Parketnummer: 20-010341-05
Uitspraak: 1 februari 2006
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van
25 juli 2005 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-008481-04 en
03-700118-05, tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in P.I. Limburg Zuid - HvB Overmaze te Maastricht.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte bij inleidende dagvaarding met parketnummer 03-008481-04 onder 1 ten laste is gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Bij vonnis, waarvan beroep, is de met betrekking tot de zaak met parketnummer 03-008481-04 ingediende vordering van de benadeelde partij - de nabestaanden van het [slachtoffer]- tot een bedrag van EUR 977,80 toegewezen. De voeging duurt in hoger beroep van rechtswege voort voorzover de vordering is toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep - binnen de grenzen van haar eerste vordering - opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De vordering van de benadeelde partij in hoger beroep strekt derhalve tot betaling van EUR 12.647,94.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het bij inleidende dagvaarding met parketnummer 03-008481-04 onder 1 primair tenlastegelegde zal bewezenverklaren en de verdachte terzake zal veroordelen tot de hierna te vermelden gevangenisstraf. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd zoals hierna te vermelden.
Het beroepen vonnis - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Voor zover in hoger beroep relevant, is aan de verdachte - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - onder parketnummer 03-008481-04 sub 1 ten laste gelegd:
dat hij op of omstreeks 29 juli 2004 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door met dat opzet die [slachtoffer]
- meermalen althans eenmaal met een honkbalknuppel, in elk geval met een hard voorwerp, op en/of tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of
- meermalen althans eenmaal met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in het lichaam te steken en/of
- meermalen althans eenmaal met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of
- meermalen althans eenmaal met kracht met vuisten te slaan en/of te stompen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd door of vergezeld van enig strafbaar feit, te weten diefstal van een personenauto, merk Volvo, type XC 90, en/of een horloge van het merk Breitling en/of een beurs met inhoud en/of een GSM en/of een halskettinkje, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren,
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat hij, verdachte, op of omstreeks 29 juli 2004 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto van het merk Volvo, type XC 90, en/of een horloge van het merk Breitling en/of een beurs met inhoud en/of een GSM en/of een halskettinkje, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan hem, verdachte en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan door en/of vergezeld van geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld bestond in het voornoemde [slachtoffer]
- meermalen althans eenmaal met een honkbalknuppel, in elk geval met een hard voorwerp, op en/of tegen het hoofd en/of het lichaam slaan en/of
- meermalen althans eenmaal met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in het lichaam steken en/of
- meermalen althans eenmaal met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd en/of het lichaam schoppen en/of trappen en/of
- meermalen althans eenmaal met kracht met vuisten slaan en/of stompen,
welk vorenomschreven feit de dood van voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Met betrekking tot het onder parketnummer 03-008481-04 primair tenlastegelegde overweegt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het volgende gebleken.
Op de avond van 28 juli 2004 zijn de verdachte, [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] bij elkaar gekomen. Bij die gelegenheid is het voornemen besproken een carjacking te gaan plegen. Vervolgens hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] respectievelijk [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] benaderd, waarna [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] bij [medeverdachte 5] in haar auto zijn gestapt en [medeverdachte 1] en de verdachte bij [medeverdachte 6] in haar auto. Vervolgens zijn zij allen naar de parkeerplaats "Keelbos", gelegen langs de A79 te Valkenburg aan de Geul, gereden. Aldaar is [medeverdachte 3] overgestapt in de auto van [medeverdachte 6].
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn vervolgens met het [slachtoffer] in diens Volvo XC 90 meegereden naar het plateau van de Sint Pietersberg in Maastricht; [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] zijn achter de Volvo XC 90 aangereden en eveneens naar het plateau van de Sint Pietersberg gereden. [medeverdachte 6], [medeverdachte 3] en de verdachte zijn korte tijd later vanaf de parkeerplaats vertrokken; zij zijn ongeveer halverwege de toegangsweg naar het plateau van de Sint Pietersberg blijven staan. De verdachte is vervolgens uitgestapt en te voet naar het plateau van de Sint Pietersberg gegaan.
Op de Sint Pietersberg is het [slachtoffer] geslagen, onder meer met een honkbalknuppel, geschopt en gestoken met een mes, ten gevolge waarvan hij is komen te overlijden. Vervolgens is de personenauto van het slachtoffer van het merk Volvo, type XC 90, een horloge van het merk Breitling, een beurs met inhoud en een GSM van het slachtoffer weggenomen.
Aan de verdachte is primair ten laste gelegd dat hij zich, tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan de opzettelijke levensberoving van het [slachtoffer], die aan de diefstal van onder meer diens auto vooraf ging. Met verwijzing naar de door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen, waaruit onder meer volgt dat de verdachte meermalen met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer had getrapt op zodanige wijze dat het leek alsof verdachte met het hoofd van het slachtoffer stond te voetballen, heeft de advocaat-generaal het opzet van de verdachte op de dood van het slachtoffer bewezen geacht. De verdediging heeft onder meer gewezen op de nadien door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] afgelegde verklaringen.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging verkregen dat het opzet van de verdachte, hetzij in de zuivere vorm, hetzij in de voorwaardelijke vorm, gericht is geweest op de dood van het [slachtoffer]. Het hof heeft hierbij in het bijzonder acht geslagen op de op 23 november 2005 ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaringen van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] en de op
24 november 2005 ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [medeverdachte 1], in onderlinge samenhang bezien.
[medeverdachte 2] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris aanvankelijk verklaard, dat hij heeft gezien dat de verdachte tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft getrapt, maar vervolgens, op de vraag of hij dat echt heeft gezien, heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij, omdat de verdachte bij het hoofd van het slachtoffer stond, ervan is uitgegaan dat de verdachte tegen diens hoofd trapte. In datzelfde verhoor bevestigt hij vervolgens dat hij dat niet gezien heeft.
De aanvankelijke verklaring van [medeverdachte 2] behelst derhalve niet een mededeling van de feiten, zoals door hem waargenomen, maar een uit de omstandigheden van het geval getrokken conclusie, zoals [medeverdachte 2] ten overstaan van de rechter-commissaris heeft erkend. Hiermee worden de eerder afgelegde verklaringen van [medeverdachte 2], waarin hij steeds heeft aangegeven dat hij zag dat de verdachte (ook) op [slachtoffer] ging intrappen en dat hij [slachtoffer] aan het hoofd raakte, twijfelachtig.
Ook [medeverdachte 1] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris en als getuige ter terecht-zitting in hoger beroep zijn eerder afgelegde verklaringen, waarin hij had aangegeven dat (ook) de verdachte tegen het hoofd van het slachtoffer had getrapt, herroepen. Volgens [medeverdachte 1] had hij ten overstaan van de politie voor de verdachte belastende verklaringen afgelegd, omdat volgens de politie de verdachte hem, [medeverdachte 1], van de moord op [slachtoffer] had beschuldigd. Wat daarvan ook zij, ten overstaan van de rechter-commissaris heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij bij het slachtoffer aankwam, dat even later de verdachte kwam aanrennen en dat hij, verdachte, riep dat zij moesten gaan. Volgens [medeverdachte 1] heeft de verdachte geen geweld gebruikt en is de verdachte slechts 3 of 4 seconden bij het slachtoffer geweest.
Laatstgenoemd onderdeel van de verklaring van [medeverdachte 1] komt, naar het oordeel van het hof, overeen met de verklaring die [medeverdachte 5] ten overstaan de rechter-commissaris heeft afgelegd. Uit deze verklaring volgt immers, dat de verdachte net uit haar auto was gestapt, toen zij, [medeverdachte 5], een schreeuw hoorde, dat zij van die schreeuw zó geschrokken is dat zij onmiddellijk weg wilde en aanstonds heeft geprobeerd haar auto te starten en dat de verdachte, nog voordat [medeverdachte 5] haar auto had gestart, weer bij haar auto terug was. Volgens [medeverdachte 5] volgde de schreeuw, nadat de verdachte uit haar auto was gestapt, zó snel, dat hij op dat moment nog niet bij het slachtoffer geweest kan zijn en was de verdachte zó snel bij haar auto terug, dat hij niet de tijd gehad heeft om te doen wat anderen verklaard hebben over het schoppen, waarmee [medeverdachte 5] kennelijk doelt op verklaringen dat de verdachte tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt als ware het een voetbal.
Op grond van vorenstaande verklaringen acht het hof niet uitgesloten dat de verdachte slechts zeer korte tijd in de nabijheid van het [slachtoffer] is geweest en wel toen het slachtoffer reeds volstrekt weerloos en murw geslagen op de grond lag tengevolge van het door anderen jegens hem uitgeoefende geweld, waarbij hij onder meer met een honkbalknuppel was geslagen. Gelet hierop valt niet uit te sluiten dat de verdachte, zoals hijzelf heeft verklaard, op dat moment met zijn voet tegen (de schouder van) het [slachtoffer] heeft geduwd teneinde op die manier te voelen of [slachtoffer] nog leefde, waarna de verdachte onmiddellijk is teruggekeerd naar de auto van [medeverdachte 5]. Vervolgens zijn zij samen van de plaats van het misdrijf vertrokken.
Uit de (aard van bedoelde) door de verdachte verrichte handeling - wat daarvan overigens ook zij - kan naar het oordeel van het hof niet het opzet op de dood van het slachtoffer worden afgeleid.
Uit de verklaring van [medeverdachte 1] bij de politie (dossierpagina 3037) volgt dat de volgende fase van de geweldpleging jegens het [slachtoffer] is ingeleid door [medeverdachte 2], die gezegd heeft dat het slachtoffer zo niet achtergelaten kon worden, omdat hij hen later zou kunnen herkennen. Volgens zijn verklaring begreep [medeverdachte 1] uit deze bewoordingen dat [medeverdachte 2] bedoelde dat het slachtoffer gedood moest worden. [medeverdachte 1] heeft vervolgens verklaard dat hij en [medeverdachte 2] daarop hebben getracht het slachtoffer te verwurgen door beurtelings met hun voet op diens keel te gaan staan, waarna [medeverdachte 2] het slachtoffer ten slotte met een mes in de borststreek heeft gestoken.
Uit de verklaring van [medeverdachte 1] leidt het hof af dat het opzet om het slachtoffer van het leven te beroven - met het oogmerk latere herkenning te voorkomen (waarbij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een evident belang hadden, aangezien zij bij het [slachtoffer] in de auto hadden gezeten) en zich aldus de straffeloosheid te verzekeren - bij hen, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], eerst is opgekomen toen de verdachte niet meer aanwezig was op de plaats van het misdrijf. Aan de verdachte kan het opzet op de dood van het slachtoffer derhalve niet verweten worden, zodat de verdachte van het onder parketnummer 03-008481-04 onder 1 primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij inleidende dagvaarding met parketnummer 03-008481-04 onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
dat hij, verdachte, op of omstreeks 29 juli 2004 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto van het merk Volvo, type XC 90, en een horloge van het merk Breitling en een beurs met inhoud en een GSM, toebehorende aan [slachtoffer],
welke diefstal werd voorafgegaan door geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, welk geweld bestond in het voornoemde [slachtoffer]
- meermalen met een honkbalknuppel slaan en
- meermalen met een mes in het lichaam steken en
- meermalen met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd en het lichaam trappen en
- meermalen met kracht met vuisten slaan,
welk vorenomschreven feit de dood van voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof acht bewezen dat de verdachte zich, samen met zijn mededaders, heeft schuldig gemaakt aan diefstal met geweld, welk feit de dood van het [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad. Aan dit oordeel doet niet af dat uit de hierboven aangehaalde verklaringen van [medeverdachte 2], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] kan worden afgeleid dat de verdachte zelf geen gewelddadige, de diefstal van de personenauto van [slachtoffer] ondersteunende, handelingen heeft verricht, terwijl evenmin is komen vast te staan dat door de verdachte feitelijke wegnemings-handelingen zijn verricht.
Wel volgt uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, dat het opzet van de verdachte niet alleen gericht was op de diefstal van de auto van het slachtoffer, maar ook op het daarbij uit te oefenen geweld. De verdachte is immers nauw betrokken geweest bij de voorbereiding van het gezamenlijke plan om een dure personenauto te gaan stelen. Daarbij wist de verdachte naar eigen zeggen dat het zou gaan om een zgn. "carjacking", waarbij niet alleen ongezien een auto zou worden weggenomen, maar waarbij een confrontatie met de eigenaar/bestuurder van de weg te nemen auto onvermijdelijk was, omdat het er nu juist om ging niet alleen de auto, maar ook de bijbehorende sleutels weg te nemen. Omdat niet zonder meer verwacht kan worden dat de eigenaar/bestuurder van een auto zijn bezittingen zonder enige vorm van verzet zal prijsgeven, wist de verdachte dat de diefstal gepaard zou kunnen gaan met enige vorm van geweld teneinde in het bezit te komen van de auto en de sleutels. In ieder geval had de verdachte daarmee ernstig rekening te houden, te meer nu, toen de verdachte en zijn mededaders in de keuken van de kapsalon van [medeverdachte 3] bijeen waren gekomen om de voorgenomen carjacking te bespreken, door [medeverdachte 2] een mes is getoond en een honkbalknuppel in de groep is rondgegaan, waarbij de woorden "De flikkertjes gaan klappen krijgen" zijn gebezigd. Overigens kan op grond van deze woorden aangenomen worden dat reeds op dat moment het plan bestond dat de carjacking zou plaatsvinden op een homo-ontmoetingsplaats. Later heeft de groep, waarvan de verdachte die avond en nacht deel uitmaakte, zich begeven naar de parkeerplaats "Keelbos". Volgens het vooraf besproken plan zou de bestuurder van een dure personenauto aldaar "verleid" worden, waarna zijn auto en de autosleutels (elders) weggenomen zouden worden. De verdachte was bekend met dit scenario, omdat het aanvankelijk de bedoeling was dat hij en [medeverdachte 1] de rol van "verleider" op zich zouden nemen. Uiteindelijk heeft echter [medeverdachte 2] deze rol van de verdachte overgenomen.
De verdachte was derhalve niet alleen bekend met het voornemen om een autodiefstal te gaan plegen; hij wist voorts dat daarbij zonodig geweld uitgeoefend zou worden en dat daartoe wapens voorhanden waren. Desondanks is de verdachte met zijn mededaders meegegaan naar de parkeerplaats "Keelbos", waar hij heeft gezien dat door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] contact werd gelegd met het latere [slachtoffer] en dat zij gedrieën in diens auto, een Volvo XC 90, zijn weggereden. Vervolgens is de verdachte met de overige leden van de groep, waarvan hij die avond deel uitmaakte, naar de St. Pietersberg gegaan, waar uiteindelijk de diefstal van de Volvo XC 90 plaatsvond, voorafgegaan van geweld tegen het [slachtoffer], die ten gevolge daarvan is overleden.
Door deze handelwijze heeft de verdachte zich met zijn mededaders willens en wetens begeven in een situatie waarin - naar algemene ervaringsregels - ernstig rekening moest worden gehouden met de mogelijkheid dat de eigenaar/bestuurder van de weg te nemen auto niet (direct) bereid zal zijn om mee te werken en zijn auto en de bijbehorende sleutels af te geven en zich in plaats daarvan fysiek of verbaal zal verzetten. De verdachte diende er daarom op bedacht te zijn dat het uitvoeren van de voorgenomen carjacking zou kunnen escaleren. Dit heeft de verdachte er echter niet toe gebracht om zich op enig moment van de uitvoering van de carjacking te distantiëren.
Integendeel, de verdachte heeft er bewust voor gekozen de carjacking uit te voeren. Verdachte heeft zich aldus minstgenomen willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans - en deze ook aanvaard - dat zijn mededaders, indien de carjacking niet geheel volgens plan zou verlopen, in hun gemeenschappelijke streven om een auto met bijbehorende sleutels te stelen, tegen de eigenaar/bestuurder van die auto geweld zouden toepassen.
Op grond van het voorgaande acht het hof de samenwerking bij de voorbereiding en de uitvoering van de carjacking tussen de verdachte en zijn mededaders, die het geweld hebben gepleegd en de wegnemingshandelingen hebben verricht, zo nauw en volledig dat de verdachte als medepleger van de diefstal met geweld moet worden aangemerkt. Het geobjectiveerd gevolg van het feit, de dood van het [slachtoffer], komt in die vorm mede voor rekening van de verdachte.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bij inleidende dagvaarding met parketnummer 03-008481-04 onder 1 subsidiair tenlastegelegde en hiervoor bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel
312 (oud), eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, in verband met de artikelen 310 en
312 (oud), tweede en derde lid, van dat wetboek.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Dr. L.H. Jacobs-Dams, forensisch psychiater, en drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog/neuro-psycholoog, hebben op 23 juni 2005 respectievelijk 24 mei 2005 gerapporteerd omtrent de persoonlijkheid van de verdachte.
Beide deskundigen concluderen, zakelijk weergegeven, dat de verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens, in diagnostische zin te omschrijven als een antisociale persoonlijkheidsstoornis, die ten tijde van het ten laste gelegde eveneens aanwezig was en waardoor verdachtes gedragingen ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde werden beïnvloed, in die mate dat het ten laste gelegde (grotendeels vanuit pathologie) daaruit verantwoord verklaard kan worden.
Op grond van de bestaande antisociale persoonlijkheidsstoornis adviseren de deskundigen om het ten laste gelegde - indien bewezen - in licht verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Het hof verenigt zich met dit advies en neemt het over.
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf en maatregel
Door de eerste rechter is terzake van het bij inleidende dagvaarding met parketnummer
03-008481-04 onder 1 primair ten laste gelegde, kort aan te duiden als "medeplegen van gekwalificeerde doodslag", aan de verdachte opgelegd een gevangenisstraf van 9 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte te veroordelen - eveneens terzake van "medeplegen van gekwalificeerde doodslag" - tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en met toepassing van de schademaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van
EUR 1.847,22, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 36 dagen hechtenis.
Door de verdediging is, met referte ten aanzien van de bewezenverklaring van het bij inleidende dagvaarding met parketnummer 03-008481-04 onder 1 subsidiair ten laste gelegde, bepleit om, in geval van bewezenverklaring, de terzake op te leggen straf te matigen op grond van de jeugdige leeftijd van de verdachte, de omstandigheid dat het feit hem in licht verminderde mate kan worden toegerekend en het gegeven dat de verdachte niet heeft meegedeeld in de opbrengst van de verkoop van de gestolen auto.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Het hof heeft hierbij in het bijzonder acht geslagen op het volgende.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan de diefstal van (onder meer) een personenauto, Volvo XC 90. Deze diefstal werd, om deze voor te bereiden
en gemakkelijk te maken, voorafgegaan door zodanig geweld tegen het [slachtoffer], dat deze ten gevolge daarvan het leven heeft gelaten. Wanneer dit gevolg intreedt, wordt het crimineel handelen van de verdachte bedreigd met een gevangenisstraf van ten hoogste 15 jaren.
Weliswaar is naar het oordeel van het hof niet gebleken dat de verdachte actief betrokken is geweest bij de uitvoering van de geweldshandelingen, die de dood van het slachtoffer ten gevolge hebben gehad, dit neemt echter niet weg dat het hof het de verdachte zeer zwaar aanrekent dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan een vorm van diefstal, carjacking, waarbij, naar hij wist, geweld zonodig niet geschuwd zou worden.
Op grond daarvan kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Hierbij heeft het hof voorts rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de straftoemeting heeft het hof ten bezware van de verdachte voorts in aanmerking genomen dat hij reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten (een geweldsdelict en een vermogensdelict) is veroordeeld, welke veroordelingen de verdachte het laakbare van zijn handelen kennelijk niet hebben doen inzien.
Voorts heeft het hof bij de straftoemeting betrokken de mate waarin het bewezenverklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht voor de nabestaanden van het slachtoffer, alsmede het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is.
Anderzijds, in het voordeel van de verdachte, heeft het hof bij de straftoemeting rekening gehouden met de omstandigheid dat het bewezenverklaarde de verdachte slechts in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen en beslist met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij, zijn geen termen aanwezig voor toepassing van de schademaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingediend tot een bedrag van EUR 12.647,94. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 977,80. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van EUR 1.847,22, zijnde de kosten van de begrafenis van het [slachtoffer] en de kosten van de koffietafel, met veroordeling van de verdachte in de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van EUR 1.000,--.
Het hof acht niet voldoende gebleken dat de gestelde schade is veroorzaakt door de feitelijke gedragingen van de verdachte. Op de voet van het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering kan de benadeelde partij daarom in haar vordering jegens de verdachte niet worden ontvangen, met een beslissing omtrent de kosten zoals hierna zal worden vermeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 310 en 312 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart niet bewezen, dat verdachte het bij inleidende dagvaarding met parketnummer
03-008481-04 onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij inleidende dagvaarding met parketnummer 03-008481-04 onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert:
Diefstal, voorafgegaan door geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
verklaart verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenis-straf geheel in mindering zal worden gebracht;
verklaart de benadeelde partij voornoemd in haar vordering niet-ontvankelijk;
veroordeelt de benadeelde partij voornoemd in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. J.M.W.M. van den Elzen, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. W.E.C.A. Valkenburg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van dhr. J.M.A.W. Koningstein, griffier,
en op 1 februari 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.