ECLI:NL:GHSHE:2006:AV0721

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20-010322-05
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Carjacking en strafoplegging in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 februari 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Maastricht. De verdachte, geboren in 1978, was betrokken bij een carjacking waarbij de eigenaar van een Volvo XC 90 om het leven kwam. Het hof oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn kennis van de risico's van carjacking, medeverdachte had aangezet tot het plegen van deze misdaad door zijn interesse in duurdere auto's te uiten. Het hof was van mening dat het te ver ging om de dood van de eigenaar bij de strafbepaling te betrekken, aangezien de verdachte niet op dat gevolg bedacht hoefde te zijn.

De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 30 maanden geëist, maar het hof oordeelde dat de eerder opgelegde straf van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, passend was. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die na een turbulente periode in zijn leven, zijn bestaan weer opbouwde na zijn vrijlating uit detentie. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.

De uitspraak benadrukt de ernst van carjacking en de gevolgen daarvan, maar ook de mogelijkheid van rehabilitatie van de verdachte, die zich inspande om zijn leven weer op de rails te krijgen. Het hof vond dat de opgelegde straf in overeenstemming was met de aard en ernst van de feiten, en de omstandigheden waaronder deze waren begaan.

Uitspraak

Parketnummer: 20-010322-05
Uitspraak: 1 februari 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van
25 juli 2005 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-008450-04 en
03-700121-05, tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ten aanzien van de bij inleidende dag-vaarding met parketnummer 03-008450-04 onder 1, 2, 3 en 4 en de bij inleidende dagvaarding met parketnummer 03-700121-05 onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten, zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden - met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht -, waarvan een gedeelte, groot 10 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de redengeving waarop dit berust.
Met betrekking tot de gevorderde strafoplegging overweegt het hof als volgt.
Blijkens de door de respectieve vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie daarop gegeven toelichting zijn zowel de in eerste aanleg geformuleerde strafeis (3 jaar gevangenis-straf, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht), als de vordering in hoger beroep, in overwegende mate geïnspireerd door de ernstige gevolgen van het misdrijf, waarbij de door verdachte verworven personenauto van het merk Volvo, type XC 90, was verkregen. De eigenaar/bestuurder van die personenauto, [slachtoffer], had bij dat misdrijf immers het leven gelaten. Bovendien wordt het de verdachte door de respectieve vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie zwaar aangerekend, dat hij uit winstbejag informatie met betrekking tot degenen die, volgens de verdachte, voor de dood van genoemde [slachtoffer] verantwoordelijk waren heeft willen verkopen aan diens nabestaanden en dat hij voorts de personalia van degene, aan wie hij, verdachte, de Volvo XC 90 heeft overgedragen, niet bekend heeft willen maken.
Met de eerste rechter is het hof van oordeel dat het de verdachte in het kader van de straf-toemeting verweten kan worden dat hij - ook uit eigen ervaring - wist dat bij het plegen van carjacking (een vorm van autodiefstal, waarbij de confrontatie met de eigenaar/bestuurder van - veelal duurdere - auto's, teneinde deze desnoods door geweld of bedreiging met geweld te dwingen de autosleutels af te geven, onvermijdelijk is) uitoefening van geweld niet uitgesloten is en dat hij, verdachte, desondanks jegens [medeverdachte] te kennen heeft gegeven interesse te hebben in duurdere auto's, waarbij hij, verdachte, voorts had medegedeeld dat deze auto's meer zouden opleveren indien de sleutels daar bij zouden zitten. Dusdoende heeft de verdachte [medeverdachte] als het ware aangezet tot het plegen van carjacking. Met de eerste rechter is het hof van oordeel dat het evenwel te ver gaat om bij de strafbepaling ten bezware van de verdachte in aanmerking te nemen dat de eigenaar/bestuurder van de Volvo XC 90 bij de diefstal van die auto om het leven is gebracht, nu de verdachte op dát gevolg, voor zover uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet bedacht behoefde te zijn.
Nu de verdachte heeft betwist dat hij uit winstbejag informatie met betrekking tot de dood van het [slachtoffer] aan diens nabestaanden heeft willen verkopen, moet het hof in het midden laten met welke bedoeling de verdachte de nabestaanden van [slachtoffer] heeft benaderd. Wel is het hof met de vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie van oordeel dat het moreel verwerpelijk is als de verdachte dat deed uit winstbejag.
Even verwerpelijk is naar het oordeel van het hof dat de verdachte uitsluitend uit zelfbehoud en met voorbijgaan aan de gevoelens van de nabestaanden van het [slachtoffer] heeft geweigerd openheid van zaken te geven met betrekking tot degene die de Volvo XC 90 van hem, verdachte, heeft overgenomen, waardoor de mogelijke verblijfplaats van die Volvo verborgen blijft. Weliswaar kan hieraan nog de conclusie worden verbonden dat de verdachte weigert zijn verantwoordelijkheid voor zijn handelen te nemen, maar ook dit rechtvaardigt naar het oordeel van het hof niet het opleggen van een gevangenisstraf zoals gevorderd.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de door de eerste rechter opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in overeenstemming is met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte, voor zover van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft hierbij in het bijzonder in aanmerking genomen dat uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte na een turbulente periode in zijn leven, tijdens welke hij in betrekkelijk korte tijd de thans bewezenverklaarde strafbare feiten heeft begaan, inmiddels, sedert zijn vrijlating uit detentie op 27 juli 2005, in samenspraak met zijn partner, die zwanger is, doende is zijn bestaan weer op een positieve wijze op te bouwen en in te vullen. Deze ontwikkeling zou doorbroken kunnen worden wanneer thans alsnog een zodanige gevangenisstraf aan de verdachte zou worden opgelegd die andermaal vrijheids-beneming met zich brengt.
BESLISSING
Het hof:
bevestigt het vonnis, waarvan beroep.
Aldus gewezen door
mr. J.M.W.M. van den Elzen, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. W.E.C.A. Valkenburg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van dhr. J.M.A.W. Koningstein, griffier,
en op 1 februari 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.