ECLI:NL:GHSHE:2005:AV2133

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0401579
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Hendriks-Jansen
  • Fikkers
  • Spoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van juridisch adviseur voor niet informeren over toevoeging

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een juridisch adviseur, [appellant], die in 1999 overeenkomsten heeft gesloten met [geïntimeerden] voor het verrichten van juridische diensten. [geïntimeerden] waren onvermogend en stelden dat [appellant] hen niet heeft geïnformeerd over de mogelijkheid om een toevoeging aan te vragen voor juridische bijstand. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet als redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur heeft opgetreden, wat leidde tot schade voor [geïntimeerden]. De schade werd vastgesteld op het verschil tussen de door [appellant] gedeclareerde bedragen en de eigen bijdragen die [geïntimeerden] zouden hebben moeten betalen als zij tijdig waren geïnformeerd over hun recht op een toevoeging. Het hof bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat [appellant] zijn verplichtingen niet is nagekomen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

typ. MBR
rolnr. C0401579/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
eerste kamer, van 20 december 2005,
gewezen in de zaak van:
[appellant],
wonende te [gemeente 1],
appellant bij exploot van dagvaarding van 2 november 2004, gerectificeerd bij akte van 11 januari 2005,
procureur: mr. M. Koelewijn,
tegen:
1. [geïntimeerde sub 1],
2. [geïntimeerde sub 2],
beiden wonende te [gemeente 2],
geïntimeerden bij gemeld exploot,
procureur: mr. M.J.W. van Ingen,
op het hoger beroep van het op 4 augustus 2004 door de rechtbank 's-Hertogenbosch onder nummer 102492/HA ZA 03-2270 gewezen vonnis tussen appellant - [appellant] - als eiser en geïntimeerden - [geïntimeerden] - als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het tussenvonnis van 28 januari 2004 en het beroepen eindvonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Bij memorie van grieven heeft [appellant] drie grieven aangevoerd en geconcludeerd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zijn vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties.
Bij memorie van antwoord hebben [geïntimeerden] de grieven bestreden.
Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 Het gaat in dit hoger beroep - kort samengevat - om het volgende.
4.1.1 [appellant] heeft in rechte gevorderd dat de rechtbank [geïntimeerden] zal veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag in hoofdsom van E 4.858,52, vermeerderd met wettelijke rente ten bedrage van E 533,25, alsmede vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten berekend op een bedrag van E 625,15.
4.1.2 [appellant] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij in mei 1999, in het kader van de destijds door hem gevoerde praktijk als bedrijfsjurist, met [geïntimeerden] mondeling een tweetal overeenkomsten heeft gesloten tot het verrichten van enige diensten in verband met een tweetal juridische kwesties waarin [geïntimeerden] verwikkeld waren geraakt.
De werkzaamheden zouden worden verricht tegen een uurtarief van ƒ 150,-- exclusief BTW. [appellant] heeft vanaf 21 mei 1999 tot en met 30 december 1999 in het kader van deze overeenkomsten werkzaamheden verricht, waarvoor hij [geïntimeerden] op 8 november 2001 een declaratie ad E 4.857,52 heeft doen toekomen. [geïntimeerden] hebben deze declaratie onbetaald gelaten.
4.1.3 [geïntimeerden] stellen dat door [geïntimeerde sub 2] tijdens de eerste bespreking ten kantore van [appellant] tegen [de vader van appellant] (de vader van [appellant], met wie [appellant] kantoor hield) in aanwezigheid van [appellant] uitdrukkelijk is gezegd dat [geïntimeerden] onvermogend waren. In reactie daarop is door [de vader van appellant] gezegd dat de zaak waarschijnlijk wel zonder een procedure zou kunnen worden afgedaan, en dat, indien toch een procedure zou volgen, de zaak uit handen zou worden gegeven aan een advocaat, zodat [geïntimeerden] een toevoeging zouden kunnen aanvragen en de advocaatkosten derhalve grotendeels zouden zijn gedekt. [geïntimeerden] hebben vervolgens een verklaring omtrent inkomen en vermogen bij het kantoor van [appellant] afgeleverd en stellen nadien ook nog een tweede verklaring te hebben toegezonden.
[geïntimeerden] stellen zich in rechte op het standpunt dat van [appellant], als juridisch adviseur, mocht worden verwacht dat hij hen tijdig op de hoogte zou stellen van de financiële consequenties die een aan te spannen procedure zou hebben en hen tijdig zou meedelen dat zij een advocaat dienden in te schakelen teneinde een toevoeging te kunnen verkrijgen. Er zijn in totaal drie procedures ten name van [geïntimeerden] gevoerd, en slechts voor één daarvan (een appelprocedure voor het gerechthof 's-Hertogenbosch)) is daadwerkelijk een toevoeging aangevraagd. [appellant] is door aldus te handelen, en ook door tussentijds geen opgave te doen van de kosten en door geen afschriften van processtukken en brieven aan hen te sturen, niet als een redelijk bekwaam juridisch adviseur opgetreden, en is bijgevolg toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens hen, aldus [geïntimeerden].
[geïntimeerden] hebben zich bij conclusie van antwoord en ter gehouden comparitie van partijen bereid verklaard een bedrag gelijk aan drie maal de verschuldigde eigen bijdrage voor de gevoerde appelprocedure, derhalve 3 x ƒ 545,-- = ƒ 1.635,-- ofwel E 742,--, ter zake de door [appellant] verrichte werkzaamheden te voldoen.
4.1.4 De rechtbank heeft in het beroepen vonnis geoordeeld dat [appellant] niet als redelijk bekwaam en redelijk handelend rechtsbijstandverlener is opgetreden, en heeft de schade die dientengevolge door [geïntimeerden] is geleden, gesteld op het verschil tussen het door [appellant] voor zijn werkzaamheden gedeclareerde bedrag en de eigen bijdragen die [geïntimeerden] zouden hebben moeten betalen inzien zij van meet af aan zouden zijn bijgestaan door een advocaat op basis van een toevoeging. De rechtbank heeft laatstgenoemd bedrag gesteld op drie maal de eigen bijdrage in de tweede gevoerde procedure (de appelprocedure bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch), derhalve driemaal ƒ 545,-. Na verrekening met het bedrag van de declaratie van [appellant] resteert derhalve een bedrag van E 742,-- door [geïntimeerden] aan [appellant] te voldoen, aldus de rechtbank.
Tegen dit oordeel is het appel gericht.
4.2 Het hof stelt vooreerst vast dat [appellant] niet heeft gegriefd van het oordeel van de rechtbank dat er in rechte van dient te worden uitgegaan dat [geïntimeerde sub 2] destijds in het eerste gesprek ten kantore van [appellant] heeft gezegd dat [geïntimeerde sub 1] en zij onvermogend waren, zodat dit door de rechtbank vastgestelde feit ook in appel het uitgangspunt vormt.
4.3 Met zijn eerste grief stelt [appellant] dat hij niet is aan te merken als een rechtsbijstandverlener zoals vermeld in art. 1 lid 1 letter g Wet op de Rechtsbijstand, zodat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat van hem als rechtsbijstandverlener mocht worden verwacht dat hij bekend was met de wetgeving op het punt van de gefinancierde rechtshulp, en dat hij particulieren van wie hij een opdracht aanvaardde, diende te wijzen op de mogelijkheid om een toevoeging aan te vragen, indien aan de voorwaarden werd voldaan. Voorts stelt [appellant] dat hij destijds ook niet op de hoogte was van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een toevoeging.
De grief treft geen doel. De enkele omstandigheid dat [appellant] destijds geen rechtsbijstandverlener in de zin van art. 1 lid 1 letter g Wet op de Rechtsbijstand was, vermag hem niet te baten. Nu [appellant] zich destijds nadrukkelijk en professioneel als juridisch adviseur profileerde, en in die hoedanigheid de onderhavige overeenkomsten met [geïntimeerden] is aangegaan, mocht van hem worden verwacht dat hij redelijk bekwaam en redelijk handelend jegens en ten behoeve van [geïntimeerden] optrad. Zulks brengt mee dat van [appellant] als juridisch adviseur mocht worden verwacht - mede in aanmerking genomen het in appel vaststaande feit dat [appellant] wist dat [geïntimeerden] onvermogend waren - dat hij [geïntimeerden] zou wijzen op c.q. met hen zou spreken over de mogelijkheid van het aanvragen van een toevoeging in verband met de ten name van hen te voeren procedures. Indien [appellant], zoals hij stelt, destijds niet op de hoogte was van de regelgeving en de voorwaarden voor het verkrijgen van toevoeging, had hij zich daarover moeten informeren. Dat hij dit kennelijk niet heeft gedaan, kan aan [appellant] als professioneel juridisch adviseur worden toegerekend.
4.4 Met grief II stelt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte geen acht heeft geslagen op het feit dat, naar door [geïntimeerden] niet is betwist, door [appellant] de werkzaamheden zoals gedeclareerd daadwerkelijk zijn verricht.
Het hof vermag [appellant] in deze klacht niet te volgen, aangezien de rechtbank bij de berekening van de schade het bedrag als door [appellant] voor zijn werkzaamheden gedeclareerd juist tot uitgangspunt heeft genomen. Nu de grief elke verdere toelichting ontbeert, kan daaraan geen gevolg toekomen.
4.5 Grief III tenslotte behelst de enkele stelling dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat [geïntimeerden] schade hebben geleden, zonder dat deze grief van enige toelichting is voorzien. Nu derhalve niet is onderbouwd waarom [appellant] van mening is dat de rechtbank ten onrechte van het bestaan van schade is uitgegaan, kan het hof ter zake geen oordeel geven. De grief wordt derhalve gepasseerd.
4.6 Nu de door [appellant] aangevoerde grieven geen doel treffen, zal het hof het beroepen vonnis bekrachtigen. [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke aan de zijde van [geïntimeerden] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op E 241,-- aan verschotten en E 632,-- voor salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Hendriks-Jansen, Fikkers en Spoor en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 20 december 2005.
griffier rolraadsheer