ECLI:NL:GHSHE:2006:AV1995

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R200501180 & R200501271
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. den Hartog Jager
  • A. Koens
  • J. Venhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot onderhandse verkoop en kosten deskundigenonderzoek in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een verzoek tot onderhandse verkoop van een onroerende zaak die onder hypotheek staat. De hypotheekverstrekkers, waaronder IKB Luxemburg, IKB Duitsland en Sparkasse, hebben toestemming gevraagd aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda. De voorzieningenrechter heeft op 26 oktober 2005 een deskundigenonderzoek gelast naar de executiewaarde en de onderhandse verkoopwaarde van de onroerende zaak, die toebehoort aan Hazeldonk Logistics B.V. Appellanten, waaronder [A.] B.V., [B.] B.V. en [C.], hebben bezwaar gemaakt tegen de kosten van dit deskundigenonderzoek, waarvoor zij door de voorzieningenrechter zijn veroordeeld.

In hoger beroep hebben de appellanten de beschikking van de voorzieningenrechter aangevochten, specifiek de beslissing om hen te veroordelen in de kosten van het deskundigenonderzoek. Het hof heeft de beroepschriften gevoegd behandeld en op 25 januari 2006 een mondelinge behandeling gehouden. De appellanten hebben aangevoerd dat het rechtsmiddelenverbod van artikel 3:268 lid 3 BW niet van toepassing is op de kostenveroordeling. Het hof heeft echter geoordeeld dat het rechtsmiddelenverbod ook de kostenbeslissing omvat en dat de voorzieningenrechter niet buiten het toepassingsgebied van de wet is getreden.

Het hof heeft geconcludeerd dat de voorzieningenrechter terecht de kosten van het deskundigenonderzoek aan de appellanten heeft opgelegd. De beslissing van de voorzieningenrechter is bekrachtigd, en het hoger beroep van de appellanten is ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door mrs. Den Hartog Jager, Koens en Venhuizen op 8 februari 2006.

Uitspraak

HK
8 februari 2006
Rekestenkamer
Rekestnummer R200501180 + R200501271
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Beschikking
in de zaak met rekestnummer R200501180 in het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: [A.],
appellante bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 9 november 2005,
procureur mr. J.J. Geuze,
in de zaak met rekestnummer R200501271 in het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B.] B.V. ,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: [B.],
en
[naam appellant],
wonende te [woonplaats],
hierna: [C.],
appellanten bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 5 december 2005,
procureur mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann.
[A.], [B.] en [C.] hierna tezamen te noemen: appellanten. Appellanten zijn belanghebbende(n) in elkaars zaken.
Voorts zijn in deze zaken als belanghebbenden aangemerkt:
a. de vennootschap naar buitenlands recht IKB International (S.A.), statutair gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: IKB Luxemburg);
b. de vennootschap naar buitenlands recht Sparkasse KölnBonn, statutair gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: Sparkasse);
c. de vennootschap naar buitenlands recht IKB Deutsche Industriebank Aktiengesellschaft, statutair gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: IKB Duitsland);
d. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hazeldonk Logistics B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], (hierna Hazeldonk) en de curator in haar faillissement, mr. Van der Stap;
e. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ashtenne Netherlands B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], hierna: Ashtenne;
f. mr. N.E.J. van Bezooijen te [plaats];
g. de naamloze vennootschap De Nationale Borgmaatschappij N.V., gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 26 oktober 2005 (bekend onder nummer 146071 / KG RK 05-520), verbeterd bij beschikking van 24 november 2005 en de daaraan voorafgaande beschikkingen van 14 juli 2005 en 29 juli 2005.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij afzonderlijke beroepschriften hebben appellanten verzocht voormelde beschikking van 26 oktober 2005 te vernietigen, doch uitsluitend voorzover zij daarbij zijn veroordeeld bij te dragen in de kosten van het in eerste aanleg bevolen deskundigenonderzoek en, in zoverre opnieuw rechtdoende, verzoeksters in eerste aanleg te veroordelen in de kosten van beide instanties, een en ander voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
2.2. Gelet op het samenhangende karakter heeft het hof de beroepschriften gevoegd behandeld.
2.3. Voor de mondelinge behandeling in deze zaken zijn, naast appellanten, de op het voorblad van deze beschikking genoemde belanghebbenden opgeroepen.
2.4. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 januari 2006. Bij die gelegenheid is verschenen mr. A.P.E. de Brouwer, als procesvertegenwoordiger van de drie appellanten tezamen, zoals aangekondigd in de brief van de procureur van [B.] en [C.] van 16 december 2005. De op het voorblad van deze beschikking genoemde belanghebbenden sub a, b, c en g hebben het hof voorafgaand aan de mondelinge behandeling bij brieven van respectievelijk 6 december 2005, 5 januari 2006 en 9 januari 2006 laten weten dat zij ter zitting niet zullen verschijnen. De overige genoemde belanghebbenden hebben niet op de oproep van het hof gereageerd.
2.5. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processtukken van de eerste aanleg;
- de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg
d.d. 30 juni 2005 en 25 oktober 2005.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van de beroepschriften.
4. De beoordeling
4.1. De onderhavige procedure werd ingeleid met een gezamenlijk verzoek ex artikel 3:268 BW van de hypotheekverstrekkers IKB Luxemburg, IKB Duitsland en Sparkasse aan de voorzieningenrechter van de rechtbank in Breda tot het verlenen van toestemming voor de onderhandse verkoop van een met hypotheek belaste onroerende zaak, in eigendom toebehorend aan Hazeldonk. In het verzoekschrift worden appellanten niet als belanghebbenden genoemd. Kennelijk heeft de rechtbank hen, met toepassing van de slotzin van lid 1 van artikel 279 Rv opgeroepen.
4.2. Appellanten (beslagleggers) hebben in de procedure in eerste aanleg als belanghebbenden bezwaren gemaakt tegen dit verzoek.
4.3. Bij tussenbeschikking van 14 juli 2005 heeft de voorzieningenrechter een deskundigenonderzoek gelast naar de executiewaarde en de onderhandse verkoopwaarde van de onroerende zaak, waarbij is overwogen dat aspirant koper Ashtenne weliswaar voor de onroerende zaak de hoogste koopprijs heeft geboden en dat bij gebreke van een hoger bod aangenomen mag worden dat er geen hogere opbrengst mogelijk is, maar er dat er gezien de vele aangevoerde bezwaren twijfel is gerezen over de vraag of met de onderhandse verkoop wel de hoogst mogelijke verkoopprijs zal worden behaald.
4.4. Na kennis te hebben genomen van het door de benoemde deskundige uitgebrachte taxatierapport, heeft de voorzieningenrechter bij de bestreden beschikking het verzoek tot onderhandse verkoop toegewezen en daarbij appellanten veroordeeld om ieder een bedrag van E. 2.082,50 te betalen terzake de kosten van het deskundigenbericht, te voldoen aan de verzoeksters in eerste aanleg.
4.5. De beroepschriften hebben betrekking op de beslissing tot veroordeling van appellanten in een deel van de kosten van het deskundigenbericht.
4.6. Appellanten hebben aangevoerd, met verwijzing naar de volgende passage uit de parlementaire geschiedenis behorend bij artikel 3:268 BW, dat tegen de beschikking van de voorzieningenrechter op grond van 3:268 lid 3 BW weliswaar geen hoger beroep openstaat, maar dat dit rechtsmiddelenverbod niet van toepassing is op de beslissing ten aanzien van de veroordeling van appellanten een deel van de kosten van het deskundigenbericht te voldoen: "Een definitieve beslissing op het verzoek dient snel te kunnen worden verkregen, niet alleen om de executie zo min mogelijk op te houden, maar ook omdat de koper niet langer dan strikt nodig is, in het onzekere mag worden gelaten of de onderhandse verkoop aan hem doorgang zal vinden." Appellanten stellen zich op het standpunt dat het door hen ingestelde hoger beroep geen consequenties heeft voor de beslissing ten aanzien van de onderhandse verkoop en deze verkoop ook niet ophoudt. Appelanten beroepen zich voorts op de beschikking van het hof Amsterdam van 9 mei 1996 (NJ 1996, 754).
4.7. [A.] heeft voorts aangevoerd dat de voorzieningenrechter buiten het toepassingsgebied van artikel 3:268 BW en de wet in het algemeen is getreden. Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van appellanten aangevoerd dat de door [A.] in dat verband in haar beroepschrift aangevoerde stellingen en argumenten ook voor de andere twee appellanten hebben te gelden en heeft hij verzocht, voorzover zulks niet expliciet uit het beroepschrift van [B.] en [C.] blijkt, ook hun beroepschrift in die zin nog aan te mogen vullen. Het hof kan gelet op het feit dat de beroepstermijn op de dag van de mondelinge behandeling in hoger beroep nog niet was verstreken, aan dat verzoek tegemoet komen en leest de beide beroepschriften te dier zake aldus dat appellanten van mening zijn dat de voorzieningenrechter buiten het toepassingsgebied van artikel 3:268 BW en de wet in het algemeen is getreden door in eerste aanleg een deskundigenbericht te gelasten en door appellanten, zonder nadere motivering, te veroordelen tot betaling van een deel van de kosten van het deskundigenonderzoek.
4.8. Het hof overweegt als volgt. Anders dan appellanten is het hof van oordeel dat het rechtsmiddelenverbod zoals vermeld in artikel 3:268 lid 3 BW betrekking heeft op de gehele beschikking van de voorzieningenrechter en daarmee ook de beslissing ten aanzien van de benoeming van de deskundige en die ten aanzien van de kosten van onderzoek insluit. Deze kosten behoren tot het toepassingsgebied van (de procedure van) artikel 3:268 BW.
4.8.1. Uit de geciteerde passage uit de parlementaire geschiedenis behorende bij artikel 3:268 BW kan niet worden geconcludeerd dat de wetgever heeft beoogd om terzake het appelverbod een uitzondering te maken ten aanzien van een beslissing over de proceskosten.
4.8.2. Ook de verwijzing naar beschikking van het hof Amsterdam (NJ 1996, 754) rechtvaardigt die conclusie niet. Lezing van die beschikking leert dat in die zaak in eerste aanleg weliswaar was verzocht om toestemming tot onderhandse verkoop ex artikel 3:268 BW, maar dat de voorzieningrechter op dat verzoek vanwege gebrek aan belang uiteindelijk niet heeft beslist en uitsluitend een beslissing heeft genomen over de advocaatkosten, waarop ook het hoger beroep in die zaak uitsluitend betrekking had. Naar het hof begrijpt, gaat het daar om buitengerechtelijke kosten, die inderdaad buiten het genoemde toepassingsgebied vallen.
4.8.3. De stelling van appellanten dat de voorzieningenrechter ten onrechte is overgegaan tot het gelasten van een deskundigenonderzoek wordt getroffen door het appelverbod van artikel 3:268 BW maar tevens geldt ten aanzien van die beslissing ook ingevolge artikel 194 lid 2 Rv een rechtsmiddelenverbod.
4.9. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet een uitzondering op het appèlverbod worden gemaakt, en staat appèl wel open, indien wordt aangevoerd dat de rechter buiten het toepassingsgebied van het artikel is getreden, het artikel ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten of bij de behandeling van de zaak essentiële vormen heeft verzuimd. Nu appellanten hebben aangevoerd dat de voorzieningenrechter buiten het toepassingsgebied van het artikel 3:268 BW en de wet in het algemeen is getreden, op de gronden zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.7. vermeld, zijn appellanten ontvankelijk in het door hen ingestelde hoger beroep.
4.10. Naar het oordeel van het hof is de voorzieningenrechter met het gelasten van het deskundigenbericht niet buiten het toepassingsgebied van artikel 3:268 BW of de wet in het algemeen getreden. In artikel 194 Rv is onder meer bepaald dat de rechter ambtshalve de bevoegdheid heeft een deskundigenonderzoek te bevelen. Uit artikel 284 Rv lid 1 Rv volgt dat de hiervoor genoemde bevoegdheid ook toekomt aan de rechter in verzoekschriftprocedures, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet, hetgeen ter beoordeling van de rechter staat. Artikel 3:268 BW verzet zich niet tegen benoeming van de deskundige, zoals de voorzieningenrechter deed.
4.11. Het hof is voorts van oordeel dat de voorzieningenrechter evenmin buiten het toepassingsgebied van artikel 3:268 BW of de wet in het algemeen (naar het hof begrijpt: de mogelijkheden die het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering biedt) is getreden door appellanten als belanghebbenden te veroordelen in een deel van de kosten van het deskundigenbericht. Appellanten voeren daartoe aan -zo begrijpt het hof hen- dat alleen partijen, dat wil zeggen verzoeker(s) en verweerder(s) in die kosten veroordeeld kunnen worden en niet belanghebbenden. Deze opvatting is rechtens onjuist. De wet maakt voor de verzoekschriftprocedure geen onderscheid tussen 'partijen' en 'belanghebbenden'. Zij kent alleen belanghebbenden, zonder onderscheid naar typen. Op een verzoekschriftprocedure als de onderhavige is artikel 289 Rv van toepassing, waarin aan de rechter de mogelijkheid wordt geboden bij de eindbeschikking tevens een veroordeling in de proceskosten uit te spreken, zonder dat daarbij is bepaald dat bepaalde typen belanghebbenden daarvan zijn uitgesloten of dat zodanige beslissing zou zijn beperkt tot verzoekers en verweerders. Daarmee is de wettelijke grondslag voor de proceskostenveroordeling van appellanten als belanghebbenden in eerste aanleg gegeven.
4.12. Het vorenstaande betekent dat tegen de bestreden beslissingen van de voorzieningenrechter geen hoger beroep openstaat en dat er op grond van hetgeen appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd geen redenen zijn deze appelverboden te doorbreken. Dat de voorzieningenrechter aanleiding heeft gezien een kostenveroordeling ten aanzien van appellanten uit te spreken is een inhoudelijke beslissing die in hoger beroep niet kan worden getoetst. Het feit dat die beslissing slechts summier en niet nader is gemotiveerd doet daaraan niet af, nu ook een motiveringsgebrek niet kan leiden tot doorbreking van een rechtsmiddelenverbod. Het hoger beroep van appellanten is derhalve ongegrond.
4.13. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
5. De beslissing
Het hof:
in de zaken met de rekestnummers R200501180 en R200501271:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Den Hartog Jager, Koens en Venhuizen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 8 februari 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.