ECLI:NL:GHSHE:2006:AV0217

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20-010373-05
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan moord en toepassing van meerderjarigenstrafrecht in een complexe strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 januari 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Maastricht. De verdachte, geboren in 1987, werd beschuldigd van medeplichtigheid aan moord en het in bezit hebben van een wapen. De zaak draait om de moord op een slachtoffer op 7 januari 2005, waarbij de verdachte op de hoogte was van de plannen van zijn medeverdachte om het slachtoffer te doden. Het hof oordeelde dat de verdachte niet direct betrokken was bij de uitvoering van de moord, maar wel opzettelijk behulpzaam was door het lichaam van het slachtoffer te verplaatsen en een alibi te verschaffen. Het hof sprak de verdachte vrij van medeplegen van moord, maar achtte medeplichtigheid bewezen. De verdachte had de kans om in te grijpen, maar heeft dit nagelaten, wat het hof zwaar weegt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en moest een schadevergoeding van EUR 12.549,74 betalen aan de benadeelde partij, de vader van het slachtoffer. Het hof hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, wat leidde tot een lichtere straf dan oorspronkelijk door de rechtbank was opgelegd.

Uitspraak

Parketnummer: 20-010373-05
Uitspraak : 25 januari 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 27 juli 2005 in de strafzaak met parketnummer 03-703016-05 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende te [woonplaats], [adres], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] geheel toegewezen. De vordering duurt van rechtswege voort in hoger beroep.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
Vrijspraak
Het hof is van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde (medeplegen van moord) heeft begaan, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken. Het hof gaat hier nader op in bij de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
[medeverdachte] op 7 januari 2005 in de gemeente Sittard-Geleen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, bestaande in het opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met kracht de hals van die [slachtoffer] dichtdrukken en dichtgedrukt houden, in elk geval die [slachtoffer] wurgen door samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals van die [slachtoffer] uit te oefenen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op 7 januari 2005 in de gemeente Sittard-Geleen opzettelijk behulpzaam is geweest door (te helpen) die [slachtoffer] in de richting van de rivier de Maas te verslepen;
2.
hij op 9 januari 2005 te Grevenbicht, in de gemeente Sittard-Geleen, een wapen van categorie I onder 7º, te weten een veerdrukpistool (Carl Walther Waffenfabrik Ulm/Do.), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm, afmeting en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Overwegingen omtrent feit 1
Aan de verdachte [verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte] is onder 1 primair tenlastegelegd het medeplegen van moord op [slachtoffer]. Aan [verdachte] is onder 1 subsidiair tenlastegelegd de medeplichtigheid aan deze moord, gepleegd door [medeverdachte].
Met betrekking tot de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte overweegt het hof het volgende.
Door [verdachte] is vanaf zijn tweede verhoor bij de politie op 9 januari 2004 openheid gegeven over de gang van zaken rond en leidend tot de dood van het slachtoffer [slachtoffer] op 7 januari 2004. Door [medeverdachte] zijn verklaringen afgelegd die op veel punten afwijken van die van [verdachte].
Het hof gaat in zijn algemeenheid uit van de juistheid van de verklaringen van [verdachte] met betrekking tot de toedracht van het gebeuren en niet van die van [medeverdachte] en wel om de volgende redenen:
1. De verklaringen van [verdachte] zijn vanaf zijn eerste bekennende verklaring vrijwel consistent. [verdachte] heeft van meet af aan ook voor zichzelf belastend verklaard.
2. Details en feitelijkheden uit de verklaringen van [verdachte] worden bevestigd door onderzoeksresultaten. Dit blijkt uit het volgende:
- De verklaring van [verdachte] dat [medeverdachte] tot aan zijn knieën in het water van de Maas heeft gestaan om het lichaam van [slachtoffer] met de stroom mee te duwen (pag. 711), komt overeen met het feit dat niet de broek van [verdachte], maar die van [medeverdachte] nat was tot net onder de knieën (pag. 69 en pag. 610);
- De verklaring van [verdachte] dat hij waarnam dat [medeverdachte] met zijn linkerschoen op de keel van het slachtoffer duwde (pag. 711), vindt bevestiging in de resultaten van de lijkschouw en onderzoek naar het profiel schoenzolen van [medeverdachte];
- Naar aanleiding van de verklaring van [verdachte] omtrent de fiets (door [verdachte] weggehaald van een oprit bij een woning in Born en bij de haven in het Julianakanaal in het water gegooid, pag. 721), het handtasje van het slachtoffer (door [medeverdachte] met stenen verzwaard in het kanaal gegooid, pag. 721) en de portemonnee van het slachtoffer (door [verdachte] weggegooid op een veldweg tussen [restaurant] en de woning van [verdachte], pag. 727) en op aanwijzingen van [verdachte] omtrent de mogelijke vindplaats van de voorwerpen zijn enkele daarvan teruggevonden. (m.b.t. fiets: pag. 804; bioscoopbon: pag. 905).
3. [medeverdachte] heeft zijn verklaringen steeds bijgesteld naar de stand van onderzoeksresultaten. Zo heeft [medeverdachte] aanvankelijk tegengesproken dat hij [slachtoffer] op 7 januari 2005 heeft ontmoet (pag. 521/522 en pag. 533/534) en geeft hij pas later toe dat hij die dag een afspraak met haar had en dat ze toen ruzie hebben gekregen (pag. 544/545). Het feit dat [medeverdachte] natte broekspijpen had toen hij, na de moord, thuiskwam verklaart hij aanvankelijk door te zeggen dat dit bij het schoonspuiten van de auto is gebeurd (pag. 610), pas daarna verklaart hij dat hij in de Maas is geweest toen [slachtoffer] in het water geduwd was (pag. 614). Het hof acht dit laatste mede van belang omdat hieruit blijkt dat [medeverdachte] kennelijk wil verdoezelen dat hij doende is geweest [slachtoffer] in de Maas te duwen.
Eerst verklaart [medeverdachte] dat [verdachte] [slachtoffer] uit de auto heeft getrokken en naar de Maas heeft gesleept (pag. 546) en dat hij, [medeverdachte], bij de Elba niet aan de bijrijderkant van de auto is geweest en niet op de keel van [slachtoffer] heeft gestaan (pag. 555), later verklaart hij dat hij wel aan de bijrijderkant is geweest om het portier dicht te gooien (pag. 615) en nog weer later na confrontatie met (schoen)spooronderzoek, dat hij op iets heeft gestaan, misschien per ongeluk... (pag. 616). Pas op pag. 614-615 erkent hij dat hij, samen met [verdachte], [slachtoffer] in de richting van de Maas heeft gesleept.
De verklaringen van [medeverdachte] zijn daardoor ongeloofwaardig gebleken.
Het opzet
Het hof is van oordeel dat [medeverdachte][slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd. Het hof heeft daartoe acht geslagen op het volgende:
- De verklaring van [medeverdachte] ter terechtzitting in hoger beroep voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende: Ik heb op 7 januari 2005 in mijn auto [slachtoffer] met kracht van me afgeduwd. Mijn handen zaten om haar keel. Ik bleef haar wegduwen. Op een gegeven moment bewoog [slachtoffer] niet meer.
- De verklaring van [medeverdachte] van 11 januari 2005 voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende: Ik duwde haar weg. Ik had haar bij de hals. Ik duwde haar weg en dat duurde zoiets vijf minuten lang, Toen hing zij er bij en viel in mijn richting (pag. 653/564).
- De verklaringen van [verdachte] van 9 januari 2005 en 10 januari 2005, voor zover inhoudende: Bij de auto zag ik dat de portier aan de bijrijderzijde helemaal geopend was. Ik zag tussen dat portier en de auto aan de bijrijderzijde [medeverdachte] ([medeverdachte]; hof) staan. Ik kwam dichterbij en plotseling stootte ik ergens tegenaan. Ik zag dat er twee benen onder de geopende portier in mijn richting lagen (pag. 711). Ik liep toen om dat portier heen Ik zag toen dat [medeverdachte] met zijn linkerschoen op de keel van [slachtoffer] stond. Ik zag aan de beweging van het lichaam van [medeverdachte] dat hij met kracht op de keel van [slachtoffer] duwde met zijn linkerschoen (pag. 718).
De verklaring van [medeverdachte] dat de verwurging van het slachtoffer [slachtoffer] het gevolg is van een ongeluk - [medeverdachte] zou bij het tegenhouden van het slachtoffer bij een worsteling tussen hen beiden, tengevolge van "zweethanden" uitgegleden zijn naar haar hals en haar zo de adem hebben ontnomen - acht het hof in het bijzonder ongeloofwaardig. Voor het intreden van de dood of bewusteloosheid is noodzakelijk dat er gedurende langere tijd en met kracht de keel wordt dichtgedrukt.
Naar wat de deskundigen Broekman en Zwegers ter terechtzitting in hoger beroep hebben verklaard kan deze ontwijkende wijze van verklaren door [medeverdachte] niet worden verklaard vanuit een vastgestelde dissociatieve stoornis en er zijn geen aanwijzingen voor realiteitsvervalsing (in de zin dat [medeverdachte] zelf gelooft in onjuiste verklaringen en daardoor niet anders kan dan verklaren dan hij doet).
De voorbedachte raad
Door en namens [medeverdachte] is aangevoerd dat het om het leven brengen van [slachtoffer] niet voortvloeide uit een tevoren genomen besluit, maar dat de dood van het slachtoffer het uitsluitende gevolg was van een uit de hand gelopen ruzie en dat er derhalve geen sprake kan zijn van het onder 1 primair tenlastegelegde: moord.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Naar het oordeel van het hof bestond er bij [medeverdachte] een vooropgezet plan om [slachtoffer] van het leven te beroven. Het hof heeft daartoe in het bijzonder acht geslagen op het volgende:
a. [verdachte] heeft verklaard dat hij op de hoogte was van het voornemen van [medeverdachte] om [slachtoffer] te doden.
- De afgelopen week heeft [medeverdachte] ([medeverdachte]; hof) tegen mij gezegd dat hij [slachtoffer] terug wilde pakken. Hij zei wat zullen we met haar doen en zei daarbij dat we stenen aan haar moesten vastmaken en dat we haar dan in Wessem in het kanaal zouden kunnen gooien. Hij zei ook dat hij dat komende vrijdag, dus afgelopen vrijdag (hof: 7 januari 2005) zou doen. Ik heb op vrijdagavond 7 januari 2005 omstreeks 19.50 uur tegenover de Jodenberg bij de twee banken staan wachten op [medeverdachte]. Dat had [medeverdachte] met mij afgesproken. Hij zou mij op die plaats ophalen zodat hij een alibi had. (9 januari 2005, pag. 710, herhaald op 18 februari 2005, pag. 787.)
- [medeverdachte] heeft mij die vrijdag (hof: 7 januari 2005) en ook in de twee weken daarvoor vaker gezegd dat hij [slachtoffer] zou ombrengen in de auto, dat hij haar de keel zou dichtknijpen en dat hij [slachtoffer] dan samen met mij in Wessem in het kanaal zou gooien. Hij heeft mij die vrijdag (hof: 7 januari 2005) ook gebeld en tegen mij gezegd dat hij die vrijdag [slachtoffer] in de auto de keel dicht zou knijpen en dat hij mij dan, zoals afgesproken, bij de Jodenberg zou komen halen om 19.45 uur en dat we [slachtoffer] dan samen zouden wegbrengen om haar bij Wessem in het kanaal te gooien met een blok beton om haar middel gebonden. Ik wist dat er een betonblok in de auto van [medeverdachte] lag omdat ik hoorde nadat hij bij de Elba was weggereden. [medeverdachte] zei toen tegen mij dat dit het blok beton was dat hij om het middel van [slachtoffer] had willen vastbinden voordat hij haar in het kanaal had willen gooien. (11 januari 2005, pag. 727.)
b. [medeverdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard in een van de dagen voorafgaande aan 7 januari 2005 het blok beton in zijn auto te hebben gelegd.
c. [medeverdachte] heeft, zoals blijkt uit de printgegevens, met zijn mobiele telefoonlijn in de middag en de vroege avond van 7 januari 2005 veelvuldig (sms)contact gehad met [verdachte].
d. De verklaring van [medeverdachte] dat hij [verdachte] toevallig tegenkwam, toen hij met de bewusteloze [slachtoffer] in de auto door Grevenbicht reed, acht het hof ongeloofwaardig, niet alleen vanwege de onder a. en c. genoemde omstandigheden, maar ook omdat de verklaring van [medeverdachte] niet logisch is. Hij beweert dat hij uit Born naar huis in [woonplaats] reed om medische hulp te zoeken, maar in dat geval zouden er voor de hand liggende routes naar [woonplaats] zijn geweest, bijvoorbeeld via de Beelaartstraat of de Kempenweg, en zou hij niet zijn uitgekomen op de Jodenberg, zijnde bij de kruising van de Heuvelweg en de Harkhovenstraat (zoals vastgesteld ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van een aan het proces-verbaal gehechte plattegrond). Het hof acht dit punt van belang, nu hieruit blijkt dat [medeverdachte] kennelijk wil verdoezelen dat hij reeds vooraf een afspraak met [verdachte] had gemaakt.
Het hof is van oordeel dat [medeverdachte] zijn plan om [slachtoffer] van het leven te beroven heeft voorbereid en ook voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad zich te beraden over zijn voorgenomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Daarom is er sprake van voorbedachte raad (in de tenlastelegging en bewezenverklaring uitgedrukt met de woorden: na kalm beraad en rustig overleg).
Medeplegen
Vast is komen te staan dat bij [slachtoffer] de dood is ingetreden door verstikking tengevolge van de inwerking van uitwendig samendrukkend en/of omsnoerend geweld om de hals (pag. 890, sectieverslag van de patholoog). Deze bevinding vindt bevestiging in hiervoor (bij de bespreking van het opzet) aangehaalde verklaringen van [verdachte] en van [medeverdachte].
Gelet op de het rapport van de patholoog van 28 februari 2005, waarin beschreven wordt dat het zeer onaannemelijk is - maar niet geheel uit te sluiten - dat de sporen van de schoenzool op de linkerzijde van het gelaat van het slachtoffer postmortaal zijn ontstaan, is niet uit te sluiten dat het slachtoffer nog niet dood was toen [verdachte] zich op de avond van 7 januari 2005 bij [medeverdachte] voegde (pag. 1079).
Echter in aanmerking genomen enerzijds dat het slachtoffer niet door verdrinking om het leven is gekomen, maar door verstikking en anderzijds dat het niet aannemelijk is geworden dat [verdachte] enige handeling heeft verricht die heeft bijgedragen aan de verstikking van het slachtoffer - het hof gaat er vanuit dat [verdachte] enkel het lichaam van het slachtoffer heeft versleept aan haar armen en/of oksels - moet worden geconcludeerd dat alle handelingen die rechtstreeks tot de dood van het slachtoffer hebben geleid, zijn verricht uitsluitend door [medeverdachte].
Voorts is niet gebleken dat het plan om het slachtoffer te doden gemaakt is in samenspraak van [medeverdachte] met [verdachte]. Het hof gaat er vanuit dat dit plan door [medeverdachte] is bedacht. [medeverdachte] was ook degene die de dood van [slachtoffer] wilde. [verdachte] is tevoren wel door [medeverdachte] gekend in diens plan, maar heeft het plan niet mee beraamd. De afspraak tussen [medeverdachte] en [verdachte] hield ook niet in dat [verdachte] enige handeling zou verrichten die (mede) tot de dood van [slachtoffer] kon leiden, maar dat hij achteraf zou helpen met het zich ontdoen van het lichaam en het verschaffen van een alibi.
Naar het oordeel van het hof kan uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet worden afgeleid dat [verdachte], die geen uitvoeringshandelingen heeft verricht, zodanig nauw en volledig met [medeverdachte] heeft samengewerkt, gericht op de dood van [slachtoffer], dat van medeplegen kan worden gesproken. Hieraan doet niet af dat [verdachte] zich niet van [medeverdachte]' gedragingen heeft gedistantieerd en [slachtoffer] of anderen niet heeft gewaarschuwd voor [medeverdachte].
Er is derhalve sprake van het plegen van moord door [medeverdachte], en niet van medeplegen van moord door [medeverdachte] en [verdachte].
Het hof zal daarom [verdachte] vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde: medeplegen van moord.
Medeplichtigheid
Onder 1 subsidiair is aan de verdachte ten laste gelegd: medeplichtigheid aan moord.
Zoals hiervoor is overwogen is vast is komen te staan dat de verdachte tevoren op de hoogte was van de plannen van [medeverdachte] om [slachtoffer] te doden. Ook is vast komen te staan dat tevoren tussen de verdachte en [medeverdachte] afspraken zijn gemaakt over het zich ontdoen van het levenloze lichaam van [slachtoffer].
- De verdachte op 18 februari 2005: Hij zou me komen halen omdat hij eerder had gezegd dat hij [slachtoffer] zou ombrengen en dat we haar dan samen in de auto naar Wessem zouden brengen en haar daar in Wessem met dat betonblok in het kanaal zouden gooien. Daarvoor zou hij mij komen ophalen (pag. 787).
- De verdachte op 9 januari 2005: Ik heb op vrijdagavond 7 januari 2005 omstreeks 19.50 uur tegenover de Jodenberg bij de twee banken staan wachten op [medeverdachte]. Dat had [medeverdachte] met mij afgesproken. Hij zou mij op die plaats ophalen zodat hij een alibi had (pag. 710).
Weliswaar heeft [verdachte] aangevoerd dat hij de plannen en opmerkingen van [medeverdachte] niet serieus nam, maar het hof acht dit niet aannemelijk. [medeverdachte] heeft hierover herhaaldelijk gesproken met [verdachte]. [verdachte] zegt onder meer: "Zoals hij dat tegen mij zei over dat verzwaren van [slachtoffer] met stenen en haar in het kanaal gooien in Wessem, maakte ik op dat hij er best wel in staat toe zou kunnen zijn om dat te doen" (pag. 716) en "[medeverdachte] had met mij die vrijdag en al eerder afgesproken dat hij mij daar aan de Jodenberg zou ophalen. Toen hij me zei aan de gsm dat hij mij zou ophalen, vertelde hij mij ook dat hij [slachtoffer] die vrijdag zou ophalen. (....) Hij vertelde ook dat het die vrijdagavond ook zou gaan gebeuren. Uit vorige opmerkingen van [medeverdachte] begreep ik op dat moment dat hij van plan was om [slachtoffer] om te brengen, om haar de strot dicht te knijpen. Dat waren de woorden die [medeverdachte] al eerder had gebruikt als hij sprak over [slachtoffer] en over het ombrengen van haar." (pag. 717)
De verdachte heeft de door hem aan [medeverdachte] toegezegde hulp na het plegen van de moord, ook daadwerkelijk verleend.
- De verdachte verklaart op 10 januari 2005 - zakelijk weergegeven -: [medeverdachte] zei tegen mij: "Kom we gooien haar de Maas in, ze is toch dood". Ik pakte [slachtoffer] bij haar rechterpols. Dat deed ik nadat [medeverdachte] haar had vastgepakt aan haar linkerpols. Ik heb toen samen met [medeverdachte] aan het lichaam van [slachtoffer] getrokken en haar gesleept in de richting van de Maas (pag. 718).
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door zijn hulp aan [medeverdachte] aan te bieden de moord gefaciliteerd doordat de pleger van de moord [medeverdachte] wist dat hij daarna hulp zou krijgen. De verdachte is aldus opzettelijk behulpzaam geweest bij het plegen van de moord op [slachtoffer] door - overeenkomstig een tevoren gemaakte afspraak - [medeverdachte] mee te helpen zich te ontdoen van het levenloze lichaam van die [slachtoffer]. Derhalve is er sprake van medeplichtigheid aan moord (vgl. HR 15 december 1987, NJ 1988, 835).
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1 subsidiair is voorzien bij artikel 289, juncto artikel 48, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht
Het bewezen verklaarde onder 2 is voorzien bij artikel 13, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie en strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid, van die Wet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Door mevrouw G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater, is op 10 april 2004 een schriftelijke gerapporteerd naar aanleiding van een door haar uitgevoerd psychiatrisch onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte.
Als conclusie houdt dit rapport onder meer in - zakelijk weergegeven -:
- Bij de verdachte is sprake van een oppositionele opstandige gedragsstoornis op basis van een onrijpe persoonlijkheidsontwikkeling met als belangrijkste kenmerken verstoorde agressie-impulsregulatie en een zwak zelfgevoel. Er is voorts sprake van een van drugabuses (cannabis en alcohol). De persoonlijkheid ontwikkelt zich in de richting van een persoonlijkheidstoornis met afhankelijke kenmerken. Er is aldus sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens;
- Uit het onderhavige onderzoek is gebleken dat bovengenoemde stoornis van zijn geestvermogens van invloed was op het gedragspatroon van onderzochte ten tijde van de tenlastelegging. De gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens van onderzochte beïnvloedde zijn gedragskeuzen c.q. gedragingen zodat het ten laste gelegde daaruit verklaard kan worden;
- Gezien het bovenstaande, immers de aanwezigheid van egozwakte op basis van een gebrekkige (onrijpe) persoonlijkheidsontwikkeling, zou het ten laste gelegde, indien bewezen, onderzochte in verminderde tot licht verminderde mate moeten worden toegerekend en is onderzochte derhalve als verminderd tot licht verminderd toerekeningsvatbaar te adviseren.
Door drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog/neuropsycholoog, is op 11 april 2004 schriftelijk gerapporteerd naar aanleiding van een door hem uitgevoerd psychologisch onderzoek naar de persoonlijkheid van de verdachte.
As conclusie houdt dit rapport onder meer in - zakelijk weergegeven -:
- De betrokkene is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Meer specifiek werd er een stagnatie in de persoonlijkheidsontwikkeling vastgesteld, waarbij onder meer afhankelijke trekken opvallen.
- De gebrekkige ontwikkeling bestond evenzo ten tijde van het ten laste gelegde.
- De gebrekkige ontwikkeling was van invloed op betrokkene's gedrag ten tijde van het ten laste gelegde, zodanig dat het ten laste gelegde, voor zover dat bewezen wordt, daaruit verklaard zou kunnen worden.
- Indien het ten laste gelegde wordt bewezen is het aan te nemen dat de betrokkene, aanvankelijk vanuit de dienstbare en behulpzame instelling inging op de wensen van zijn medeverdachte en later, onder invloed van bewust geregistreerde angst voor die medeverdachte, verder tot grensoverschrijdend gedrag bewogen is. Indien het ten laste gelegde wordt bewezen adviseert rapporteur om dat in licht verminderde mate aan de betrokkene toe te rekenen.
Ter terechtzitting in hoger beroep hebben beide deskundigen hun conclusies herhaald en bevestigd.
Het hof verenigt zich met voornoemde conclusies en maakt ze tot de zijne.
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Door de advocaat-generaal is gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen. In het beroepen vonnis is ter zake van onder 1 primair (medeplegen van moord) en onder 2 ten laste gelegde en op de voet van artikel 77b aan de verdachte een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouwe van de verdachte heeft het hof verzocht om de verdachte van het onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair, en meest subsidiair vrij te spreken en bij een veroordeling ter zake van het onder 1 uiterst subsidiair en onder 2 ten laste gelegde bij de straftoemeting rekening te houden met de jeugdige leeftijd van de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
In de ernst van het feit en de omstandigheid dat de verdachte ten tijde van het delict bijna 18 jaren oud was, vindt het hof grond om, hoewel de verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde, de leeftijd van zestien jaren doch nog niet die van achttien jaren had bereikt, recht te doen overeenkomstig de bepalingen voor strafrechtelijk meerderjarigen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
[medeverdachte] heeft de verdachte reeds in een vroeg stadium op de hoogte gesteld van diens plan om [slachtoffer] van het leven te beroven. De verdachte heeft, volgens een daartoe tevoren gemaakte afspraak, [medeverdachte] geholpen zich van het levenloze lichaam van [slachtoffer] te ontdoen. Op respectloze wijze hebben zij het lichaam van [slachtoffer] meters lang over de grond in de richting van de Maas gesleept.
Het hof rekent het de verdachte in het bijzonder zwaar aan dat hij telkenmale heeft verzuimd in te grijpen in de afschuwwekkende plannen van [medeverdachte]. In de dagen voorafgaand aan de moord had de verdachte de kans om de plannen van [medeverdachte] te dwarsbomen. Toch zeker op vrijdag 7 januari 2005, toen de plannen van [medeverdachte] zeer concreet werden, had hij daartoe over moeten gaan. Hij heeft er echter voor gekozen om [medeverdachte] ongestoord zijn gang te laten gaan in plaats van alarm te slaan bij betrokken personen of bij de politie. Ook op de avond van de moord, toen hij [medeverdachte] trof bij diens auto, [slachtoffer] buiten die auto op de grond lag en [medeverdachte] met zijn voet op haar gezicht/hals stond en niet vaststond dat [slachtoffer] reeds toen was overleden, heeft de verdachte ervan afgezien hulp in te schakelen, maar heeft hij de eenmaal ingeslagen weg vervolgd.
Het hof stelt voorop dat voor zo een ernstig delict een zware straf passend en geboden is. Het hof is zich bij de bepaling van de straf er van bewust dat geen enkele straf of maatregel het verdriet, de pijn en de woede bij de nabestaanden zal kunnen wegnemen of verzachten. Uit de schriftelijke slachtofferklaring en de verklaring van de vader van [slachtoffer] ter terechtzitting in hoger beroep spreekt het onmetelijke verdriet dat de levens van de vader, de moeder, de broers en de zus van [slachtoffer] beheerst.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof enerzijds rekening gehouden met de ernst van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht bij de nabestaanden van [slachtoffer] en het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is.
Anderzijds heeft het hof bij de bepaling van de straf rekening gehouden met de persoon van de verdachte. Het hof heeft in dat kader gelet op de nog jonge leeftijd van de verdachte en op de inhoud van de rapporten van mevrouw G.C.G.M. Broekman en drs. A.F.J.M. Zwegers, zoals hiervoor aangehaald, waarin zij concluderen dat het onder 1 ten laste gelegde de verdachte in (licht) verminderde mate kan worden toegerekend. Beiden deskundigen schatten de kans op recidive als gering. Zij vinden een (gedragskundige) behandeling ter delictpreventie niet nodig. Het hof verenigt zich met deze conclusies.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Dat het hof een veel lagere gevangenisstraf oplegt dan de rechtbank hangt samen met de andere beoordeling door het hof: geen medeplegen van moord, maar medeplichtigheid.
Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten 1 imitatiewapen, kleur: grijs, Walthwer PPK S7.65, afschieten bolletjes, met betrekking tot hetwelk het onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 12.549,74 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De vordering betreft de begrafeniskosten, welke ten laste zijn gekomen van de benadeelde partij, de vader van het slachtoffer [slachtoffer]. Ingevolge artikel 51a, tweede lid, Sv kan vergoeding van deze kosten worden gevorderd. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. De vordering is niet betwist.
Het hof ziet aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte en de dader van het feit zijn naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Het hof overweegt in dit verband dat weliswaar de verdachte niet rechtstreeks de dood van het slachtoffer heeft veroorzaakt, maar dat hij wel een relevante bijdrage heeft gehad in de gebeurtenissen die hebben geleid tot de dood van het slachtoffer. Immers hij heeft tevoren met de dader de afspraak gemaakt dat hij de dader zou helpen met zich te ontdoen van het lichaam van het slachtoffer en dat hij de dader een alibi kon verschaffen. Bovendien heeft hij, hoewel hij tevoren wist dat de dader zijn plan om het slachtoffer te doden ging uitvoeren, nagelaten te proberen de dader tegen te houden of het slachtoffer of anderen te waarschuwen. Aldus heeft hij een zodanige bijdrage geleverd aan de dood van het slachtoffer, naar burgerlijk recht een onrechtmatige daad inhoudend, dat hij met de dader voor de onderhavige schade aansprakelijk is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36b, 36c, 36f, 48, 49, 57, 77b en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 subsidiair en onder 2 bewezenverklaarde oplevert:
1.
Medeplichtigheid aan moord.
2.
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen voorwerp, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
1 imitatiewapen, kleur: grijs, Walther PPK S7.65, afschieten bolletjes.
Schadevergoeding
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van EUR 12.549,74 (twaalfduizend vijfhonderdnegenenveertig euro en vierenzeventig cent) met dien verstande dat en indien en voorzover de dader van het bewezenverklaarde onder 1 aan deze vordering heeft voldaan de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde partij] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde partij], wonende te [adres] [woonplaats], een bedrag te betalen van EUR 12.549,74 (twaalfduizend vijfhonderdnegenenveertig euro en vierenzeventig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 197 (honderdzevenennegentig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte en/of de dader van het bewezenverklaarde onder 1 heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of de dader van het bewezenverklaarde onder 1 heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat, indien en voorzover de dader van het bewezenverklaarde aan de vordering heeft voldaan, de verdachte daarvan is bevrijd.
Aldus gewezen door
mr. J.A. van Zon, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. W.J.B. Zeyl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Waals, griffier,
en op 25 januari 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. W.J.B. Zeyl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
??
??
??
??
- 13 - 20-010373-05