ECLI:NL:GHSHE:2005:AU5094

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R200500680 en R200500681 (gevoegde uitspraak)
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Etten
  • P. Pouw
  • A. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 oktober 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de afwijzing van het verzoek van appellanten, een man en een vrouw, tot definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had eerder, bij vonnissen van 25 maart 2005, de schuldsaneringsregeling voorlopig van toepassing verklaard, maar het hof oordeelde dat de afwijzing terecht was. De man werd verweten dat hij niet te goeder trouw was geweest in het ontstaan van een aanzienlijke schuld, terwijl de vrouw, die analfabeet is en nauwelijks Nederlands spreekt, niet in staat werd geacht om te voldoen aan de sollicitatieplicht die voortvloeit uit de schuldsaneringsregeling. Het hof concludeerde dat beide appellanten niet voldeden aan de kernverplichtingen van de regeling, wat leidde tot de bekrachtiging van de eerdere vonnissen. De mondelinge behandeling vond plaats op 3 oktober 2005, waarbij de appellanten en hun procureur, mr. M.F.A.M. Collart, aanwezig waren. De bewindvoerder, de heer M.H.A. Maas, was ook aanwezig en heeft verklaringen afgelegd over de situatie van de appellanten. Het hof heeft de relevante documentatie en eerdere processen-verbaal in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat er gegronde vrees bestond dat de appellanten hun schuldeisers zouden benadelen en hun verplichtingen niet naar behoren zouden nakomen. Het hof bekrachtigde de bestreden vonnissen en voegde de zaken samen voor een gezamenlijke behandeling.

Uitspraak

10 oktober 2005
Rekestenkamer
Rekestnummer R05/00680 en R200500681
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Arrest
In de zaken in hoger beroep van:
[de man]
en
[de vrouw],
beiden wonende te [woonplaats]
appellanten,
hierna: de heer en mevrouw [naam appellanten]
procureur: mr. M.F.A.M. Collart.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de vonnissen van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 juni 2005, waarvan de inhoud bij [naam appellanten] bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschriften, ingekomen ter griffie op 28 juni 2005, hebben [naam appellanten] verzocht voormelde vonnissen te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog de schuldsaneringsregeling op hen van toepassing te verklaren.
2.2. Gelet op de bijzondere verknochtheid van de ter griffie onder R200500680 en R200500681 ingeschreven zaken heeft het hof de voeging daarvan gelast, opdat zij gezamenlijk zullen worden behandeld en beslist.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2005. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [naam appellanten], bijgestaan door mr. M.F.A.M. Collart;
- de heer M.H.A. Maas, de bewindvoerder.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij de beroepschriften;
- de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg d.dis. 25 maart 2005, 2 mei 2005 en 13 juni
2005;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [naam appellanten] d.d. 22 september 2005;
- de ter zitting door de advocaat van [naam appellanten] overgelegde productie.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van de beroepschriften.
4. De beoordeling
4.1. [Naam appellanten] hebben de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. De totale schuldenlast bedraagt blijkens de verklaring ex art. 285 Faillissementswet (Fw) E. 96.161,57 waaronder een groot aantal schulden ontstaan in het kader van de door [de man] gedreven onderneming.
Nadat de schuldsaneringsregeling bij vonnissen van 25 maart 2005 ten aanzien van [naam appellanten] voorlopig van toepassing is verklaard, is de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling bij vonnissen waarvan beroep afgewezen.
4.1.1. De rechtbank heeft daartoe op de voet van art. 288 lid 1 sub b Fw overwogen, dat er gegronde vrees bestaat dat [naam appellanten] tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling zullen trachten hun schuldeisers te benadelen en dat er gegronde vrees bestaat dat [naam appellanten] tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling hun uit die schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zullen nakomen.
4.1.2. De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd.
Aan de rechtbank is gebleken dat [de man] de boedel heeft benadeeld aangezien hij na 25 maart 2005 zonder toestemming van de bewindvoerder een Mercedes Benz heeft verkocht, waarop de belastingdienst beslag heeft gelegd. Namens [de man] is ter terechtzitting daaromtrent verklaard dat hij de auto aan een derde in onderpand had gegeven om op deze wijze een lening ten behoeve van de belastingdienst te kunnen afsluiten. [De man] zou hiervoor E. 4.000,- hebben ontvangen en betaald aan de belastingdienst, hij was echter niet in staat gegevens hieromtrent te overleggen.
De rechtbank overwoog verder dat is gebleken dat [naam appellanten] een huurachterstand hebben doen ontstaan over de maanden april en mei 2005, hetgeen in strijd is met de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Namens hen is verklaard dat eind mei de huur over deze maanden alsnog is betaald. Dit doet echter niet af aan het feit dat [naam appellanten] in eerste instantie een achterstand hadden laten ontstaan. Ter terechtzitting van 13 juni 2005 is overigens gebleken dat de huur van de maand juni 2005 tot op dat moment ook nog niet was voldaan.
Tenslotte overwoog de rechtbank dat is gebleken dat [de man] door de bewindvoerder is gewezen op de uit de schuld- saneringsregeling voortvloeiende arbeids- en sollicitatieverplichting. [De man] heeft aangegeven arbeidsongeschikt te zijn. Een medische verklaring ontbreekt echter, hoewel de bewindvoerder daarom wel heeft verzocht. Onder deze omstandigheden blijft voornoemde sollicitatieplicht onverkort van toepassing op [de man]. Ter terechtzitting van 13 juni 2005 is namens [de man] verklaard dat hij op tot dat moment nog niet aan de verplichting tot solliciteren had voldaan.
4.2. Het hof is van oordeel dat de vonnissen waarvan beroep dienen te worden bekrachtigd op grond van het volgende.
4.2.1. Ter zitting van het hof heeft de bewindvoerder naar voren gebracht dat de Regiobank haar vordering op [de man] ten bedrage van E. 25.522,73 eerst na de datum van uitspraak van de in hoger beroep bestreden vonnissen bij hem heeft ingediend. De Regiobank heeft daarbij aan de bewindvoerder medegedeeld dat zij meent dat deze vordering is ontstaan als gevolg van valsheid in geschrifte aan de zijde van [de man], op basis waarvan de Regiobank zich op het standpunt stelt dat het verzoek van [de man] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling dient te worden afgewezen. [De man] heeft ter zitting erkend dat hij geld heeft geleend bij de Regiobank en dat hij deze lening als gevolg van frauduleus handelen heeft verkregen, doch hij heeft daarbij aangevoerd dat hem dit niet te verwijten valt, nu hij niet op de hoogte was van het feit dat de medewerker van de bank zijn gegevens misbruikte om deze lening voor [de man] te verkrijgen.
Gelet op de door [de man] geschetste omstandigheden, waaronder het feit dat hij zelf de Regiobank nooit heeft bezocht teneinde de lening af te sluiten, maar dat de lening in het café van [de man] is afgesloten en met name het feit dat bij de aanvraag onjuiste gegevens zijn gebruikt, is het hof van oordeel dat aannemelijk is dat [de man] ten aanzien van het laten ontstaan van de schuld aan de Regiobank niet te goeder trouw is geweest. Nu deze schuld daarnaast relatief recent is ontstaan en het in verhouding tot de totale schuldenlast een aanzienlijke schuld betreft, is het hof van oordeel dat het verzoek van [de man] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling reeds om die reden dient te worden afgewezen. Het hof zal het bestreden vonnis, voor zover betrekking hebbend op [de man], bekrachtigen.
4.2.2. Ter zitting van het hof is namens [de vrouw] naar voren gebracht dat zij, toen zij nog in Turkije woonde, slechts een paar maanden onderwijs heeft genoten, zodat zij niet heeft leren lezen en schrijven. In Turkije droeg zij vooral de zorg voor de huishoudelijke taken en heeft zij nimmer buitenshuis gewerkt. Sinds [de vrouw] in Nederland woont volgt zij een inburgeringcursus, doch zij spreekt en verstaat vooralsnog nauwelijks of geen Nederlands.
Het hof is van oordeel dat het [de vrouw] gelet op haar ontbrekende kennis van de Nederlandse taal en haar analfabetisme ontbreekt aan de voor het vervullen van de sollicitatieplicht benodigde vaardigheden, zodat zij niet zal kunnen voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichting, namelijk te pogen door middel van betaalde arbeid zo veel mogelijk inkomsten voor de schuldeisers te verwerven. Het hof is daarom van oordeel dat het verzoek van [de vrouw] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling dient te worden afgewezen. Het hof zal ook het bestreden vonnis, betrekking hebbend op [de vrouw] derhalve bekrachtigen.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep onder aanvulling van de gronden.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Pouw en Van den Bergh en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 10 oktober 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.