ECLI:NL:GHSHE:2006:AV1991

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R200501242
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. den Hartog Jager
  • C. Koens
  • A. Venhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van het Gerechtshof in verzoek tot voorlopig getuigenverhoor

In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A.] B.V. een verzoek ingediend bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. Dit verzoek volgde op een geschil met de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B.] B.V. over de levering van 18 pallets polyvellen op 18 november 2003. [A.] stelt dat alle pallets door [B.] zijn besteld, terwijl [B.] slechts vier pallets heeft besteld en de overige pallets heeft teruggevorderd. De rechtbank in Maastricht heeft de zaak naar het hof verwezen, omdat er een beroepsprocedure aanhangig was die met de zaak van [A.] verknocht was.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 januari 2006 hebben de advocaten van beide partijen hun standpunten toegelicht. [A.] heeft aangegeven dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is bedoeld om duidelijkheid te krijgen over het aantal bestelde pallets, zodat zij haar procespositie kan bepalen in een eventueel aanhangig te maken civiele procedure. Het hof heeft echter geoordeeld dat het onbevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. Volgens artikel 187 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor te worden gericht aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak kennis te nemen, wat in dit geval de rechtbank is.

Het hof heeft geconcludeerd dat de regels van absolute competentie niet doorbroken kunnen worden en dat er geen grond is voor verwijzing naar het hof. De advocaat van [A.] heeft bovendien verklaard dat, indien er een nieuwe dagvaardingsprocedure wordt gestart, deze niet bij het hof zal worden ingediend. Het hof heeft de zaak daarom terugverwezen naar de rechtbank Maastricht voor verdere afhandeling van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De beschikking is gegeven op 8 februari 2006 door de rechters M. den Hartog Jager, C. Koens en A. Venhuizen.

Uitspraak

HK
8 februari 2006
Rekestenkamer
Rekestnummer R200501242
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Beschikking
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoekster,
hierna: [A.],
procureur mr. Lenglet,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster,
hierna: [B.],
raadsman mr. R.J. Kramer.
1. Het verloop van de procedure
1.1. In de onderhavige procedure heeft [A.] zich tot de rechtbank in Maastricht gewend met het verzoek een voorlopig getuigenverhoor te gelasten in verband met een mogelijk door haar tegen [B.] aanhangig te maken civiele procedure.
1.2. Bij beschikking van 15 november 2005 heeft de rechtbank de zaak naar het hof in 's-Hertogenbosch verwezen in de stand waarin deze zich bevond. Daarbij heeft de rechtbank -samengevat- overwogen dat er thans tussen partijen een beroepsprocedure bij het hof aanhangig is, dat de zaken hetzelfde onderwerp betreffen c.q. met elkaar verknocht zijn en dat het zeer wel denkbaar is dat berechting bij afzonderlijke behandeling zal kunnen leiden tot tegenstrijdige uitspraken.
2. Het geding na verwijzing door de rechtbank
2.1. Aan het hof zijn in deze zaak de volgende stukken overgelegd:
- de stukken uit de eerste aanleg, te weten het verzoekschrift van [A.], het verweerschrift van [B.] en de beschikking van de rechtbank waarin de zaak naar het hof is verwezen;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in deze zaak voor de rechtbank d.d. 11 oktober 2005;
- het vonnis van de kantonrechter te Roermond van 25 januari 2005, tussen [B.] als eiser en [A.] als gedaagde gewezen (zaaknummer 124854, rolnummer 04-1515), alsmede de op die procedure betrekking hebbende processtukken uit de eerste aanleg;
- met betrekking tot het tegen voormeld vonnis ingestelde hoger beroep bij dit hof (bekend onder rolnummer C470/05): de door [B.] uitgebrachte appeldagvaarding met grieven en de memorie van antwoord van [A.];
- de brief van de advocaat van [A.] d.d. 6 december 2005 .
2.2. Partijen zijn door het hof opgeroepen voor een mondelinge behandeling, die op 25 januari 2006 heeft plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- mr. J.G.M. Hilkens namens verzoekster;
- mr. C.W.J. Faber namens verweerster.
3. De beoordeling
3.1. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat [A.] op 18 november 2003 op het terrein van [B.] 18 pallets zogeheten polyvellen heeft geleverd en dat er naar aanleiding van die levering tussen partijen een geschil is ontstaan. [B.] stelt zich op het standpunt dat zij slechts 4 van de geleverde pallets heeft besteld; [A.] stelt zich daarentegen op het standpunt dat alle geleverde pallets door [B.] zijn besteld. [B.] heeft [A.] verzocht de pallets terug te nemen, hetgeen [A.] heeft geweigerd. Vervolgens heeft [B.] de geleverde pallets binnen haar bedrijf opgeslagen en de kosten daarvan bij [A.] in rekening gebracht. Nadat [A.] weigerde de door [B.] in rekening gebrachte kosten te betalen, is [B.] een civiele procedure bij de kantonrechter in Roermond begonnen, waarbij zij een vordering jegens [A.] heeft ingesteld uit hoofde van zaakwaarneming. [A.] heeft geen eis in reconventie ingesteld. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Van die beslissing is [B.] bij dit hof in hoger beroep gekomen. In deze beroepsprocedure heeft het hof nog geen uitspraak gedaan.
3.2. Ter onderbouwing van haar verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor heeft [A.] gesteld dat zij overweegt jegens [B.] een civiele procedure aanhangig te maken met als inzet een vordering tot betaling van de aan [B.] op 18 november 2003 geleverde en volgens [A.] door haar ook bestelde pallets polyvellen. [A.] heeft in haar verzoekschrift en ter zitting bij het hof aangegeven dat het verzochte getuigenverhoor is bedoeld om duidelijkheid te krijgen omtrent het aantal bestelde pallets polyvellen en om aldus haar processuele positie in een eventueel te dier zake aanhangig te maken dagvaardingsprocedure te kunnen bepalen.
3.3. Het hof acht zich onbevoegd om van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kennis te nemen en legt daaraan het volgende ten grondslag.
3.4. Uit artikel 187 Rv volgt dat, indien een zaak nog aanhangig dient te worden gemaakt, een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor wordt gericht tot de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak kennis te nemen. De door [A.] eventueel aanhangig te maken zaak zal in beginsel bij de rechtbank dienen en niet bij het hof. Weliswaar zal bij de beoordeling van de door [A.] aanhangig te maken dagvaardingsprocedure worden uitgegaan van mogelijk (deels) hetzelfde feitencomplex, echter die omstandigheid rechtvaardigt geen verwijzing naar het hof, nu de wet in zodanige verwijzing (van rechtbank naar hof) niet voorziet. Artikel 285 lid 2 Rv -dat anders dan artikel 220 lid 1 Rv voor de dagvaardingsprocedures niet spreekt van de 'rechter van gelijke rang'- beoogt niet de regels van absolute competentie te doorbreken. Dat sprake is van verknochtheid tussen de feiten in de thans lopende beroepsprocedure en de nog te entameren dagvaardingsprocedure rechtvaardigt geen uitzondering. Overigens heeft de advocaat van [A.] ter zitting van het hof verklaard dat, voorzover door [A.] een nieuwe dagvaardingsprocedure tussen partijen aanhangig wordt gemaakt, deze procedure niet dadelijk bij wege van prorogatie aan het hof zal worden voorgelegd. Gelet op het voorgaande dient uit te worden gegaan van de situatie dat de rechtbank en niet het hof bevoegd is van de eventueel door [A.] te entameren dagvaardingsprocedure kennis te nemen, hetgeen tevens voor het daarmee verband houdende onderhavige verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor heeft te gelden.
3.5. Het hof zal de zaak naar de rechtbank terugverwijzen, teneinde alsnog op het verzoek van [A.] te beslissen.
3.6. Ten overvloede merkt het hof nog op dat voor verwijzing op grond van artikel 285 Rv onder meer is vereist dat er tussen partijen reeds een verzoekschriftprocedure bij een andere rechter aanhangig is, hetgeen niet het geval is.
3.7. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
4. De beslissing
Het hof:
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor;
verwijst de zaak terug naar de rechtbank Maastricht ter verdere afhandeling.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Den Hartog Jager, Koens en Venhuizen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 8 februari 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.