BELASTINGKAMER
Nr. 03/00972
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (Groot Brittanië) (hierna: belanghebbende) gericht tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de heffingsrente bij de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een verzamelinkomen van € 2.913,-. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 26,- aan heffingsrente in rekening gebracht, welk bedrag op het aanslagbiljet is vermeld. Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 31,-.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 20 mei 2005 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar is toen verschenen en gehoord de Inspecteur. Belanghebbende is niet verschenen.
1.4. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
Op grond van de stukken van het geding stelt het hof, als tussen partijen niet in geschil, het volgende vast.
2.1. Belanghebbende woont het gehele jaar 2001 in Groot-Brittanië. Hij bezit Nederlands onroerend goed met een waarde van € 72.839,- en is buitenlands belastingplichtig.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of in de aanslag heffingsrente begrepen mag worden.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van het bedrag van de heffingsrente tot nihil.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
De griffier heeft geen bericht van ontvangst van de uitnodiging om op de zitting te verschijnen retourontvangen. Deze uitnodiging is op 5 april 2005 aangetekend met bericht van ontvangst naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres in het buitenland verzonden. Daarin is belanghebbende kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Na de zitting heeft belanghebbende een aantal malen telefonisch contact gehad met de griffie. In deze gesprekken verklaarde hij bovenbedoelde uitnodiging tijdig ontvangen te hebben. Het hof is daarmee van oordeel dat de oproep voor de zitting op regelmatige wijze is verzonden en belanghebbende ook tijdig heeft bereikt.
Ten aanzien van het geschil
4.1. Belanghebbende stelt dat door het veranderen van het belastingstelsel de gegevens voor het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen door hem niet eerder dan 1 januari 2002 ter beschikking gesteld konden worden en door de belastingdienst niet eerder verwerkt konden worden. Door het hanteren van het mechanisme van artikel 30f van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) was er geen mogelijkheid de heffingsrente te voorkomen. Toepassing van artikel 30f Awr zou tot rechtsongelijkheid leiden.
4.2. In tegenstelling tot hetgeen belanghebbende meent, is de nieuwe wetgeving met ingang van 1 januari 2001 in werking getreden. Er zijn over dit jaar in 2001 door de rijksbelastingdienst voorlopige aanslagen opgelegd, al dan niet op verzoek van een belastingplichtige. In dit geval heeft belanghebbende echter zelf nagelaten een verzoek te doen om een voorlopige aanslag op te leggen, waardoor er op grond van artikel 30f Awr bij zijn positieve aanslag terecht heffingsrente berekend werd. Het middel faalt aangezien, ook al zou de Inspecteur de aanslag eerder hebben kunnen opleggen, de regeling van artikel 30f van de Awr naar tekst en strekking geen ruimte biedt om in een geval als het onderhavige op die grond het in rekening brengen van heffingsrente achterwege te laten (Hoge Raad 22 maart 2000, nr. 35 155, BNB 2000/175).
4.3. Voor de toepassing van het gelijkheidsbeginsel gaat het om gevallen die feitelijk en rechtens gelijk zijn. Op grond van het bovenstaande is er geen sprake van een gelijk geval. Belanghebbende is niet te vergelijken met een belastingplichtige die wel (tijdig) om een voorlopige aanslag heeft verzocht.
4.4. Gelet op het bovenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Inspecteur.
Het hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door J.W. van der Voort, lid van voormelde kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 8 november 2005
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 8 november 2005
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.