ECLI:NL:GHSHE:2005:AU6755

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0300363
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Feith
  • A. Hendriks-Jansen
  • J. Fikkers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging koopovereenkomst door wederzijdse dwaling en gevolgen voor partijen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 november 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen twee particulieren betreffende de vernietiging van een koopovereenkomst. De appellant, [appellant], had een auto verkocht aan de geïntimeerde, [geïntimeerde], die later ontdekte dat de auto niet geschikt was voor gebruik in Duitsland, ondanks dat deze door de RDW was goedgekeurd. Het hof oordeelde dat er sprake was van wederzijdse dwaling, omdat beide partijen ten tijde van de overeenkomst uitgingen van de onjuiste veronderstelling dat de auto ook in Duitsland aan het verkeer mocht deelnemen. Dit leidde tot de conclusie dat de koopovereenkomst vernietigbaar was.

Het hof stelde vast dat de gevolgen van de dwaling niet voor rekening van [geïntimeerde] behoefden te blijven. De vernietiging van de overeenkomst werd gerechtvaardigd, en het hof oordeelde dat [geïntimeerde] recht had op terugbetaling van de koopprijs en vergoeding van gemaakte kosten, waaronder parkeerkosten en keuringskosten. De appellant werd veroordeeld tot betaling van deze bedragen, en het hof verklaarde dat de auto steeds eigendom van de appellant was gebleven, ondanks de eerdere ontbinding door de rechtbank.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van partijen bij het sluiten van een overeenkomst en de gevolgen van dwaling in het civiele recht. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en herstelde de rechtsverhouding tussen partijen, waarbij de appellant in het ongelijk werd gesteld en de kosten van de procedure diende te vergoeden.

Uitspraak

typ. ML
rolnr. C0300363/RO
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
eerste kamer, van 8 november 2005,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [plaats],
appellant in principaal appel bij exploot van dagvaarding van 12 maart 2003,
geïntimeerde in incidenteel appel,
procureur: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
tegen:
[GEINTIMEERDE],
wonende te [plaats],
geïntimeerde in principaal appel bij gemeld exploot,
appellant in incidenteel appel,
procureur: mr. T.W.H.M. Weller,
als vervolg op het door dit hof gewezen tussenarrest van 11 januari 2005.
6. Het tussenarrest van 11 januari 2005
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van [appellant] als in r.o. 4.4.5. en 4.4.6 van dat tussenarrest overwogen en iedere verdere beslissing aangehouden.
7. Het verdere verloop van de procedure
7.1.1. [appellant] heeft een akte na interlocutoir arrest genomen.
7.1.2. [geïntimeerde] heeft vervolgens een akte houdende een aanvulling van eis, alsmede in het geding brengen van producties, genomen, waarbij hij twee producties heeft overgelegd. [geïntimeerde] vordert thans (naar het hof aanneemt in incidenteel appel) primair voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde] is vernietigd, althans deze overeenkomst alsnog te vernietigen;
- een veroordeling van [appellant] tot betaling van E. 6.255,81 terzake de overeengekomen koopprijs met rente, alsmede
E. 2.334,70 terzake schadevergoeding en E. 255,65 terzake buitengerechtelijke kosten (rapport Teltow) met rente, en veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties; de subsidiaire eis is niet gewijzigd.
7.1.3. [appellant] heeft op deze akte niet meer gereageerd.
7.2. Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd en uitspraak gevraagd.
8. De verdere beoordeling
in principaal en incidenteel appel
8.1.1. Het hof zal in het navolgende de grieven in principaal en incidenteel appel gezamenlijk behandelen. Het hof heeft in zijn tussenarrest allereerst vastgesteld dat er sprake is van wederzijdse dwaling, omdat beide partijen ten tijde van het sluiten van de koop zijn uitgegaan van de onjuiste veronderstelling dat de auto geschikt was om daarmee aan het verkeer deel te nemen, zowel in Nederland als in Duitsland, met andere woorden dat een auto die door de RDW was goedgekeurd, ook in Duitsland zou worden goedgekeurd. Partijen werden in de gelegenheid gesteld hun stellingen en vorderingen aan dit oordeel aan te passen.
8.1.2. De vaststelling dat er sprake is van wederzijdse dwaling impliceert dat de koopovereenkomst in beginsel vernietigbaar is, en dat een vordering tot vernietiging van de overeenkomst en tot teruggave van de auto in beginsel toewijsbaar is.
8.1.3. Bij memorie na tussenarrest heeft [appellant] te kennen gegeven dat hij geen vernietiging van de overeenkomst wenst, doch dat hij het hof verzoekt om op de voet van art. 6:230 lid 2 BW de overeenkomst in stand te laten met wijziging van de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van het door hem geleden nadeel. In zijn antwoordmemorie heeft [geïntimeerde] te kennen gegeven hier niets voor te voelen en dat hij de koopovereenkomst reeds heeft vernietigd bij brief van 29 april 2005 (productie 1). In aansluiting hierop heeft [geïntimeerde] zijn vorderingen gewijzigd als in r.o. 7.1.2. gemeld.
8.2.1. Uit de reacties van partijen op het oordeel van het hof dat sprake is van wederzijdse dwaling, blijkt dat zij deze (wederzijdse) dwaling op zich onderkennen, doch dat zij ieder van oordeel zijn dat de dwaling aan de eigen zijde verschoonbaar is, doch aan de andere zijde niet.
Het hof neemt als uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag aan wie de dwaling kan worden toegerekend, dat [geïntimeerde] en [appellant] (als toekomstige contractanten) jegens hun wederpartij gehouden waren om binnen redelijke grenzen maatregelen te nemen om te voorkomen dat zij onder invloed van dwaling de koopovereenkomst zouden sluiten, doch dat deze gehoudenheid niet zover gaat, dat zij niet zouden mogen afgaan op de juistheid van de door die wederpartij gedane mededelingen.
8.2.2. In het onderhavige geval staat vast dat [geïntimeerde] niet met de auto in Duitsland mocht rijden. Niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] expliciet gevraagd heeft of de auto in Duitsland aan het verkeer mocht deelnemen, noch dat [appellant] daarover iets had gezegd. Beide partijen gingen er van uit - zo blijkt het hof uit al hetgeen hierover aan het hof bekend is geraakt - dat een RDW-keuring hiervoor voldoende was. In 's hofs oordeel in het tussenarrest dat de gedachte dat ondanks een RDW-keuring een auto in Duitsland toch niet aan het verkeer mocht deelnemen kennelijk bij geen van beide partijen is opgekomen, ligt reeds besloten dat het hof van oordeel was dat er hier geen sprake is geweest van een ernstig verwijt dat aan een van beide partijen terzake de gemaakte vergissing valt te maken. Nu hier echter sprake is van twee particulieren, ten aanzien van wie niet gesteld is dat een van beide zeer deskundig was op het gebied van de juiste (Duitse) keuringseisen en die er beide (gegeven het rapport van de RDW) van uitgingen dat aan die eisen was voldaan, rechtvaardigt de dwaling van [geïntimeerde] de vernietiging van de koopovereenkomst, en brengen alle omstandigheden van dit geval mee dat zij niet voor rekening van [geïntimeerde] behoort te blijven.
8.2.3. Het hof vindt voor zijn oordeel, dat de gevolgen van diens dwaling niet voor rekening van [geïntimeerde] behoren te blijven, tevens grond in het feit dat de auto als zijnde "schade und mängelfrei" door [appellant] is aangeboden, en uiteindelijk als "mängelfrei + unfallfrei" is verkocht, terwijl achteraf gebleken is dat dit niet zo was, en [geïntimeerde] de (wel degelijk) aanwezige gebreken (die gedeeltelijk het gevolg moesten zijn geweest van een eerder ongeluk) niet had hoeven te verwachten. Daarbij doet niet terzake dat de tekst van de koopovereenkomst door [geïntimeerde] was opgesteld, nu [appellant] heeft in te staan voor hetgeen hij als verkoper tekent. De aangetroffen gebreken waren, zo heeft het hof reeds geoordeeld, weliswaar niet voldoende ernstig om een algehele ontbinding van de overeenkomst te rechtvaardigen, maar aannemelijk is, dat als er helemaal geen gebreken waren geweest (hoe onbeduidend de latere APK-keuring of de eerdere RDW-keuring die gebreken ook achtte in verhouding tot het strengere Duitse oordeel) de problemen bij Dekra zich niet hadden voorgedaan. Op dit punt heeft [appellant] derhalve aan [geïntimeerde] mededelingen gedaan, waarop [geïntimeerde] mocht afgaan, doch die achteraf onjuist waren. Het risico dat deze mededelingen onjuist waren, ligt bij [appellant]. Niet van belang is in dit verband of [appellant] zelf niet wist of kon weten dat er nog gebreken waren c.q. dat de auto eerder bij een ongeluk moest zijn betrokken geweest.
8.3.1. De vernietiging is reeds door [geïntimeerde] ingeroepen. Het hof zal voor recht verklaren dat dit terecht is geschied. Deze vernietiging werkt vanaf de contractssluiting. Zij houdt feitelijk in dat de auto steeds eigendom van [appellant] is gebleven en dat [appellant] de koopprijs aan [geïntimeerde] terug moet betalen.
8.3.2. Het hof roept in herinnering dat, gehoor gevend aan het thans beroepen vonnis van de rechtbank dat uitvoerbaar bij voorraad was verklaard en waarin de koopovereenkomst tussen partijen door de rechtbank was ontbonden vanwege een door de rechtbank aanwezig geachte toerekenbare tekortkoming zijdens [appellant], [geïntimeerde] in het kader van de ongedaanmakingsverplichting de auto weer aan [appellant] heeft teruggeleverd, en [appellant] de koopprijs (met kosten en rente) aan [geïntimeerde] heeft terugbetaald.
8.3.3. Concreet betekent dit het volgende.
8.3.3.1. De auto, die naar 's hofs oordeel steeds eigendom van [appellant] is gebleven, is door [geïntimeerde] terecht weer in het bezit van [appellant] gesteld. De kosten van deze inbezitstelling (E. 358,94) zijn door [appellant] voldaan, ingevolge het oordeel van de rechtbank in reconventie dat [geïntimeerde] de auto aan [appellant] terug moest geven, maar [appellant] de kosten daarvan moest betalen.
Thans is echter sprake van vernietiging, die terugwerkt tot het moment van sluiten van de overeenkomst. De overeenkomst is gesloten in [woonplaats appellant]. De auto moest door [geïntimeerde] aldaar worden teruggegeven (art. 6:41 sub a BW). De kosten, die ongetwijfeld gelijk zijn aan E. 358,94, zijn in beginsel voor [geïntimeerde], nu teruggave zijn verplichting als gevolg van de door hem ingeroepen vernietiging was. Zulks is echter naar 's hofs oordeel in het onderhavige geval niet in overeenstemming met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, omdat de gevolgen van zijn dwaling naar het oordeel van het hof niet voor rekening van [geïntimeerde] behoren te blijven, en de teruggave van de auto ten gevolge van de vernietiging (en de daarbij behorende kosten) een logisch gevolg van de dwaling is. Derhalve komen deze kosten voor rekening van [appellant].
8.3.3.2. De koopprijs, die onverschuldigd door [geïntimeerde] is betaald, is inmiddels al door [appellant] terugbetaald. De rechtsgrond van deze terugbetaling was geen ongedaanmaking (zoals de rechtbank oordeelde), maar onverschuldigde betaling. De benadering door het hof werkt in zoverre anders uit dan de benadering van de rechtbank, dat de wettelijke rente, door [appellant] aan [geïntimeerde] verschuldigd, zou zijn gaan lopen vanaf het moment van de betaling van de koopprijs op 17 december 2000 en niet vanaf (de ontbinding op) 16 februari 2001 c.q. de dag der dagvaarding. Nu [geïntimeerde] echter zijn eis ten aanzien van de wettelijke rente niet heeft vermeerderd, zal de uitkomst van het vonnis van de rechtbank op dit punt inhoudelijk niet worden gewijzigd.
8.4.1. [geïntimeerde] heeft, achteraf beschouwd, op een moment dat hij geen eigenaar van de auto was, kosten ten behoeve van de auto gemaakt. Dit betreft allereerst parkeerkosten van 19 december 2000 tot en met 28 februari 2001
(E. 456,00) en parkeerkosten vanaf maart 2001 tot en met april 2003 (E. 800,02). Deze parkeerkosten zijn (ter voldoening aan het beroepen vonnis) door [appellant] aan [geïntimeerde] voldaan, inclusief E. 63,86 wettelijke rente hierover. Naar aanleiding van grief III in principaal appel en grief I in incidenteel appel, beide handelend over het oordeel van de rechtbank aangaande de parkeerkosten, heeft het hof aan [geïntimeerde] de gelegenheid gegeven de door hem gevorderde parkeerkosten nader te expliciteren. [geïntimeerde] heeft daartoe een brief van een zekere [persoon 1] d.d. 26 april 2005 in het geding gebracht. Deze [persoon 1] bevestigt dat hij in de eerste periode 30 DM (E. 15,34) per dag ter zake deze parkeerplaats met [geïntimeerde] was overeengekomen, omdat het om een "kurzfristige Unterstellmöglichkeit" ging, doch toen duidelijk werd dat de auto voor veel langere tijd gestald zou worden, kwamen zij 30 DM per maand overeen. Het hof acht deze verklaring, waarop door [appellant] niet meer is gereageerd, afdoende.
8.4.2. Voorts heeft [geïntimeerde] keuringskosten gemaakt. Het hof heeft in zijn tussenarrest reeds overwogen dat de kosten van Dekra voor rekening van [geïntimeerde] moeten blijven, omdat hij die kosten altijd zou hebben gemaakt. De kosten van Teltow (E. 256,39) waren gemaakt ter vaststelling van de schade en komen, inclusief de hierbij gevorderde wettelijke rente, voor vergoeding in aanmerking.
8.4.3. Het hof is van oordeel dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid gemeten, deze door [geïntimeerde] betaalde kosten niet te zijner laste kunnen blijven, nu het hof immers van oordeel was dat de gevolgen van zijn dwaling niet ten laste van [geïntimeerde] dienen te komen, en [geïntimeerde] door genoemde betalingen is benadeeld voor een totaalbedrag van E. 2094,77, te vermeerderen met de hierover gevorderde wettelijke rente, zoals nader in het dictum vermeld. Op grond van die maatstaven van redelijkheid en billijkheid dient [appellant] dit bedrag aan [geïntimeerde] te betalen.
8.4.4. Het hof overwoog reeds dat de transportkosten van E. 358,94 eveneens voor rekening van [appellant] zijn.
8.5.1. Het vorenstaande brengt mee dat in principaal appel grief I en II in zoverre slagen, dat het hof van oordeel is dat er geen sprake is van een zodanige mate van non-conformiteit, dat [geïntimeerde] bevoegd was de overeenkomst te ontbinden, en het beroepen vonnis derhalve dient te worden vernietigd. Anderzijds leidt die vernietiging er niet toe, dat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog worden afgewezen, nu het hof van oordeel is dat er sprake was van wederzijdse dwaling die de vernietiging van de overeenkomst rechtvaardigt. Nu het hof voorts van oordeel is dat de gevolgen van zijn dwaling niet voor rekening van [geïntimeerde] behoeven te blijven, en dit inhoudt dat aan [geïntimeerde] de toegewezen parkeerkosten kunnen blijven, faalt grief III.
8.5.2. In incidenteel appel slaagt, zoals uit r.o. 8.4.1. blijkt, grief I. Grief II slaagt, voorzover het de afwijzing van de kosten van het rapport Teltow betreft.
8.5.3. Het beroepen vonnis zal worden vernietigd en [appellant] zal veroordeeld worden tot betaling van de genoemde bedragen aan [geïntimeerde], voor zover hij daar nog niet aan heeft voldaan. Tevens zal [appellant], als meest in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van beide instanties. Grief IV in het principaal appel faalt derhalve eveneens.
8.5.4. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
9. De uitspraak
in principaal en incidenteel appel
Het hof:
1. verklaart [geïntimeerde] niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen het tussenvonnis van de rechtbank Roermond op 18 april 2002 tussen partijen gewezen;
2. vernietigt het eindvonnis van de rechtbank Roermond op 8 januari 2003 tussen partijen gewezen;
en opnieuw rechtdoende:
3. verklaart voor recht dat de koopovereenkomst tussen partijen op 29 april 2005 rechtsgeldig door [geïntimeerde] is vernietigd;
4. veroordeelt [geïntimeerde] tot teruggave van de auto aan [appellant] - voor zover hij daar nog niet aan heeft voldaan -;
5. veroordeelt [appellant] tot teruggave aan [geïntimeerde] van de door deze betaalde koopprijs van E. 6.255,81 met de wettelijke rente daarover vanaf 21 juni 2001 tot 1 mei 2003 - voor zover hij daar nog niet aan heeft voldaan -;
6. veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van het bedrag van E. 800,02 (parkeerkosten maart 2001 tot 1 mei 2003) en het bedrag van E. 358,94 (transportkosten)- voor zover hij daar nog niet aan heeft voldaan -;
7. veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van het bedrag van E. 456,00 (gedeelte parkeerkosten 19 december 2000 tot en met 28 februari 2001) met de wettelijke rente daarover van 21 juni 2001 tot 1 mei 2003 bedragende
E. 63,86 )- voor zover hij daar nog niet aan heeft voldaan -;
8. veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van het bedrag van E. 582,36 (gedeelte parkeerkosten 19 december 2000 tot en met 28 februari 2001) met de wettelijke rente daarover vanaf 21 juni 2001 tot aan de dag der algehele voldoening;
9. veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van het bedrag van E. 256,39 (rapport Teltow) met de wettelijke rente daarover vanaf 15 november 2001 tot aan de dag der algehele voldoening;
10. veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van de kosten van de procedure in beide instanties aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen,
a. in eerste aanleg tot een totaalbedrag van E. 1.613,23 (inclusief nakosten) - voor zover hij daar nog niet aan heeft voldaan -,
b. in hoger beroep tot op heden in principaal en incidenteel appel begroot op een bedrag van E. 245,-- aan verschotten en E. 2.235,-- terzake salaris procureur.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Feith, Hendriks-Jansen en Fikkers en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 8 november 2005.