7.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
7.1.1. [geïntimeerde], die [in] 1934 is geboren, is werkzaam geweest in het Nederlandse mijnbedrijf. In de periode van 2 november 1950 tot 1 juni 1959 werkte hij ondergronds in de mijnen Wilhelmina en Hendrik. In de periode van 29 oktober 1962 tot 1 december 1964 werkte hij bovengronds bij de mijn Oranje Nassau II. In verband met zijn dienstverband bij het mijnbedrijf was hij deelnemer in het pensioenfonds van het AMF.
7.1.2. In april 1963, tijdens zijn werkzaamheden bij de Oranje Nassau II, is [geïntimeerde] (opnieuw) arbeidsongeschikt geraakt. Na een ziekengeld-periode heeft hij vanaf 1 juni 1964 tot aan zijn pensioendatum 1 augustus 1999 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen die was berekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. Die uitkering ontving hij aanvankelijk in de vorm van een invaliditeitsrente ingevolge de Invaliditeitswet (IW) en een bijslag ingevolge de Interimwet Invaliditeitsrentetrekkers (IWI), welke door tussenkomst van het AMF -na verrekening van uitkeringen en voorschotten op grond van het AMF-reglement- betaalbaar werden gesteld. Na de wetswijziging per 1 juli 1967 ontving hij zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering in de vorm van een WAO-uitkering.
7.1.3. In 1965 heeft [geïntimeerde] bij het AMF een verzoek ingediend om in aanmerking te komen voor een omscholingstoelage als bedoeld in artikel 67c van het AMF-reglement, dit met het oog op zijn voornemen om zich te laten omscholen tot horlogemaker. Artikel 67c van het reglement luidt:
"Aan werklieden die - anders dan terzake van ongeval - ter voorkoming van pensionering wegens invaliditeit tot een nieuw beroep in of buiten het mijnbedrijf worden opgeleid kan een toelage worden verleend, waarvan de hoogte en de duur door het bestuur voor ieder geval afzonderlijk wordt vastgesteld, met dien verstande, dat het totaal uit te keren bedrag niet hoger zal zijn dan het tienvoud van het bedrag, dat de betrokkene als jaarlijks pensioen zou kunnen worden toegekend en dat de duur der uitkering niet langer zal zijn dan drie jaren; lopende uitkeringen uit de ziekenkas nemen alsdan een einde."
In verband met deze aanvraag is door het AMF aan [geïntimeerde] een verklaring ter ondertekening voorgelegd. De inhoud van deze verklaring luidt:
"Ondergetekende [geïntimeerde] geboren [in] 1934 en wonende te [adres], verzoekt om toekenning van een omscholingstoelage als bedoeld in artikel 67c van het fondsreglement.
In verband hiermee doet hij afstand van het recht op invaliditeitspensioen c.q. de aanvullende uitkering ingevolge artikel 59 van het fondsreglement en trekt de betreffende aanvrage d.d. 2-11-1964 in."
De verklaring is gedagtekend 5 oktober 1965 en is door [geïntimeerde] ondertekend.
De aanvraag is bij besluit van 20 oktober 1965 gehonoreerd. De omscholingsbijdrage bedroeg bruto f. 22.786,32, te betalen in 36 maandelijkse termijnen, ingaande 11 oktober 1965. De aan [geïntimeerde] toegekende uitkeringen ingevolge de IW, de IWI en de WAO zijn in de desbetreffende omscholingsperiode overgemaakt aan het AMF en verrekend met de omscholingstoelage.
7.1.4. De opleiding tot horlogemaker is voortijdig beëindigd; [geïntimeerde] heeft vervolgens een opleiding tot loodgieter gevolgd. Na de afronding van die opleiding heeft hij geen betaalde werkzaamheden verricht; hij is arbeidsongeschikt gebleven.
7.1.5. Bij besluit van 26 mei 2000 heeft het AMF het ouderdomspensioen van [geïntimeerde] met ingang van 1 augustus 1999 vastgesteld op f. 278,48 per maand. Tegen die beslissing heeft [geïntimeerde] beroep ingesteld bij het Scheidsgerecht van het AMF. Het Scheidsgerecht heeft zich bij beslissing van 4 september 2000 ten aanzien van het beroep deels onbevoegd verklaard en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
7.1.6. [geïntimeerde] heeft vervolgens het AMF gedagvaard voor de kantonrechter te Heerlen. Het AMF heeft aanvankelijk verstek laten gaan, maar heeft in de verzetprocedure verweer gevoerd tegen de vorderingen van [geïntimeerde].
[geïntimeerde] vorderde in eerste aanleg (na wijziging van zijn eis) kort gezegd: de betaling van de kosten van medische rapportages en zijn advocaatkosten, alsmede een herzien ouderdomspensioen vanaf 1 augustus 1999, berekend alsof vanaf 1 december 1964 de opbouw van ouderdomspensioen is voortgezet, ingeval van invaliditeit, tot aan de 65-jarige leeftijd.
7.1.7. De kantonrechter heeft deze vorderingen bij eindvonnis in de verzetprocedure d.d. 28 augustus 2002 (opnieuw rechtdoende) toegewezen.
Het AMF kan zich met deze beslissing niet verenigen en heeft drie grieven tegen het eindvonnis aangevoerd.
[geïntimeerde] heeft voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld.