ECLI:NL:GHSHE:2005:AU8038

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0001146enC0100357
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Groot-van Dijken
  • A. de Kok
  • J. Marres
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij verkeersongeval op Autoroute A31 met vrachtwagens van Maes en [appellante sub 2]

Op 26 april 1998 vond er een verkeersongeval plaats op de Autoroute A31, waarbij een vrachtwagen van Maes, bestuurd door [bestuurder 1], en een vrachtwagen van [appellante sub 2], bestuurd door [bestuurder 2], betrokken waren. De vrachtwagen van Maes stond geparkeerd op de vluchtstrook en werd aangereden door de vrachtwagen van [appellante sub 2], die vervolgens in brand vloog. Kort daarna vatte ook de vrachtwagen van Maes vlam. Aegon, de verzekeraar van [geïntimeerde sub 2] en Vako, heeft de schade vergoed en is gesubrogeerd in hun rechten. De rechtbank Roermond oordeelde in eerste aanleg dat [appellante sub 2] en TVM aansprakelijk waren voor de schade, maar dit werd door hen bestreden in hoger beroep.

In hoger beroep voerden [appellante sub 2] en TVM vier grieven aan, gericht tegen de feitelijke vaststellingen van de rechtbank en de toedracht van het ongeval. Maes voerde ook grieven aan, waaronder een beroep op overmacht. Het hof oordeelde dat de vrachtwagen van Maes correct op de vluchtstrook stond en dat [appellante sub 2] onrechtmatig had gehandeld door tegen de wagen van Maes aan te rijden. Het hof concludeerde dat er causaal verband was tussen de brand in de vrachtwagen van [appellante sub 2] en de brand in de vrachtwagen van Maes.

Het hof verwierp de grieven van [appellante sub 2] en TVM en oordeelde dat de aansprakelijkheid van Maes niet op overmacht kon worden gebaseerd. De zaak werd aangehouden voor verdere beoordeling van de vrijwaringszaak en de toepasselijkheid van het Franse recht. De uitspraak werd gedaan op 8 november 2005.

Uitspraak

typ. JP
rolnrs. C0100357/RO en C00001146/RO
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
vierde kamer, van 8 november 2005,
gewezen in de gevoegde zaken van:
rolnr. 01/357:
1. de onderlinge waarborgmaatschappij TRANSVEMIJ U.A.,
gevestigd te Hoogeveen,
2. de besloten vennootschap [appellante sub 2],
gevestigd te [vestiging],
appellanten in principaal appel bij exploot van dagvaarding van 29 november 2000,
geïntimeerden in voorwaardelijk incidenteel appel van incidenteel appellante MAES,
procureur: mr. H.E.G. van der Flier,
tegen:
1. de naamloze vennootschap AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
2. de besloten vennootschap [geïntimeerde sub 2],
gevestigd te [vestiging 2], gemeente [gemeente],
3. de besloten vennootschap VAKO B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
geïntimeerden bij gemeld exploot,
procureur: mr. W.J. Kolkert,
4. de naamloze vennootschap naar Belgisch recht N.V. TRANSPORT MAES,
gevestigd te Merelbeke, deelgemeente Bottelare, België,
geïntimeerde in principaal appel bij gemeld exploot,
appellante in voorwaardelijk incidenteel appel,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
EN
rolnr. 00/1146:
de naamloze vennootschap naar Belgisch recht N.V. TRANSPORT MAES,
gevestigd en kantoorhoudend te Merelbeke, deelgemeente Bottelare, België,
appellante in principaal appel bij exploot van dagvaarding van 27 november 2000,
geïntimeerde in incidenteel appel,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
tegen:
1. de naamloze vennootschap AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
2. de besloten vennootschap [geïntimeerde sub 2],
gevestigd te [vestiging 2], gemeente [gemeente],
3. de besloten vennootschap VAKO B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
geïntimeerden in principaal appel bij gemeld exploot,
appellanten in incidenteel appel,
procureur: mr. G.D. Noordijk,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond gewezen vonnis van 31 augustus 2000 in de zaken onder rolnrs. (rechtbank) 21899/HAZA 97-580 en 26877/HAZA 98-465 tussen principaal appellanten in de zaak rolnr. 01/357
- [appellante sub 2] en TVM - als gedaagden in de hoofdzaak en eiseressen in vrijwaring, en principaal geïntimeerden sub 1 t/m 3 in de zaak rolnr. 01/357 - tezamen te noemen Aegon cs en afzonderlijk Aegon, [geïntimeerde sub 2] en Vako - als eiseressen in de hoofdzaak en principaal geïntimeerde sub 4 in de zaak rolnr. 01/357 - Maes - als gedaagde in de hoofdzaak en de vrijwaring.
1. De gedingen in eerste aanleg
Voor de gedingen in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis in de hoofdzaak en in de vrijwaring en naar de vonnissen in de incidenten tot vrijwaring van 29 januari 1998 en 2 april 1998 in de zaak rolnr. 21899/HAZA 97-580 en het vonnis in het incident tot verwijzing van 10 december 1998 in dezelfde zaak.
2. Het geding in hoger beroep
in de zaak rolnr. 01/357:
Bij memorie van grieven hebben [appellante sub 2] en TVM onder overlegging van producties vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, primair tot afwijzing van de vorderingen van Aegon cs, subsidiair tot toewijzing van de vordering van [appellante sub 2] en TVM tegen Maes, meer subsidiair tot benoeming van (een) deskundige(n), met veroordeling van Aegon cs en Maes in de proceskosten in beide instanties, alles uitvoerbaar bij voorraad.
Bij memorie van antwoord heeft Maes onder overlegging van producties de grieven bestreden. Voorts heeft Maes voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld, daarin één grief aangevoerd en geconcludeerd kort gezegd, tot afwijzing van de vordering van [appellante sub 2] en TVM en tot verbetering van de gronden waarop de vordering is afgewezen.
Aegon cs heeft eveneens bij memorie van antwoord onder overlegging van producties de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, waarvan beroep, met veroordeling van [appellante sub 2] en TVM in de proceskosten in beide instanties.
[appellante sub 2] en TVM hebben een akte uitlatingen producties, een akte producties, en een memorie van antwoord in het incidenteel appel van Maes genomen
Maes heeft tenslotte nog een antwoordakte met producties genomen.
in de zaak rolnr. 00/1146:
Bij memorie van grieven heeft Maes vier grieven aangevoerd tegen het vonnis, waarvan beroep, met conclusie tot vernietiging van dat vonnis en afwijzing van de vorderingen van Aegon cs, tot terugbetaling aan Maes van al hetgeen Maes op grond van het vonnis aan Aegon cs mocht hebben betaald, met wettelijke rente, en met veroordeling van Aegon cs in de kosten van de procedure in beide instanties, alles uitvoerbaar bij voorraad.
Aegon cs heeft onder overlegging van producties een incidentele memorie tot voeging wegens verknochtheid tevens memorie van antwoord tevens houdende memorie van grieven in het incidenteel appel genomen.
Maes heeft een antwoordmemorie in het incident tot referte genomen.
Daarop hebben partijen in het incident tot voeging de stukken voor uitspraak overgelegd.
Het hof heeft bij incidenteel arrest van 16 december 2003 de voeging gelast van deze zaak (rolnr. 00/1146) met de zaak onder rolnr. 01/357.
Vervolgens heeft Maes een memorie van antwoord in het incidenteel appel genomen.
Tenslotte hebben beide partijen nog een akte genomen.
in beide zaken:
Ter zitting van het hof van 8 september 2005 hebben partijen mondeling hun zaak bepleit. Daarbij is voor Aegon cs het woord gevoerd door mr J.W.L.M. Ten Braak, voor Maes door mr A.J. Dolk en voor [appellante sub 2] en TVM door mr A.J. van Noort, alledrie aan de hand van pleitnotities die deel uitmaken van het dossier.
Aegon cs en Maes hebben bij die gelegenheid bij tevoren aan de wederpartijen en het hof toegezonden akten nog stukken overgelegd.
Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep in principaal en incidenteel appel
De grieven van [appellante sub 2] en TVM in principaal appel houden, kort weergegeven, het volgende in.
De eerste grief is voornamelijk gericht tegen een aantal feitelijke vaststellingen door de rechtbank.
De tweede grief betreft de door de rechtbank aangenomen toedracht van het ongeval en de derde grief het door de rechtbank aangenomen causale verband.
De vierde grief heeft betrekking op de uitleg door de rechtbank van enkele bepalingen van het Franse recht.
De voorwaardelijk incidentele grief van Maes heeft betrekking op het door de rechtbank verworpen beroep van Maes op overmacht (art. 17 lid 2 CMR).
Grief I van Maes in haar principaal appel houdt hetzelfde in als haar zojuist weergegeven voorwaardelijk incidentele grief.
Grief II betreft de door de rechtbank toegewezen expertisekosten en grief III de toegewezen wettelijke rente.
Grief IV luidt dat de rechtbank ten onrechte Maes in de proceskosten heeft veroordeeld.
De incidentele grief van Aegon cs houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat op grond van art. 23 lid 1 CMR de datum van inontvangstname van de lading moet worden gehanteerd als omrekendatum naar Nederlandse courant; dit moet volgens Aegon cs de datum van het vonnis zijn.
4. De beoordeling
in principaal en incidenteel appel
4.1. In r.o. 2 van het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Deze overweging is, behoudens hetgeen [appellante sub 2] en TVM in hun eerste grief naar voren hebben gebracht, waarop in het navolgende zal worden ingegaan, niet bestreden. De door de rechtbank vastgestelde feiten vormen derhalve ook in hoger beroep het uitgangspunt.
4.2.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
Op 26 april 1998 rond 18.30 uur heeft zich een verkeersongeval voorgedaan op de Autoroute A31 in de richting [richting] ter hoogte van [plaats] in [land].
Daarbij waren betrokken een vrachtwagen van Maes (kenteken [kenteken 1]), die bestuurd werd door [bestuurder 1] (verder: [bestuurder 1]), en die geladen was met handelsgoederen van (onder meer) [geïntimeerde sub 2] en Vako, en een eveneens beladen vrachtwagen van [appellante sub 2] (kenteken [kenteken 2]), die bestuurd werd door [bestuurder 2] (verder: [bestuurder 2]). De in zuidelijke richting rijdende vrachtwagen van Maes stond geparkeerd op de vluchtstrook en is aangereden door de in gelijke richting rijdende vrachtwagen van [appellante sub 2]. Deze laatste vrachtwagen is 50 meter verder tot stilstand gekomen en in brand gevlogen. Zeer kort daarop is de vrachtwagen van Maes eveneens in brand gevlogen. Beide voertuigen en de ladingen zijn geheel uitgebrand. De Police Nationale heeft een proces-verbaal opgemaakt dat onder meer verklaringen bevat van [bestuurder 1], [bestuurder 2] en een getuige [getuige].
Aegon is de verzekeraar van [geïntimeerde sub 2] en Vako en heeft de schade van [geïntimeerde sub 2] ad f 181.159,60 en
f 11.162,50 expertisekosten, en van Vako ad f 9.618,60 aan hen vergoed, waardoor Aegon gesubrogeerd is in hun rechten jegens derden.
TVM is de WAM-verzekeraar van [appellante sub 2].
4.2.2. Partijen, en andere bij dit ongeval betrokken ladingbelanghebbenden, hebben naast de onderhavige procedure nog verschillende andere procedures in België, Frankrijk en Nederland gevoerd, waarbij het steeds ging om de vraag naar de aansprakelijkheid en de aansprakelijkheidsverdeling.
4.2.3. Over de toedracht van het ongeval en de oorza(a)k(en) van het verloren gaan van de lading zijn verschillende onderzoeksrapporten uitgebracht en overgelegd in deze procedure:
- rapporten van Cunningham Schaft van 20 september 1996 en 5 september 2000, Hoeveler Expertise van 23 januari 1997, Libra Marine Services van 28 januari 1997 en Fokker & Reitsma Expertisebureau van 19 maart 1997 over de toedracht van het ongeval en de oorzaak van de schade;
- een schadeonderzoek door Schelde Technology Services van 30 augustus 1996 naar een aan het wrak van de wagen van Maes na de brand geconstateerde breuk in de aandrijfas van de wagen van Maes;
- rapporten van expertise bureau Binnedijk-Bree van 22 juli 1996 en Fokker & Reitsma Expertisebureau van 14 maart 1997 over de hoogte van de schade;
- een rapport van Sant & Co van 31 oktober 2002 naar de kort vóór de plaats van het ongeval op de autoweg aanwezige afritten en rustplaatsen.
4.3. Aegon cs heeft Maes, [appellante sub 2] en TVM bij exploot van 26 mei 1997 gedagvaard en gevorderd hen terzake van de aanrijding van 26 april 1996 hoofdelijk te veroordelen tot betaling van f 202.040,70 (NB: optelling van de in r.o. 4.2.1 genoemde bedragen leidt tot een totaalbedrag van f 202.940,70, hof) met wettelijke rente en proceskosten. Vervolgens hebben [appellante sub 2] en TVM Maes in vrijwaring opgeroepen en gevorderd dat Maes zal worden veroordeeld tot betaling aan [appellante sub 2] en TVM van al datgene waartoe [appellante sub 2] en TVM in de hoofdzaak mochten worden veroordeeld, met veroordeling van Maes in de proceskosten.
De rechtbank heeft in het hier bestreden vonnis van 31 augustus 2000, uitvoerbaar bij voorraad, in de hoofdzaak [appellante sub 2] en TVM veroordeeld tot betaling van f 202.040,70 met de wettelijke rente daarover vanaf 26 april 1996, en Maes veroordeeld tot betaling van het equivalent in Nederlandse valuta per 26 april 1996 van 32.220,44 SDR met de wettelijke rente daarover vanaf 26 april 1996, zulks hoofdelijk, met dien verstande dat de veroordeelden gezamenlijk niet meer verschuldigd zijn dan f 202.040,70 met wettelijke rente vanaf 26 april 1996. Maes, [appellante sub 2] en TVM zijn eveneens hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Aegon cs. In de vrijwaring is de vordering van [appellante sub 2] en TVM tegen Maes afgewezen met veroordeling van [appellante sub 2] en TVM in de proceskosten van Maes.
4.4. Het (incidenteel) appel van partijen strekt zich uit over het vonnis in de hoofdzaak en in de vrijwaring.
4.5. Op de door de rechtbank in r.o. 5.2 van het vonnis aangegeven grond gaat ook het hof uit van toepasselijkheid van Frans recht op de vordering van Aegon cs op [appellante sub 2], TVM en Maes.
4.6. In hun eerste grief maken [appellante sub 2] en TVM bezwaar tegen de vaststellingen van de rechtbank in r.o. 2.6 van het vonnis.
Deze bezwaren zijn grotendeels ongegrond.
Ook al zijn [appellante sub 2] en TVM kennelijk niet gelukkig met het vrij summiere proces-verbaal van de Police Nationale, dat neemt niet weg dat de politie (onder meer) de chauffeurs en een getuige een verklaring hebben afgenomen en vaststellingen hebben gedaan.
[getuige] reed in een "tracteur Scania" (verklaring [getuige] tegenover de politie), hetgeen hier vertaald zal moeten worden met "trekker" en niet met (landbouw-)"tractor" (waarmee [getuige] overigens helemaal niet op de snelweg had mogen rijden). In zoverre slaagt de grief. Aan de beoordeling van de zaak doet zulks echter niets af, nu ook de rechtbank ervan is uitgegaan dat [getuige] in een motorvoeruig reed dat ongeveer dezelfde snelheid had als de wagen van [appellante sub 2] waar [getuige] achter reed.
Het bezwaar van [appellante sub 2] en TVM tegen de formulering van de rechtbank dat de aansprakelijkheid van Maes "wordt gebaseerd op het CMR" mist iedere relevantie. Het blijft daarom buiten behandeling.
De grief faalt.
4.7.1. Zoals ook de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld is de gestelde aansprakelijkheid van Maes jegens Aegon cs gebaseerd op de vervoerovereenkomsten tussen Maes en [geïntimeerde sub 2] en Vako en mitsdien op een toerekenbare tekortkoming van (de chauffeur van) Maes, en worden de gevolgen daarvan geregeld door het CMR. De gestelde aansprakelijkheid van [appellante sub 2] jegens Aegon cs, evenals overigens de vordering uit vrijwaring van [appellante sub 2] en TVM op Maes, is gebaseerd op een onrechtmatige daad door de chauffeurs van [appellante sub 2] resp. van Maes jegens de verzekerden, te beoordelen naar Frans recht.
4.7.2. Vast staat, dat de lading van [geïntimeerde sub 2] en Vako verloren is gegaan voor de aflevering en na de inontvangstneming, zodat Maes op grond van art. 17 lid 1 CMR aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade jegens de ladingbelanghebbenden, tenzij zij zich met succes op overmacht als geregeld in art. 17 lid 2 CMR kan beroepen. Op dat beroep van Maes zal het hof in r.o. 4.8 ingaan.
4.7.3. Wat betreft de aansprakelijkheid van [appellante sub 2] op grond van onrechtmatige daad rust, nu [appellante sub 2] gemotiveerd heeft betwist dat de aanrijding aan haar te wijten is en dat er causaal verband is tussen de aanrijding en de brand in de wagen van Maes waardoor de goederen van [geïntimeerde sub 2] en Vako verloren gingen, het bewijs van de door Aegon cs gestelde toedracht en het causale verband op Aegon cs.
Partijen verschillen er in het bijzonder over van mening, of de wagen van Maes volledig op de vluchtstrook stond en of de chauffeur van [appellante sub 2] deels over de lijn tussen de rechter rijstrook en de vluchtstrook heeft gereden waardoor de aanrijding ontstond (lezing Aegon cs en Maes), dan wel of de wagen van Maes over de genoemde lijn heen op of over de rechter rijstrook uitstak zodat [appellante sub 2], ook al reed haar chauffeur volledig op de rechter rijstrook, tegen de wagen van Maes aanreed (lezing [appellante sub 2] en TVM).
Wat betreft het causale verband stelt [appellante sub 2] dat het niet zo is dat de brand in de wagen van [appellante sub 2] ook de brand in de wagen van Maes heeft veroorzaakt, maar dat voor die laatste brand een eigen oorzaak in de wagen van Maes aanwezig was, aangezien vóór de aanrijding een deel van de aandrijfas van de motorwagen moet zijn afgebroken, waarna het restant van de aandrijfas een accukabel heeft beschadigd, waardoor weer kortsluiting en vervolgens brand is ontstaan.
4.7.4. Over deze kwesties is het volgende komen vast te staan.
In het proces-verbaal van de politie vermeldt deze bij de omstandigheden van het ongeval, dat Maes stilstond op de vluchtstrook en dat [appellante sub 2] op de rechter rijbaan reed, maar daarbij de grens met de vluchtstrook overschreed ("...en empiétant sur la B.A.U."). Verder vermeldt de politie dat door de aanrijding de dieseltank van [appellante sub 2] werd doorboord waardoor door een lek dieselolie naar buiten kon komen, die direct in brand raakte. De dieselolie stroomde tegelijkertijd onder de wagen van Maes die ook in brand vloog.
[bestuurder 2] verklaart tegenover de politie dat de wagen van Maes op de vluchtstrook stond. Hij heeft niet gezien dat de oplegger over de rechter rijbaan uitstak omdat er een hoge bestelauto voor hem reed. Hij verklaart dat hij de wagen van Maes niet kon ontwijken omdat naast hem op de linkerrijstrook een bus reed die snelheid minderde omdat de bestelauto naar links uitweek. Door de aanrijding vloog zijn wagen direct in brand. Deze verloor alle dieselolie, die zich brandend verspreidde tot aan de wagen van Maes. Die wagen is ook in brand gevlogen.
[bestuurder 1] verklaart tegenover de politie dat hij op de vluchtstrook stond, dat toen hij weer in zijn wagen was gestapt hij in zijn spiegel een vrachtwagen over de vluchtstrook hem snel zag naderen, waarna een aanrijding volgde. Direct na de aanrijding vloog de wagen van [appellante sub 2] in brand, maar hij stopte iets verder. Er kwam een stroom brandende dieselolie van de wagen van [appellante sub 2] tot onder de wagen van Maes, die de wagen van Maes in brand zette.
Tenslotte heeft [getuige] tegenover de politie verklaard dat hij achter de wagen van [appellante sub 2] reed en dat [appellante sub 2] de vluchtstrook was begonnen te overschrijden (" ...commencé á mordre...."). Hij preciseert dat de wagen van Maes correct geparkeerd stond op de vluchtstrook. Zodra de aanrijding had plaatsgevonden vloog de wagen van [appellante sub 2] in brand. Een stroom dieselolie verspreidde zich van de ene wagen naar de andere en zette de wagen van Maes in brand.
4.7.5. Op grond van deze verklaringen van de enige bekende personen die bij het ongeval aanwezig zijn geweest en hun verklaring direct daarna aan de politie hebben afgelegd, is naar het oordeel van het hof voorshands bewezen dat Maes geheel op de vluchtstrook stond en dat [appellante sub 2] teveel naar rechts heeft gereden, daarbij de lijn tussen de rechter rijstrook en de vluchtstrook overschrijdend, waardoor haar chauffeur tegen de wagen van Maes aanreed. Het hof voegt daar ten overvloede aan toe dat ook als Maes een klein stukje over de rechter rijbaan zou hebben uitgestoken - dat Maes half op de rechterrijbaan zou hebben gestaan stellen ook [appellante sub 2] en TVM niet -, (de chauffeur van) [appellante sub 2] onrechtmatig jegens de verzekerden van Aegon zou hebben gehandeld door tegen de wagen van Maes aan te rijden. Ook al reed er op dat moment links naast de wagen van [appellante sub 2] een bus - zoals [bestuurder 2] heeft verklaard - dan nog heeft de chauffeur van [appellante sub 2] op zijn eigen rijstrook voldoende ruimte om iets naar links uit te wijken.
4.7.6. Eveneens acht het hof op grond van de weergegeven verklaringen en het proces-verbaal voorshands bewezen dat door de uit de wagen van [appellante sub 2] stromende dieselolie, die direct na de aanrijding de auto van [appellante sub 2] in brand heeft doen vliegen, ook de wagen van Maes in brand is geraakt. Daaraan staat niet in de weg dat de rijbaan (enigszins) bol afliep naar de zijkant; er zal zeker ook brandende dieselolie in de berm zijn afgevloeid, maar bedacht dient te worden dat door de aanrijding de dieseltank van [appellante sub 2] doorboord werd, waardoor direct - dus ook al naast de wagen van Maes - dieselolie op de weg uitgestroomd moet zijn. Onder deze omstandigheden is aannemelijk dat de wagen van [appellante sub 2], die nog plm. 50 meter is doorgereden voorbij de wagen van Maes, aldus een spoor dieselolie van de plaats van de aanrijding naar de plaats waar de wagen van [appellante sub 2] tot stilstand kwam, heeft getrokken, waardoor de brandende dieselolie uit de wagen van [appellante sub 2] gemakkelijk "het spoor terug" heeft kunnen volgen naar de wagen van Maes.
4.7.7. Tegen deze voorshands aangenomen bewijzen omtrent de toedracht van de aanrijding en het causale verband is het aan [appellante sub 2] en TVM om tegenbewijs te leveren. Dat hebben zij getracht te doen door overlegging van de in r.o. 4.2.3 van dit arrest genoemde rapporten en het ontvouwen van hypotheses op grond waarvan de wagen van Maes, als gevolg van een gebroken aandrijfas, niet geheel en/of niet recht op de vluchtstrook kan hebben gestaan, en op grond waarvan niet de brandende dieselolie uit de wagen van [appellante sub 2], maar - zeer toevalligerwijs precies tegelijkertijd - de gebroken aandrijfas en de gevolgen daar weer van, de wagen van Maes in brand heeft doen vliegen.
Het hof heeft de hypotheses en rapporten waarin deze worden uiteengezet in zijn beschouwingen betrokken, maar is van oordeel dat deze het voorshands aangenomen bewijs niet ontkrachten.
De veronderstellingen in de rapporten nemen immers niet weg dat er in elk geval causaal verband is tussen de brand in de wagen van [appellante sub 2] en de brand in de wagen van Maes, zoals zojuist is geoordeeld. Of er daarnaast ook een (tweede)oorzaak van de brand is gelegen in een gebrek aan de wagen van Maes kan op grond van het thans voorliggende bewijsmateriaal voorshands niet bewezen worden geacht.
Nu [appellante sub 2] en TVM geen concreet aanbod tot het leveren van aanvullend bewijs op dit punt hebben gedaan, moet deze tweede schadeoorzaak als niet bewezen worden verworpen.
In hoger beroep hebben [appellante sub 2] en TVM geen nader tegenbewijs aangeboden.
4.7.8. [appellante sub 2] en TVM hebben in grief IV bezwaar gemaakt tegen de toepassing door de rechtbank van het Franse recht, aangezien naar hun mening de zo geheten Loi Badinter door de rechtbank had moeten worden toegepast in plaats van het gemene recht omtrent onrechtmatige daad.
Voor wat betreft de vordering in de hoofdzaak van Aegon cs tegen [appellante sub 2] en TVM faalt deze klacht. Nu de Loi Badinter immers een lichtere aansprakelijkheid vestigt op de aangesprokenen - in die zin dat deze eerder aansprakelijk zijn dan volgens het algemene recht - en het hof met de rechtbank van oordeel is dat (de chauffeur van) [appellante sub 2] een verwijt treft en [appellante sub 2] en TVM jegens de verzekerden van Aegon van op grond van de algemene regeling van de onrechtmatige daad aansprakelijk zijn, is niet relevant of bij deze beoordeling de Loi Badinter is toegepast.
In zoverre faalt grief IV mitsdien.
Dit kan anders liggen bij de toepassing van het Franse recht op de vordering van [appellante sub 2] en TVM op Maes in de vrijwaringszaak. Het hof komt daarop in r.o. 4.10 nog nader terug.
4.7.9. Uit het voorgaande volgt dat de grieven II en III van [appellante sub 2] en TVM moeten worden verworpen.
4.8.1. De eerste grief van Maes in het door haar ingestelde appel, en de (voorwaardelijk) incidentele grief van Maes in het door [appellante sub 2] en TVM ingestelde appel betreffen het door de rechtbank verworpen beroep van Maes op overmacht in de zin van art. 17 lid 2 CMR.
Maes betoogt, dat haar chauffeur slechts kort voor hij ter plaatse stopte een vreemd geluid hoorde, dat hij niet eerder kon stoppen op een parkeerplaats omdat die zich niet had aangediend, en dat deze locatie niet gevaarlijk was.
Krachtens vaste rechtspraak kan een vervoerder alleen dan op overmacht een beroep doen als er sprake was van schade veroorzakende omstandigheden die de vervoerder niet heeft kunnen vermijden en waarvan hij de gevolgen niet heeft kunnen verhinderen; hij moet alle in de gegeven omstandigheden van een zorgvuldig vervoerder te vergen maatregelen hebben genomen om het verlies van de lading te voorkomen.
Uit de door [appellante sub 2] en TVM bij akte van 23 november 2004 overgelegde foto's en het rapport van Sant & Co van 31 oktober 2002 - beide op zichzelf niet door Maes weersproken - blijkt dat [bestuurder 1] bij een snelheid van 80 km per uur gedurende vijf minuten een afstand van ruim 6,5 km heeft afgelegd, zodat nu het ongeval plaatsvond ter hoogte van kilometerpaaltje 293.2 (zie PV blz. 5), [bestuurder 1] vanaf ongeveer kilometerpaaltje 300 de gelegenheid heeft gehad een veilige stopplaats te zoeken. Uit het rapport van Sant & Co blijkt dat [bestuurder 1] vanaf dat moment de afritten 31 en 30 a en b voorbij is gereden, terwijl ter hoogte van de plaats waar [bestuurder 1] is gestopt de afrit Fey - die 800 meter verderop gelegen was - al was aangekondigd.
Onder deze omstandigheden had van [bestuurder 1] verwacht mogen worden dat hij de veiligst mogelijke wijze koos om zijn vrachtwagen tot stilstand te brengen en de oorzaak van het vreemde geluid te achterhalen. Hij had derhalve een van de voorafgaande afritten moeten benutten, of desnoods nog een klein stukje doorrijden naar de afrit Fey. Maes kan zich derhalve niet op overmacht beroepen, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen.
Het hof laat in het midden of het beroep van Maes bovendien zou stranden op grond van het bepaalde in art. 17 lid 3 omtrent gebreken van het voertuig.
De incidentele grief van Maes en de eerste grief in het principale appel van Maes worden derhalve verworpen.
4.8.2. Het oordeel van het hof in Gent van 3 april 2003 (prod. bij antwoordakte van Maes van 21 december 2004) op blz. 7, 2e alinea, dat aan [bestuurder 1] niet verweten kan worden dat hij op de pechstrook is gestopt, doet aan het in
r.o. 4.8.1. gegeven oordeel niet af. Dit laatste oordeel is immers gegeven in het kader van een beroep op overmacht als bedoeld in art. 17 lid 2 CMR, hetgeen een andere afweging meebrengt dan het verwijt van onrechtmatig handelen dat in de uitspraak van het hof te Gent aan de orde was.
4.9. De vordering van Aegon cs tegen Maes en [appellante sub 2]/TVM ligt mitsdien in beginsel voor toewijzing gereed. Het hof zal de uitspraak in de hoofdzaak echter aanhouden totdat ook in de vrijwaringszaak uitspraak kan worden gedaan.
4.10.1. Over de hoogte van de schadevergoeding heeft Maes nog twee grieven aangevoerd en Aegon cs een grief in incidenteel appel.
4.10.2. Met betrekking tot de door de rechtbank toegewezen expertisekosten ad f 11.162,50 (prod. 8 cvr) stelt Maes in haar tweede grief dat deze niet vallen onder art. 23 lid 4 CMR en dat deze kosten bovendien niet door [appellante sub 2] (maar door haar verzekeraars) zijn gemaakt.
Daaromtrent overweegt het hof, dat de uitsluiting van verdere schadevergoeding ingevolge art. 23 lid 4 CMR betrekking heeft op de gevolgschade van het verlies van de lading, zodat die bepaling niet in de weg staat aan vergoeding van expertisekosten, die - naar niet is betwist - gemaakt zijn ter vaststelling van de hoogte van de schade. Op deze grond komen die kosten ook voor vergoeding in aanmerking, waaraan evenmin in de weg staat dat die kosten aanvankelijk door verzekeraars van [geïntimeerde sub 2] zijn betaald. Aegon heeft bij inleidende dagvaarding (onbetwist) gesteld dat zij deze kosten - ten behoeve van [geïntimeerde sub 2] - aan die verzekeraars heeft betaald.
De tweede grief van Maes wordt derhalve verworpen.
4.10.3. Maes heeft in haar derde grief gesteld dat geen wettelijke, maar slechts CMR rente verschuldigd is en wel vanaf de dag dat de vordering schriftelijk bij de vervoerder is ingediend. In dit geval is dat 26 mei 1997, de dag der dagvaarding.
Aegon cs heeft daartegen ingebracht (mva sub 38) dat de wettelijke rente gaat lopen vanaf het ontstaan van de schade, en dat de vordering bij schriftelijke aansprakelijkheidstelling van 2 december 1996 bij Maes is ingediend, zodat de CMR-rente in elk geval vanaf die dag loopt.
Nu art. 27 CMR een afzonderlijke regeling bevat voor de rente die ingevolge de schadevergoeding op grond van het CMR kan worden gevorderd, kan niet over de periode voordat de rente ingevolge deze bepaling ingaat, ook wettelijke rente worden gevorderd, ook niet over de periode voordat de CMR rente ingevolge art. 27 CMR ingaat.
De betreffende grief slaagt derhalve.
Maes heeft, hoewel zij in haar memorie van antwoord in het incidenteel appel ook op de memorie van antwoord van Aegon cs in het principaal appel ingaat, niet betwist dat de vordering bij haar op 2 december 1996 is ingediend.
Het hof zal mitsdien over de schadevergoeding te betalen door Maes, de CMR-rente vanaf 2 december 1996 toewijzen.
4.10.4. De incidentele grief van Aegon cs over de omrekendatum naar Nederlands courant slaagt eveneens.
Ingevolge art. 7 van art. 23 CMR, zoals bij Protocol bij het CMR gewijzigd met ingang van 28 december 1980, is deze datum de datum van het vonnis of de datum die partijen zijn overeengekomen. Nu niet gesteld of gebleken is dat partijen hierover iets zijn overeengekomen geldt als omrekendatum de datum van het vonnis van de rechtbank, 31 augustus 2000.
de vrijwaring
4.11.1. De rechtbank heeft de vordering van [appellante sub 2] en TVM in de vrijwaring afgewezen aangezien naar haar oordeel geen sprake was van onrechtmatig handelen van Maes jegens [appellante sub 2], aangezien zij reeds had geoordeeld dat op het moment van de aanrijding de vrachtwagen van Maes in zijn geheel op de vluchtstrook stond. Het feit dat [bestuurder 1] de vrachtwagen al eerder, op een veiliger punt had kunnen neerzetten brengt, zoals de rechtbank overweegt, geen onrechtmatigheid mee.
Grief IV van [appellante sub 2] en TVM, waarin wordt geklaagd over een onjuiste toepassing door de rechtbank van het Franse recht aangezien zij de Loi Badinter zou hebben veronachtzaamd, heeft ook betrekking op de beoordeling door de rechtbank van deze vordering in de vrijwaring.
De vraag rijst, of het juist is - zoals [appellante sub 2] en TVM stellen - dat ingevolge die regeling de "betrokkenheid" bij een verkeersongeval al voldoende is voor het vestigen van aansprakelijkheid, terwijl ook de vraag kan worden gesteld of het feit dat het hof van oordeel is dat de chauffeur van Maes op een eerder en veiliger punt had kunnen en moeten stoppen, meebrengt dat Maes in de relatie tot [appellante sub 2]/TVM medeschuld of eigen schuld - naar Nederlands recht geformuleerd - treft. Tenslotte rijst de vraag of indien Maes jegens [appellante sub 2]/TVM aansprakelijk is op grond van het Franse recht, deze aansprakelijkheid onderworpen is aan de beperkingen die het CMR stelt aan de aansprakelijkheid van Maes als vervoerder jegens de ladingbelanghebbenden.
4.11.2. Bovendien overweegt het hof dat partijen niet hebben gesproken over de (mogelijke) toepasselijkheid van het Haags Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg van 4 mei 1971 (verder: Verdrag verkeersongevallen) en de eventuele consequenties daarvan voor de onderhavige zaak.
4.12. Het hof heeft op deze punten behoefte aan voorlichting omtrent de toepasselijkheid en de inhoud van het Franse recht en is voornemens daartoe het Internationaal Juridisch Instituut (I.J.I.) te 's-Gravenhage te verzoeken een advies uit te brengen.
In afwachting daarvan zal de beoordeling in zoverre van grief IV van [appellante sub 2] en TVM worden aangehouden.
Het hof zal partijen eerst in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de (mogelijke) toepasselijkheid van het Verdrag verkeersongevallen en de eventuele consequenties daarvan, en over de aan het I.J.I. te stellen vragen.
5. De uitspraak
Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
- stelt de stukken in handen van partijen met het in r.o. 4.11 en 4.12 omschreven doel;
- bepaalt dat de zaak weer zal worden opgeroepen ter zitting van 6 december 2005 voor akte aan de zijde van TVM en [appellante sub 2];
- houdt voor het overige iedere uitspraak aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. De Groot-van Dijken, De Kok en Marres en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 8 november 2005.