ECLI:NL:GHSHE:2006:AV1991
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- M. den Hartog Jager
- C. Koens
- A. Venhuizen
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van het Gerechtshof in verzoek tot voorlopig getuigenverhoor
In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A.] B.V. een verzoek ingediend bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. Dit verzoek volgde op een geschil met de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B.] B.V. over de levering van 18 pallets polyvellen op 18 november 2003. [A.] stelt dat alle pallets door [B.] zijn besteld, terwijl [B.] slechts vier pallets heeft besteld en de overige pallets heeft teruggevorderd. De rechtbank in Maastricht heeft de zaak naar het hof verwezen, omdat er een beroepsprocedure aanhangig was die met de zaak van [A.] verknocht was.
Tijdens de mondelinge behandeling op 25 januari 2006 hebben de advocaten van beide partijen hun standpunten toegelicht. [A.] heeft aangegeven dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is bedoeld om duidelijkheid te krijgen over het aantal bestelde pallets, zodat zij haar procespositie kan bepalen in een eventueel aanhangig te maken civiele procedure. Het hof heeft echter geoordeeld dat het onbevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. Volgens artikel 187 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor te worden gericht aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak kennis te nemen, wat in dit geval de rechtbank is.
Het hof heeft geconcludeerd dat de regels van absolute competentie niet doorbroken kunnen worden en dat er geen grond is voor verwijzing naar het hof. De advocaat van [A.] heeft bovendien verklaard dat, indien er een nieuwe dagvaardingsprocedure wordt gestart, deze niet bij het hof zal worden ingediend. Het hof heeft de zaak daarom terugverwezen naar de rechtbank Maastricht voor verdere afhandeling van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De beschikking is gegeven op 8 februari 2006 door de rechters M. den Hartog Jager, C. Koens en A. Venhuizen.