ECLI:NL:GHSHE:2005:AU5216

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20-004742-04
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Otten
  • A. van Zon
  • J. Ficq
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van hennep als bedrijfsmatige activiteit onder de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 september 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1972, werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen van hennep in de periode van 1 maart 2004 tot en met 23 juli 2004 te Deurne. Het hof oordeelde dat de verkoop van hennep door de verdachte en zijn mededader op een geregelde en stelselmatige wijze plaatsvond, wat hen kwalificeerde als handelend in de uitoefening van een bedrijf volgens artikel 11, derde lid, van de Opiumwet. Dit oordeel werd ondersteund door bewijs dat de verdachte en zijn mededader onderlinge afspraken maakten over de verkoop en inkoop van hennep, dat de verkoop frequent en vanuit een vast verkooppunt plaatsvond, en dat er sprake was van winstbejag. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof hield bij de straftoemeting rekening met eerdere veroordelingen van de verdachte en de frequentie van de verkoop. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis, en een aanvullende taakstraf van 20 uren voor een ander feit. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte vrijsprak van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

Parketnummer: 20-004742-04
Uitspraak : 9 september 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 november 2004 in de strafzaak met parketnummer 01-036891-04 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
wonende te [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is -voorzover thans nog van belang- ten laste gelegd: Pro Memorie
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
1.
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 maart 2004 tot en met 23 juli 2004 te Deurne telkens tezamen en in vereniging met een ander, telkens in de uitoefening van een bedrijf, telkens opzettelijk heeft verkocht hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende Lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte op gronden als verwoord in de pleitnota welke is aangehecht aan het proces-verbaal ter terechtzitting -zakelijk weergegeven- betoogd dat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
De raadsman heeft voorts betoogd dat hetgeen bewezen kan worden verklaard geen misdrijf maar een overtreding betreft aangezien verdachte geen hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep verkocht en evenmin hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep in voorraad heeft gehad.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en zijn mededader gezamenlijk handelden in hennep waarbij:
- door verdachte en zijn mededader vooraf onderlinge afspraken werden gemaakt omtrent de verdeling van de taken met betrekking tot de verkoop/inkoop en de verdeling van de winst;
- de verkoop van hennep gedurende een langere periode zeer frequent, te weten dagelijks, plaatsvond;
- verkocht werd aan een omvangrijke kring van afnemers vanuit een vast verkooppunt;
- sprake was van winstbejag;
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de verkoop van hennep door verdachte en zijn mededader heeft plaatsgevonden op zulk een geregelde en stelselmatige wijze en volgens een vooropgezet plan dat sprake is van handelen in de uitoefening van een bedrijf in de zin van artikel 11, derde lid, van de Opiumwet.
Het hof verwerpt het verweer.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is verdachte strafbaar op grond van het misdrijf van artikel 11, derde lid, van de Opiumwet waarbij niet terzake doet dat verdachte en zijn mededader telkens niet meer dan 30 gram hennep hebben verkocht dan wel in voorraad hebben gehad.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 3, eerste lid, onder B van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 11, derde lid, van die wet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het onder 1 tenlastegelegde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.
Bij de straftoemeting heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden dat:
- de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld;
- er gedurende een langere periode zeer frequent verkoop van hennep heeft plaatsgevonden;
- verdachte enkel heeft gehandeld uit winstbejag.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze uit het verhandelde ter terechtzitting zijn gebleken, zal het hof een taakstraf opleggen van minder uren dan het anders zou hebben opgelegd ten aanzien van deze delicten.
Het hof zal, gelet op artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, een straf bepalen ten aanzien van het niet aan zijn oordeel onderworpen door de eerste rechter bewezenverklaarde feit 2 op de inleidende dagvaarding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet zoals deze golden ten tijde van het onder 1 tenlastegelegde en de artikelen 9, 22c, 22d, en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 bewezenverklaarde oplevert:
In de uitoefening van een bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte terzake het bewezenverklaarde onder 1 tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 80 (tachtig) dagen hechtenis.
Bepaalt de aan de veroordeelde door de eerste rechter opgelegde hoofdstraf ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde misdrijf op een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. Otten, voorzitter,
mrs. Van Zon en Ficq, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Verhagen, griffier,
en op 9 september 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Ficq is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.