ECLI:NL:GHSHE:2005:AU8137

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0401122
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.L.J. Bod
  • De Groot-Van Dijken
  • Huijbers-Koopman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over onverschuldigde betaling en nakoming van afspraken tussen een ondernemer en een leverancier

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een geschil tussen [appellant], een voormalig ondernemer in de kit- en voegafdichtingssector, en Seal Force B.V., een leverancier van afdichtingsmaterialen. [appellant] had in 2001 een eigen bedrijf, maar beëindigde dit per 1 januari 2002 en trad in dienst bij Seal Force Limburg B.V., een dochteronderneming van Seal Force. In het kader van de bedrijfsbeëindiging heeft Seal Force Limburg enkele activa van [appellant] overgenomen, waaronder twee bedrijfsauto's. De arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en Seal Force Limburg is inmiddels ontbonden.

Het geschil ontstond toen Seal Force een bedrag van € 28.272,23 aan [appellant] betaalde, waarvan zij later stelde dat € 14.045,36 onverschuldigd was betaald. In conventie vorderde Seal Force dit bedrag terug, terwijl [appellant] in reconventie schadevergoeding eiste op basis van niet-nakoming van afspraken door Seal Force. [appellant] stelde dat Seal Force zich niet aan de gemaakte afspraken had gehouden met betrekking tot de overname van zijn bedrijf en de betaling van openstaande facturen.

De rechtbank oordeelde in eerste aanleg dat [appellant] niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn tegenvorderingen en wees de vorderingen van Seal Force toe. [appellant] ging in hoger beroep, waarbij hij vijf grieven aanvoerde. Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte bewijslevering had toegestaan aan [appellant] en bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank. Het hof liet [appellant] echter toe om bewijs te leveren voor enkele specifieke vorderingen, waaronder de vergoeding voor het gebruik van de bedrijfsauto's en de betaling van een overnamesom voor inventarismaterialen. De zaak werd verwezen naar de rolzitting voor verdere bewijslevering.

Uitspraak

typ. JP
rolnr. C0401122/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
vierde kamer, van 29 november 2005,
gewezen in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellant bij exploot van dagvaarding van 30 juli 2004,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SEAL FORCE B.V.,
gevestigd te Tilburg,
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
op het hoger beroep van de door de rechtbank Maastricht gewezen vonnissen van 30 juli 2003 en 12 mei 2004 tussen appellant - [appellant] - als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en geïntimeerde - Seal Force - als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 75155/HA ZA 02-501)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en het daaraan voorafgaande tussenvonnis d.d. 8 januari 2003.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing van de vordering van Seal Force in conventie en tot toewijzing van zijn vordering in reconventie.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft Seal Force de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
[appellant] heeft niet overgelegd de brief d.d. 23 september 2003 met bijlagen die in eerste aanleg aan de comparitierechter is gestuurd.
3. De gronden van het hoger beroep
De grieven zijn gericht tegen de vonnissen van 30 juli 2003 en 12 mei 2004 en beogen het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a. [appellant] had in 2001 een kit en voegafdichtingsbedrijf en handelde onder de naam [naam voegafdichtingsbedrijf] gevestigd te [woonplaats].
Seal Force leverde kit en afdichtingsmaterialen aan [appellant].
b. Per 1 januari 2002 heeft [appellant] zijn bedrijf beëindigd en is hij in dienst getreden van Seal Force Limburg B.V., (SF Limburg) behorend tot het concern van Seal Force. In verband met de bedrijfsbeëindiging heeft SF Limburg onder meer twee bedrijfsauto's van [appellant] overgenomen en betaald (prod. 5 akte d.d. 30 mei 2002, prod. 3 en 4 bij proces-verbaal van comparitie). De arbeidsovereenkomst tussen SF Limburg en [appellant] is inmiddels ontbonden.
c. Werkzaamheden die [appellant] in de periode voor 1 januari 2002 verrichtte voor Seal Force, factureerde hij aan Seal Force en geleverde kitten en afdichtingsmaterialen factureerde Seal Force aan [appellant].
Seal Force heeft gesteld dat [appellant] in de periode van week 47 tot en met 50 van 2001 ten belope van een bedrag van
E 17.396,13 werkzaamheden die hij in opdracht van Seal Force had verricht, aan Seal Force heeft gefactureerd (prod. 1 akte d.d. 30 mei 2002).
Seal Force heeft in de periode van 22 november tot en met 7 december 2001 tot een bedrag van E 3.169,26 kitten en afdichtingsmaterialen die zij aan [appellant] had geleverd, aan [appellant] gefactureerd (prod. 2 akte d.d. 30 mei 2002). Per saldo diende Seal Force uit dien hoofde E 14.226,87 aan [appellant] te betalen.
d. Seal Force betaalde echter per 12 januari 2002 een bedrag van E 28.272,23 (prod. 3 akte d.d. 30 mei 2002).
4.2. In conventie heeft Seal Force de betaling gevorderd van het verschil tussen E 28.272,23 en E 14.226,87, te weten
E 14.045,36, met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, stellende dat zij laatstgenoemd bedrag onverschuldigd heeft betaald.
4.3. [appellant] heeft in conventie bestreden dat Seal Force voormeld bedrag onverschuldigd had betaald.
4.3.1. In reconventie heeft [appellant] gesteld dat Seal Force zich niet heeft gehouden aan de afspraken die partijen hebben gemaakt over de overname van het bedrijf van [appellant] aan Seal Force, althans aan afspraken die gemaakt zijn naar aanleiding van de indiensttreding van [appellant] bij SF Limburg.
4.3.2. [appellant] heeft op deze grond een verklaring voor recht gevorderd dat Seal Force in de nakoming van die afspraken toerekenbaar is tekortgeschoten en betaling gevorderd van schadevergoeding op te maken bij staat.
[appellant] schat het bedrag dat hij nog tegoed heeft van Seal Force voorlopig op E 20.000,-
4.4. Bij tussenvonnis van 8 januari 2003 heeft de rechtbank in conventie [appellant] in de gelegenheid gesteld in het geding te brengen
a. afschriften van facturen waarvan Seal Force stelt dat zij ze niet heeft ontvangen van [appellant] en die Seal Force ook niet in de onder 4.1. sub c. bedoelde afrekening heeft betrokken, en
b. de onderliggende werkbonnen.
4.4.1. In reconventie heeft de rechtbank elke beslissing aangehouden.
4.5. Bij tussenvonnis van 30 juli 2003 heeft de rechtbank in conventie voorshands geconcludeerd dat de door [appellant] overgelegde (copie)facturen niet corresponderen met de daadwerkelijk aan Seal Force uitgebrachte facturen en dat sprake is van onverschuldigde betaling door Seal Force (rov. 2.8.).
Vervolgens heeft de rechtbank [appellant] toegelaten tot levering van tegenbewijs (rov. 2.9.)
4.5.1. In reconventie heeft de rechtbank aangekondigd dat de vordering van [appellant] zal worden afgewezen.
4.6. Bij eindvonnis d.d. 12 mei 2004 heeft de rechtbank in conventie geoordeeld dat tegenbewijs niet is geleverd en de vordering van Seal Force ten bedrage van E 14.045,36 toegewezen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2002 en de gevorderde buitengerechtelijke kosten afgewezen.
4.6.1. In reconventie heeft de rechtbank de vordering van [appellant] afgewezen.
Het hof zal de vorderingen in conventie en in reconventie hierna bespreken.
in conventie
4.7. Seal Force vordert van [appellant] het bedrag van E 14.045,36 op grond van onverschuldigde betaling, stellend dat bedoeld bedrag zonder rechtsgrond door haar aan [appellant] is betaald.
4.8. [appellant] voert als verweer aan dat hij het door Seal Force overgemaakte bedrag van E 28.273,23 ( = volgens [appellant] F 62.303,80) heeft ontvangen (prod. 4 cve in reconventie), dat dat bedrag niet onverschuldigd is betaald en dat zelfs nog een door Seal Force aan hem te betalen bedrag van ruim F 20.000,- ( = ruim E 9.000,-) resteert. Dit laatste bedrag wordt door [appellant] - onder meer - in het geding in reconventie gevorderd.
4.9. Voormeld verweer van [appellant] houdt geen voldoende geconcretiseerd verweer in van de stelling van Seal Force dat zij van het bedrag van E 28.272,23 een deel, te weten E 14.045,36, zonder rechtsgrond heeft betaald. Immers, blijkens het verweer van [appellant] zou de rechtsgrond zijn dat Seal Force nog een aantal andere bedragen aan hem, [appellant], verschuldigd is dan die welke zijn vermeld in de facturen die Seal Force bij akte d.d. 30 mei 2002 had overgelegd, en dat Seal Force daarom het gehele door haar betaalde bedrag aan hem verschuldigd is, doch [appellant] concretiseert niet welke van zijn vorderingen (facturen) met het thans door Seal Force teruggevorderde bedrag zijn betaald. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat er een rechtsgrond was voor de betaling van het thans teruggevorderde bedrag, en evenmin, welke rechtsgrond, zodat ook niet kan worden vastgesteld of die rechtsgrond deugdelijk was en het thans teruggevorderde bedrag niet onverschuldigd is betaald.
4.10. Bij gebreke van een deugdelijk verweer tegen de gestelde onverschuldigde betaling moet dus worden geconcludeerd dat Seal Force een bedrag van E 14.045,36 zonder rechtsgrond heeft betaald aan [appellant]. De rechtbank heeft [appellant] derhalve ten onrechte toegelaten tot het leveren van tegenbewijs terzake van de onverschuldigde betaling.
4.11. Voorzover het verweer van [appellant] in conventie tevens inhoudt dat hij nog een aantal bedragen van Seal Force te vorderen heeft, deels wegens door Seal Force onbetaald gelaten facturen, deels wegens door Seal Force niet nagekomen afspraken, gaat het hof ervan uit dat [appellant] zich terzake beoogt te beroepen op verrekening.
4.11.1. Nu Seal Force heeft betwist nog een aantal bedragen aan [appellant] verschuldigd te zijn, rust op [appellant] de last te bewijzen dat hij dat bedrag van Seal Force te vorderen heeft.
4.12. Ingevolge art. 6: 136 BW kan de rechter evenwel een vordering ondanks een beroep van de gedaagde op verrekening toewijzen, indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering van de eiser overigens voor toewijzing vatbaar is.
4.12.1. De gegrondheid van het beroep op verrekening is in casu niet op eenvoudige wijze vast te stellen. De vraag immers of [appellant] tegenvorderingen heeft op Seal Force, en zo ja, tot welk bedrag, kan, gelet op het verweer van Seal Force, niet worden vastgesteld zonder nadere bewijsleveringen, zoals hierna zal blijken uit hetgeen in reconventie wordt overwogen. Overigens blijkt uit het hierna in reconventie overwogene tevens dat een deel van die tegenvorderingen al aanstonds moet worden afgewezen.
4.13. Naar het oordeel van het hof dient de vordering van Seal Force daarom meteen te worden toegewezen. Voorzover de grieven I tot en met IV de vonnissen in conventie betreffen, kunnen zij daarom niet tot vernietiging van die vonnissen leiden. De in conventie gewezen vonnissen van 30 juli 2003 en 12 mei 2004 dienen dan ook met verbetering van gronden te worden bekrachtigd.
in reconventie:
4.14. Volgens [appellant] is Seal Force de navolgende verplichtingen niet nagekomen:
a. Seal Force heeft over de tweede helft van het boekjaar 2001 ongeveer F 20.000,- ten onrechte niet betaald, waaronder ook niet alle nota's voor verrichte werkzaamheden (prod. 4 en 5 cve in reconventie).
b. Seal Force heeft geen vergoeding betaald voor het gebruik van de auto/bus van [appellant], zoals was afgesproken.
c. [appellant] heeft schade geleden doordat de twee bedrijfsauto's van [appellant] door Seal Force veel later werden overgenomen dan was afgesproken. Daardoor moest [appellant] de kosten van die auto's langer voor zijn rekening nemen (prod. 5 cve in reconventie).
d. [appellant] heeft in strijd met de gemaakte afspraken geen vergoeding betaald voor een voorraad materialen die ten behoeve van Seal Force zijn gebruikt.
e. Seal Force heeft zich niet gehouden aan de afspraak dat haar accountantboekhouder de boekhouding van [appellant] in orde zou maken, voor wat betreft de stukken over 2001 en de gevolgen die de overname had. [appellant] heeft hierdoor schade geleden doordat hij zelf een accountant (BDO CampsObers) heeft moeten inschakelen.
4.14.1. Het hof begrijpt uit de conclusie van eis in reconventie dat de vordering onder a. een bedrag betreft van F 19.297,42 (ruim E 9.000,-) (zie prod. 4 cve in reconventie) en dat [appellant] de totale vordering in reconventie voorlopig begroot op
E 20.000,-.
4.15. Met betrekking tot 4.14. sub a.(vordering a.)
4.16. Het hof begrijpt dat de in reconventie gevorderde verklaring voor recht mede betrekking heeft op de afspraak tussen partijen dat Seal Force de in haar opdracht door [appellant] verrichte werkzaamheden zou betalen en dat [appellant] in reconventie schadevergoeding vordert omdat Seal Force terzake van deze werkzaamheden is tekort geschoten in de nakoming van haar betalingsplicht.
4.16.1. Om vast te stellen of Seal Force tekort is geschoten in de nakoming van haar betalingsplicht, zal moeten worden vastgesteld of Seal Force dienaangaande in verzuim is komen te verkeren. Nu Seal Force gemotiveerd heeft betwist dat zij de facturen heeft ontvangen die volgens [appellant] onbetaald zijn gebleven, dient [appellant] te bewijzen dat Seal Force bedoelde facturen heeft ontvangen. Met de door de rechtbank bij vonnis van 30 juli 2003 in conventie aan [appellant] verstrekte bewijsopdracht is [appellant] in eerste aanleg feitelijk in de gelegenheid gesteld zulks te bewijzen, waaraan niet afdoet dat die bewijsopdracht - ten onrechte - was verstrekt in het kader van het leveren van tegenbewijs tegen de onverschuldigde betaling. [appellant] heeft daartoe de getuige [getuige] (die tot eind 2001 voor [appellant] heeft gewerkt) doen horen.
4.16.2. Het hof dient thans te beoordelen of [appellant] voldoende feiten heeft gesteld om opnieuw te worden toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat Seal Force de hier bedoelde facturen heeft ontvangen.
4.16.3. Het hof is van oordeel dat [appellant] daartoe onvoldoende feiten heeft gesteld. In eerste aanleg heeft [appellant] niets gesteld omtrent de wijze en de datum waarop [appellant] bedoelde facturen aan Seal Force heeft gestuurd, noch in de akte, waarbij hij bedoelde facturen in het geding had gebracht (akte d.d. 29 januari 2003), noch in zijn akte van 17 september 2003. Ook in de memorie van grieven onthoudt [appellant] zich onder grief IV van enige toelichting op het versturen van de facturen. Zulks mocht echter van hem worden verwacht in het licht van de door [getuige] als getuige afgelegde verklaring. [appellant] biedt ook geen bewijs aan. Integendeel, [appellant] betoogt onder die grief dat op Seal Force de last rust aannemelijk te maken dat zij de facturen, al dan niet via tussenkomst van ingeschakelde aannemers en onderaannemers enz. niet heeft ontvangen. Dit betoog volgt het hof niet. Nu [appellant] zich erop beroept dat hij facturen aan Seal Force heeft gezonden rust de bewijslast van die stelling ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv op hem. Voor een omkering van de bewijslast is geen enkele grond.
4.16.4. Bij gebreke van voldoende geconcretiseerde stellingen zijdens [appellant] omtrent het verstuurd-zijn van de onderhavige facturen en bij gebreke van een bewijsaanbod op dit punt, is er geen grond [appellant] thans nog toe te laten tot bewijslevering dienaangaande.
Voorzover vordering a. betrekking heeft op werkzaamheden die op 15, 17, 18, 19, 20 en 21 december 2001 door [appellant] zouden zijn uitgevoerd (prod. 5 cve in reconventie), is daartoe te minder grond, nu zelfs niet is gebleken dat terzake van deze werkzaamheden facturen door [appellant] zijn opgemaakt, zoals volgt uit de brief d.d. 23 september 2002 van de raadsman van [appellant] aan de rechtbank, pag. 1, laatste alinea.
4.17. In de loop van de onderhavige procedure in eerste aanleg heeft Seal Force intussen wel de onvoldaan gebleven facturen van [appellant] ontvangen. Seal Force weigert deze te betalen. Ook als wordt aangenomen dat Seal Force daardoor thans in verzuim zou zijn, is vordering a. niet toewijsbaar. In de eerste plaats heeft [appellant] dat niet aan vordering a. ten grondslag gelegd en bovendien heeft [appellant] tegenover de gemotiveerde betwisting zijdens Seal Force vordering a. onvoldoende onderbouwd om [appellant] toe te laten tot bewijslevering van de verrichte werkzaamheden.
4.17.1. Afgezien van het feit dat Seal Force heeft betwist dat zij de betreffende facturen had ontvangen voorafgaande aan de onderhavige procedure, heeft Seal Force ook betwist dat zij de factuurbedragen verschuldigd is, deels op de algemene grond dat de daarbij bijbehorende werkbonnen in alle gevallen ontbreken (antw. akte d.d. 19-3-2003, punt 4), en deels op uiteenlopende gronden, vermeld in punt 6 van voormelde antwoordakte.
Seal Force vermoedt dat het hier om facturen gaat die [appellant] in zijn eigen administratie had aangemaakt maar niet in zijn administratie heeft gecrediteerd, nadat hij van Seal Force commentaar had gekregen op de door hem gehanteerde prijzen en het ontbreken van tegenbonnen. Na dit commentaar heeft [appellant], aldus Seal Force, de gegevens op deze facturen, voorzover ze juist waren, waarschijnlijk verwerkt op nieuwe facturen en die aan Seal Force gezonden. Deze zijn door Seal Force alle betaald (punt 7 antw.akte d.d. 19 maart 2003). Opmerkelijk is ook, aldus Seal Force, dat de door Seal Force ontvangen facturen door [appellant] zijn ondertekend, terwijl dat niet het geval is met de onderhavige betwiste facturen.
4.18. Het gaat hier om de facturen die zijn opgesomd in het dictum in conventie van het vonnis van 30 juli 2003, behoudens factuurnummer 551. Omtrent deze laatste factuur verwijst het hof naar rov. 4.25 en 4.25.2..
Derhalve betreft het de factuurnummers 315 tot en met 335, 396, 428, 475, 479, 493, 498 en 509.
4.18.1. Seal Force heeft gesteld dat de facturen 319 t/m 323, 325, 326, 329, 330, 331, 334, 428, 475, 479, 493, 498 en 509 in strijd zijn met de gemaakte prijsafspraken. De gemaakte prijsafspraken staan vermeld op de door [appellant] ondergetekende prijsbevestiging voor het jaar 2001-06-29, overgelegd als prod. 12 bij antw. akte d.d. 19 maart 2003. Ook het hof heeft geconstateerd dat de factuurbedragen niet corresponderen met die prijsafspraken. De terzake deze facturen gevorderde bedragen zijn dus daarom niet toewijsbaar.
4.18.2. Uit de ook door [appellant] ondertekende voorwaarden voor onderaanneming (prod. 11 antw. akte d.d. 19 maart 2003) blijkt dat schoonmaak- en reisuren alleen dan worden vergoed wanneer hiervoor door de uitvoerder op de werkbon is ondertekend en hierop een tegenbon is verstrekt. Waar werkbonnen en tegenbonnen ontbreken kan [appellant] geen aanspraak maken op betaling van schoonmaak- en reisuren.
4.18.3. [directeur Seal Force], directeur van Seal Force, heeft ter comparitie verklaard dat Seal Force met betrekking tot deze facturen geen werkbonnen heeft ontvangen.
Uit de verklaring die [getuige] als getuige in eerste aanleg heeft afgelegd blijkt dat met betrekking tot de werkbonnen als volgt werd gehandeld:
Als [getuige] alleen op een project was zorgde hij dat de werkbonnen werden afgetekend, en als er ook anderen waren, kon het zijn dat een ander dat deed. Werkbonnen waren er in drie- of viervoud: een exemplaar ging naar de uitvoerder van het project, een exemplaar bleef bij [appellant] en een exemplaar ging naar Seal Force.
[appellant] en Seal Force kwamen wekelijks bij elkaar om opdrachten en werkbonnen te bespreken. Aan de hand van de werkbonnen werden facturen verstuurd per post of per fax.
Deze verklaring van [getuige] sluit nagenoeg naadloos aan op diens schriftelijke verklaring d.d. 6 februari 2003 die Seal Force bij antwoordakte d.d. 19 maart 2003 in het geding heeft gebracht.
4.18.4. Gelet op deze verklaring van [getuige] had het op de weg van [appellant] gelegen in hoger beroep nader toe te lichten waarom terzake van de gestelde werkzaamheden geen werkbonnen voorhanden zijn en waaraan - bij gebreke van werkbonnen - de gegevens zijn ontleend waarop de onderhavige facturen zijn gebaseerd, zulks geconcretiseerd ten aanzien van elke factuur afzonderlijk.
4.18.5. Mede gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen in het vonnis van 30 juli 2003, rov. 2.6. en 2.7. en de door Seal Force omtrent deze facturen gemaakte opmerkingen, zoals hierboven onder 4.17.1. en 4.18.1. van dit arrest vermeld, had het voorts op de weg van [appellant] gelegen toe te lichten of deze gegevens voorwerp zijn geweest van het wekelijks overleg met Seal Force en of en in hoeverre deze gegevens - eventueel gecorrigeerd - in andere aan Seal Force verzonden en door haar reeds betaalde facturen zijn verwerkt. [appellant] kon derhalve in hoger beroep niet volstaan met in het algemeen te stellen "dat de door hem verrichte werkzaamheden in het kader van de samenwerking met geïntimeerde hebben plaatsgevonden op de door appellant genoemde projecten" (mvg, pag.4, 3de alinea). Ook op dit punt heeft [appellant] zijn stelling met betrekking tot vordering a. onvoldoende onderbouwd.
4.19. Voorzover de grieven II tot en met V van belang zijn voor de beoordeling van vordering a. in reconventie, kunnen zij dus geen doel treffen.
4.19.1. De verklaring die [getuige] als getuige heeft afgelegd sluit nagenoeg naadloos aan op diens schriftelijke verklaring van 6 februari 2003. [appellant] heeft in hoger beroep niet geconcretiseerd op welke onderdelen de verklaring van [getuige] als getuige niet juist is, noch bewijs van die onjuistheid aangeboden. Onder die omstandigheden ziet het hof geen grond gevolgen te verbinden aan de mededeling van [getuige] in de schriftelijke verklaring van [getuige] van 10 september 2003 (prod. 5 akte d.d. 17 mei 2003) dat Seal Force hem een bedrag van F 2.000,- in het vooruitzicht heeft gesteld indien de procedure tegen de heer [appellant] met succes zou worden afgewikkeld. Grief II faalt.
4.19.2. [appellant] heeft geen gegrond te achten reden opgegeven waarom hij niet aanwezig kon zijn op het door de rechtbank geplande getuigenverhoor van 22 maart 2004. In hoger beroep is er geen grond een bewijsopdracht terzake van vordering a. te verstrekken aan [appellant], nu [appellant] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, zodat [appellant] er in hoger geen aanspraak op kan maken omtrent de grondslag van vordering a. alsnog als getuige te worden gehoord. Grief III faalt.
4.19.3. Grief IV faalt. Bij gebreke van voldoende geconcretiseerde stellingen zijdens [appellant], dient een bewijsopdracht aan [appellant] met betrekking tot vordering a. achterwege te blijven en dient vordering a. aanstonds te worden afgewezen.
Voor een andere bewijslastverdeling, zoals door [appellant] onder deze grief bepleit, is geen grond.
4.20. Met betrekking de vordering onder 4.14. sub b (vordering b) overweegt het hof het navolgende.
4.21. Ter comparitie heeft [appellant] verklaard dat hij met de heer [directeur Seal Force] afgesproken had dat zijn bedrijf per 1 januari 2002 zou worden overgenomen, dat onder meer de auto's zouden worden overgenomen en dat hij een vergoeding zou krijgen voor de bus waarmee hij dagelijks voor SF Limburg naar Amsterdam reed. [appellant] heeft ook verklaard niet te weten namens welke B.V. [directeur Seal Force] met hem afspraken maakte over overname van zijn bedrijf.
[directeur Seal Force] heeft namens Seal Force ter comparitie verklaard dat de twee auto's vanaf 1 januari 2002 regelmatig zijn gaan rijden voor SF Limburg en voorts dat er met [appellant] niets is afgesproken over een gebruiksvergoeding voor de auto's in en voor de duur van de periode waarin de koop nog niet gesloten was.
4.21.1. Het hof zal [appellant] toelaten te bewijzen dat hij met Seal Force heeft afgesproken dat deze een vergoeding zou betalen voor het gebruik van de auto/bus van [appellant].
4.22. Met betrekking tot de onder 4.14. sub c vermelde vordering (vordering c) overweegt het hof als volgt.
4.23. De hierboven onder 4.21. vermelde verklaring van [appellant] ter comparitie dat de auto's van [appellant] per 1 januari 2002 zouden worden overgenomen, is door Seal Force betwist.
Namens Seal Force heeft [directeur Seal Force] ter comparitie verklaard dat afgesproken is dat SF Limburg de auto's zou kopen op het moment dat die B.V. een eigen fiscaal- en BTW-nummer zou hebben. Dat laatste was het geval op
18 februari 2002. Alstoen is, aldus [directeur Seal Force], de koop gesloten en zijn de auto's overgeschreven (prod. 3 en 4 proces-verbaal van comparitie).
4.23.1. Het hof zal [appellant] toelaten te bewijzen dat hij met Seal Force is overeengekomen dat de twee bedrijfsauto's per 1 januari 2002 door Seal Force of SF Limburg zouden worden overgenomen.
4.24. Met betrekking tot de onder 4.12. sub d. vermelde vordering (vordering d) overweegt het hof als volgt.
4.25. Het is niet duidelijk of [appellant] met deze voorraad materialen doelt op de inventarismaterialen waarop factuur 2001/551 (prod. 29 akte d.d. 29 januari 2003) betrekking heeft.
4.25.1. Indien [appellant] met vordering d. doelt op enige gebruiksvergoeding, heeft [appellant] tegenover de betwisting daarvan door Seal Force zijn vordering onvoldoende onderbouwd om tot bewijslevering te worden toegelaten.
4.25.2. Indien [appellant] met vordering d. doelt op de overnamesom, vermeld in factuur 2001/551, geldt het volgende.
Ter comparitie heeft [appellant] verklaard dat de inventaris waarop deze factuur betrekking heeft bestond uit werkmaterialen die in de twee auto's aanwezig waren. [directeur Seal Force] heeft ter comparitie betwist dat er materialen aanwezig waren in de van [appellant] gekochte auto's alsmede dat enige inventaris van [appellant] zou zijn overgenomen.
4.25.3. Het hof zal [appellant] in de gelegenheid stellen te bewijzen dat hij met Seal Force heeft afgesproken dat deze het gefactureerde bedrag van
F 5.003,95 als overnamesom voor bedoelde inventarismaterialen aan [appellant] zou betalen.
4.26. Met betrekking tot de vordering vermeld onder 4.12. sub e (vordering e) overweegt het hof als volgt.
4.27. De stelling is door Seal Force betwist (cva punt 5).
4.27.1. Het hof zal [appellant] toelaten te bewijzen dat hij met Seal Force heeft afgesproken dat haar accountantboekhouder de boekhouding van [appellant] in orde zou maken, voor wat betreft de stukken over 2001 en de gevolgen die de overname had.
4.28. In afwachting van het resultaat van de bewijslevering wordt de beslissing op grief V aangehouden.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt de in conventie gewezen vonnissen van 30 juli 2003 en 12 mei 2004;
en, alvorens verder te beslissen op de in reconventie gewezen vonnissen van 30 juli 2003 en 12 mei 2004;
laat [appellant] toe te bewijzen:
1. dat hij met Seal Force heeft afgesproken dat deze een vergoeding zou betalen voor het gebruik van de auto/bus van [appellant] (4.21.1.);
2. dat hij met Seal Force is overeengekomen dat de twee bedrijfsauto's per 1 januari 2002 door Seal Force of SF Limburg zouden worden overgenomen (4.23.1.);
3. dat hij met Seal Force heeft afgesproken dat deze het gefactureerde bedrag van F 5.003,95 als overnamesom voor bedoelde inventarismaterialen aan [appellant] zou betalen (4.25.1.);
4. dat hij met Seal Force heeft afgesproken dat haar accountantboekhouder de boekhouding van [appellant] in orde zou maken, voor wat betreft de stukken over 2001 en de gevolgen die de overname had (4.27.1.);
bepaalt, voor het geval [appellant] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. Th.L.J. Bod als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 13 december 2005 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n) op maandagen in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de procureur van [appellant] bij zijn opgave op genoemde rolzitting een fotokopie van het procesdossier zal overleggen;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde rolzitting dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de procureur van [appellant] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Bod, De Groot-Van Dijken en Huijbers-Koopman en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 29 november 2005.