieningenrechter ten onrechte geen belangenafweging heeft toegepast, terwijl grief III de klacht bevat dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het ontberen van woonruimte op zichzelf al voldoende is om een noodtoestand aan te nemen. Grief IV houdt in dat een noodtoestand überhaupt aanwezig was door de zwangerschap van [appellante] en het vergevorderde stadium waarin deze zich bevond. Voorts dient te worden meegewogen dat uit het oogpunt van een rechtvaardige uitvoering van de WSNP moet worden voorkomen dat er veel kosten worden gemaakt, terwijl juist de effectuering van een ontruiming veel kosten met zich meebrengt en het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats meebrengt dat [appellante] niet in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering (grief V).
4.3.1. Het hof overweegt omtrent de grieven het volgende. In een executiegeschil met betrekking tot de tenuitvoerlegging van een inmiddels onherroepelijk ontruimingsvonnis als het onderhavige kan de rechter slechts staking van de tenuitvoerlegging van dat vonnis bevelen, indien hij van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de ontruiming zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de ontruiming op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (vgl. HR 22 april 1983, NJ 1984,145). Naast de in dit arrest van de Hoge Raad genoemde belangenafweging is geen plaats voor een meer algemene belangenafweging als door [appellante] bedoeld.
4.3.2. Gesteld noch gebleken is dat het vonnis van de kantonrechter van 6 mei 2004 op een feitelijke of juridische misslag berust.
4.3.3. Na het vonnis van 6 mei 2004 hebben zich naar het oordeel van het hof geen nieuwe feiten voorgedaan die aan de zijde van [appellante] een noodtoestand hebben doen ontstaan. Het ontberen van woonruimte schept op zichzelf geen noodtoestand maar is een toestand die voor rekening en risico komt van [appellante] en welke een voorzienbaar gevolg is van het onbetaald laten van de huur en het niet kunnen verwerven van vervangende woonruimte. Ten tijde van het ontruimingsvonnis was de zwangerschap reeds bij [appellante] bekend. Inderdaad brengt de effectuering van een ontruiming kosten met zich mee, doch deze omstandigheid kan bezwaarlijk als een beletsel voor de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis worden aangemerkt. Ook de omstandigheid dat [appellante] als gevolg van het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats niet in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering is geen nieuw feit doch een geheel voor rekening en risico van [appellante] komend gevolg van de ontbinding van de huurovereenkomst.
4.3.4. Aan het hof ligt de vraag voor of de toelating van een schuldenaar tot de schuldsaneringsregeling verhindert dat een voordien gewezen ontruimingsvonnis ten uitvoer wordt gelegd. Uit de parlementaire geschiedenis van de WSNP blijkt dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat de schuldsaneringsregeling aan de executie van een ontruimingsvonnis in de weg zou staan. De minister is tijdens de behandeling door de Eerste Kamer van de WSNP door leden van de VVD-fractie gevraagd of het niet voor de hand zou hebben gelegen een eventueel reeds verkregen ontruimingsvonnis op gelijke wijze te behandelen als een verkregen titel met betrekking tot een geldschuld, met andere woorden: na de uitspraak van het moratorium (artikel 309 Fw, toev. Hof) de werking van zo'n vonnis te schorsen. De minister heeft naar aanleiding daarvan het volgende opgemerkt:
"... Een ontruiming is op zichzelf niet van invloed voor het met de schuldsaneringsregeling te bereiken doel, namelijk dat de schuldenaar op een gegeven moment niet meer door schuldeisers voor oude schulden wordt achtervolgd. Het gaat bij een daadwerkelijke ontruiming niet om een executie tot verhaal van schulden en een dergelijke tenuitvoerlegging raakt het vermogen (de boedel) niet. Een vonnis tot ontruiming wordt dan ook niet bestreken door de schuldsaneringsregeling...." (EK 1995-1996, 22969, nr 34b MvA). Het hof is, mede in het licht van deze wetgeschiedenis, van oordeel dat de toelating van [appellante] tot de schuldsaneringsregeling niet aan de tenuitvoerlegging van het voordien gewezen (en inmiddels onherroepelijk geworden) ontruimingsvonnis in de weg staat. Ook de omstandigheid dat ingevolge het bepaalde in artikel 309 Fw een afkoelingsperiode is gelast speelt geen rol, nu de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis heeft plaatsgevonden na de afkoelingsperiode. In zoverre faalt grief 1.
4.3.5. Op grond van het vorenstaande is de conclusie dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat het redelijke belang van Stichting Trudo bij de ontruiming voorshands voldoende aannemelijk is geworden. Derhalve moet de ontruiming van het gehuurde gerechtvaardigd worden geacht en falen ook de grieven II tot en met V.
4.4. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd en [appellante] zal als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van Stichting Trudo tot de dag van deze uitspraak worden begroot op E. 241,-- aan verschotten en E. 1.788,-- aan salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Drijkoningen en Den Hartog Jager en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 19 juli 2005.