Parketnummer: 20-008637-05
Uitspraak: 26 oktober 2005
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van
25 maart 2005 in de strafzaak met parketnummer 03-008218-04 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende te [adres].
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal bevestigen.
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over, met dien verstande dat het hof die weergave verbetert en verbeterd leest in die zin dat in regel 15 achter het woord "moord" worden toegevoegd de woorden "op die [slachtoffer]", zijnde kennelijk sprake van een schrijffout, door de verbetering waarvan de verdachte niet in haar belangen wordt geschaad.
Met verbeterde lezing van de bewezenverklaring, in die zin dat in de laatste regel achter het woord "moord" worden toegevoegd de woorden "op die [slachtoffer]", verenigt het hof zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de bewijs-voering, de kwalificatie van het bewezenverklaarde, de opgelegde straffen en de strafmotivering.
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, verbetering. Omwille van de leesbaarheid wordt de bewijsvoering in haar geheel vervangen.
De bewezenverklaring door de eerste rechter komt uitsluitend te berusten op de hierna volgende bewijsmiddelen en bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
De kwalificatie van het bewezenverklaarde behoort te luiden als hieronder vermeld.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De eerste rechter heeft de verdachte veroordeeld tot gevangenisstraf voor de tijd van
360 dagen, waarvan een gedeelte, groot 133 dagen, voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaar, met aftrek van de tijd die in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht en onder oplegging van de in het vonnis nader omschreven bijzondere voorwaarde.
Daarnaast heeft de eerste rechter de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 134 uren, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren uitvoert, te vervangen door hechtenis voor de duur van 67 dagen, met bepaling dat van de taakstraf een gedeelte, groot 120 uren, zal bestaan uit een werkstraf en een gedeelte, groot 14 uren, uit een leerstraf.
De vordering van de advocaat-generaal impliceert dat het gerechtshof in hoger beroep dezelfde straffen aan de verdachte zal opleggen als de rechter in eerste aanleg heeft gedaan.
Terecht heeft de verdediging erop gewezen, dat de eerste rechter bij de strafoplegging kennelijk heeft miskend dat op de voet van artikel 9, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht slechts in geval van veroordeling tot een gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte ten hoogste zes maanden bedraagt, tevens een taakstraf kan worden opgelegd. Het hof zal bij de bepaling van de op te leggen straffen op genoemde bepaling acht slaan.
Bij de bepaling van de op te leggen straffen heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Met de eerste rechter en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Hierbij heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verdachte gedurende een periode van tenminste enkele weken op de hoogte was van het voornemen van haar medeverdachten om [slachtoffer] van het leven te beroven en dat zij zich van dat voornemen niet heeft gedistantieerd en niet heeft ingegrepen om die moord te voorkomen, doch daarentegen haar medeverdachten opzettelijk behulpzaam is geweest bij de voorbereiding van die moord. De verdachte heeft immers een GSM-telefoon en een SIM-kaart met het telefoon-nummer [telefoonnummer] gebruikt voor het onderhouden van het contact tussen [medeverdachte 1], de opdrachtgeefster en uiteindelijk ook medepleegster van de moord op [slachtoffer], en
[medeverdachte 2], degene die de fatale pistoolschoten op [slachtoffer] heeft afgevuurd. Aldus handelend is de verdachte medeplichtig aan de moord op [slachtoffer].
Medeplichtigheid aan één van de ernstigste misdrijven die het Nederlandse strafrecht kent, vraagt als regel om vergelding in de vorm van een straf die onvoorwaardelijke vrijheids-beneming met zich brengt. Het hof ziet in het onderhavige geval geen aanleiding van die regel af te wijken en zal derhalve aan de verdachte de hierna te vermelden gevangenisstraf opleggen.
Wel ziet het hof, in navolging van de eerste rechter, in de omstandigheid dat de rol van de verdachte bij de moord op [slachtoffer] aanzienlijk kleiner is geweest dan die van haar medeverdachten - niet is gebleken dat de verdachte een inhoudelijke rol heeft gehad bij het beramen, voorbereiden en plegen van die moord - en in aanmerking nemend dat de verdachte reeds ruim 7 maanden in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, aanleiding thans aan de verdachte een zodanige gevangenisstraf op te leggen, dat het onvoorwaardelijke gedeelte daarvan de reeds in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd niet overschrijdt.
Daarnaast zal het hof bepalen dat van de op te leggen gevangenisstraf het hierna te vermelden gedeelte voorwaardelijk niet zal worden ten uitvoer gelegd. Daarmee wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de rapportage van de psychologe,
drs. S. Labrijn, d.d. oktober 2004, waaruit volgt dat het tenlastegelegde, indien bewezen, slechts in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend, en dat de deskundige het van belang acht dat verdachte autonomie en eigenheid verwerft, leert voor zichzelf op te komen, werkt aan haar probleemoplossend vermogen en leert andere verdedigings-mechanismen dan met name ontkenning en loochening te hanteren, welke vaardigheden kunnen worden geoefend in bijvoorbeeld een Goldsteintraining. Voorts heeft het hof kennis genomen van het rapport van de stichting Reclassering Nederland, arrondissement Maastricht, d.d. 7 maart 2005, waaruit volgt dat de verdachte zich reeds onder begeleiding van die reclasseringsinstelling heeft gesteld en op korte termijn onder toezicht van de reclassering zou beginnen met het volgen van de Goldsteintrainingen "Opkomen voor je mening" en "Uiten van kwaadheid" en dat de verdachte wordt aangemeld voor behandeling bij de dependance van GGzE te Maastricht. Uit het voorlichtingsrapport van de stichting Reclassering Nederland d.d. 21 september 2005 volgt dat de verdachte de hiervoor genoemde Goldsteintrainingen heeft afgerond. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard veel baat te hebben van de begeleiding van de reclassering en de door haar gevolgde Goldsteintrainingen en dat zij binnenkort zal beginnen met de behandeling bij de Forensische Psychiatrische Polikliniek "De Omslag", te Maastricht, onderdeel van de GGzE.
Het hof acht het voor de voortgang van de in gang gezette positieve ontwikkeling van de verdachte van belang dat zij voorlopig met de stichting Reclassering Nederland, arrondissement Maastricht, in contact zal blijven en zich naar de aanwijzingen, haar door of namens die reclasseringinstelling te geven, zal gedragen, ook wanneer dit inhoudt dat de verdachte een ambulante behandeling bij "De Omslag" dient te ondergaan. Het hof ziet dan ook aanleiding, overeenkomstig het advies van de stichting Reclassering Nederland in genoemd rapport d.d.
7 maart 2005, aan het voorwaardelijk niet ten uitvoer te leggen deel van de op te leggen gevangenisstraf tevens de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde te verbinden.
Nu aan de verdachte zodanige gevangenisstraf wordt opgelegd, dat zij voor wat betreft de onderhavige zaak niet opnieuw detentie behoeft te ondergaan, tenzij zij zich voor het einde van de hierna te vermelden proeftijd aan een strafbaar feit mocht schuldig maken of de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet mocht naleven, ziet het hof in navolging van de eerste rechter aanleiding aan de verdachte tevens de hierna te vermelden taakstraf op te leggen, waarbij een gedeelte wordt opgelegd in de vorm van een werkstraf en een gedeelte in de vorm van een leerstraf.
Hierbij merkt het hof voor wat betreft de leerstraf op, dat de eerste rechter uitdrukkelijk had bepaald dat de leerstraf zou bestaan uit het volgen van de cursus "Opkomen voor je mening" van het leerprojekt Goldsteintraining, en dat de verdachte blijkens het rapport van de stichting Reclassering Nederland d.d. 21 september 2005 deze cursus reeds heeft uitgevoerd. Desondanks ziet het hof overeenkomstig het vonnis van de eerste rechter aanleiding de hiervoor bedoelde leerstraf op te leggen, omdat deze past bij de persoonlijkheidsstruktuur van de verdachte en haar rol bij het bewezenverklaarde, met dien verstande dat het hof niet beoogt dat deze leerstraf alsnog of andermaal zal worden ten uitvoer gelegd.
Beslissingen ten aanzien van het beslag.
De eerste rechter heeft, ten laste van de verdachte, een SIM-kaarthouder [telefoonnummer] verbeurd verklaard en voorts de teruggave aan de verdachte gelast van een rekening van Halfords, betreffende een Nokia 6510, IMEI-nummer [nummer].
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof de beslissing van de eerste rechter zal overnemen.
In navolging van de eerste rechter acht het hof na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens opgave van verdachte aan haar toebehorend, vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met betrekking tot hetwelk het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Van hetgeen verder in beslag genomen en nog niet teruggegeven is, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24, 33, 33a, 47, 48, 49 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
vernietigt het vonnis, waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie van het bewezen verklaarde en de aan de verdachte opgelegde straffen en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert:
Medeplichtigheid aan medeplegen van moord.
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van de stichting Reclassering Nederland, ressort 's-Hertogenbosch, arrondissement Maastricht, gevestigd te Maastricht aan de Heerderweg 25 (6224 LA) en zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen, door deze instelling te geven in het reclasseringsbelang van verdachte;
geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen;
beveelt, dat bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf een daarmee corresponderend gedeelte van de door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, daarop geheel in mindering zal worden gebracht;
veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis;
beveelt, dat het gedeelte van de door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, dat resteert nadat bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf het daarmee corresponderend gedeelte van die tijd daarop geheel in mindering is gebracht, bij
de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht naar de maatstaf van
2 (twee) uren per dag.
veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een leerstraf voor de duur van
14 (veertien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis;
verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten een SIM-kaarthouder [telefoonnummer];
gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten een rekening van Halfords, betreffende NOKIA 6510, IMEI-nummer [nummer].
bevestigt het vonnis voor al het overige.
Aldus gewezen door
mr. N.J.L.M. Tuijn, voorzitter,
mrs. J.M.W.M. van den Elzen en W.E.C.A. Valkenburg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van dhr. J.M.A.W. Koningstein, griffier,
en op 26 oktober 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.