ECLI:NL:GHSHE:2006:AV2178

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0401186
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E.J. Spoor
  • F. Fikkers
  • M. Feith
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsvoering inzake de overeenkomst tussen Tepede Holding B.V. en [appellant] met betrekking tot de goodwill van [geïntimeerde]

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een geschil over de overeenkomst van 12 april 1999 tussen [appellant] en Tepede Holding B.V., waarbij de vraag centraal staat of deze overeenkomst tot doel had om een deel van de koopsom, ter waarde van f. 600.000,--, ten goede te laten komen aan [appellant] in privé. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] moet bewijzen dat Tepede Globe B.V. daadwerkelijk meer zou hebben betaald voor de goodwill van haar onderneming, indien de overeenkomst tussen Tepede Holding B.V. en [appellant] niet was gesloten. Het hof wijst op de brief van 16 juni 1999 van Tepede Holding B.V. aan [geïntimeerde], waarin wordt gesteld dat de prijs voor de goodwill niet gestand wordt gedaan omdat deze in november 1998 aan een vorige werknemer zou zijn overgedragen. Het hof laat [geïntimeerde] toe haar stellingen te bewijzen en oordeelt dat de bewijslast bij haar ligt. De rechtbank had eerder de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, maar het hof is van oordeel dat er onvoldoende bewijs is geleverd voor de stellingen van [geïntimeerde]. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan tot na de bewijsvoering.

Uitspraak

typ. ML
rolnr. C04001186/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
eerste kamer, van 10 januari 2006,
gewezen in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van 3 augustus 2004,
procureur: mr. W.P. de Leeuw,
tegen:
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestiging],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
op het hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch onder zaaknummer 89826/HA ZA 03-85 gewezen vonnis van 2 juni 2004 tussen appellant, hierna: [appellant], als gedaagde in conventie en eiser in reconventie en geïntimeerde, hierna: [geïntimeerde], als eiseres in conventie en verweerster in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] negen grieven aangevoerd en geconcludeerd dat het hof zal vernietigen het vonnis van de rechtbank waarvan beroep en de vordering van [geïntimeerde] in conventie alsnog zal afwijzen en zal opheffen de door [geïntimeerde] gelegde derdenbeslagen d.d. 6 december 2002 onder Tepede Holding B.V., d.d. 22 januari 2003 onder Fortis Bank Nederland N.V. en d.d. 22 januari 2003 onder ABN-AMRO Bank N.V., met verwijzing van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden.
2.3. Beide partijen hebben bij hun memories producties in het geding gebracht.
2.4. Ter terechtzitting van 25 oktober 2005 heeft [appellant] nog bij akte producties in het geding gebracht en hebben partijen hun standpunten nader uiteengezet bij monde van hun advocaten: [appellant] middels mr. Ch.M. van Beuningen en [geïntimeerde] middels mr. C.S.G. Janssens.
2.5. Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd en daartoe hun procesdossiers overgelegd. In het procesdossier van geïntimeerde ontbreekt de memorie van grieven.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst hiervoor naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het hof gaat uit van de volgende tussen partijen vaststaande feiten.
4.1.1. [geïntimeerde] drijft een onderneming in bureaucomputers, computertoebehoren en aanverwante artikelen.
Begin 1999 verkeerde het bedrijf in financiële moeilijkheden. [appellant] is als interim manager aangezocht met het verzoek een faillissement te voorkomen.
[appellant] heeft die functie vervuld, volgens hem van 12 januari 1999 tot 12 april 1999, volgens [geïntimeerde] van medio december 1998 tot 30 april 1999, de facto tot 19 mei 1999.
4.1.2. [appellant] heeft namens en met instemming van [geïntimeerde] en in nauw overleg met haar aandeelhouders onderhandeld met directeuren van Tepede Holding B.V. aanvankelijk over een doorstart na faillissement van [geïntimeerde] waarbij [appellant] als manager zou aanblijven. Echter nadat een aan [geïntimeerde] gelieerde onderneming een substantiële vordering had voldaan, is er onderhandeld over een overname door Tepede Globe B.V. van de handelsactiviteiten, personeel, voorraden, debiteuren en goodwill van [geïntimeerde].
4.1.3. Dit heeft geresulteerd in een overeenkomst d.d. 12 april 1999 tussen Tepede Globe B.V. en [geïntimeerde] strekkende tot overname van de onderneming van [geïntimeerde] door Tepede Globe B.V. per 12 april 1999 tegen een nader overeen te komen koopprijs, waarbij als richtprijs werd uitgegaan van f. 642.500,-- (artikel 2.1). Daarvan maakte deel uit een richtprijs voor de over te nemen debiteuren ad f. 612.000,-- (90% van de boekwaarde), waartoe een akte van cessie zou worden opgemaakt (artikel 3.2).
De goodwill van de onderneming is volgens artikel 4.1 van de overeenkomst bepaald op f. 275.000,--.
In artikel 8.5 is bepaald dat Tepede Globe B.V. een onderzoek mag instellen naar de gegoedheid van de debiteuren, de orderportefeuille, de omvang van de voorraden en de over te nemen inventaris en eventueel andere over te nemen bedrijfsmiddelen. Indien binnen drie maanden na overdracht van de onderneming blijkt dat de waarden van de activa substantieel afwijken van hetgeen partijen zijn overeengekomen en de overgelegde overnamebalans geen zuiver beeld heeft gegeven van de in de onderneming aanwezige activa, kan Tepede Globe B.V. aanspraak maken op verrekening van de koopsom.
4.1.4. Eveneens op 12 april 1999 is een overeenkomst gesloten tussen Tepede Holding B.V. en [appellant], volgens welke Tepede Holding B.V. van [appellant] 25% kocht van diens aandelen in de vennootschap Art Color B.V. tegen de intrinsieke waarde per 31 december 1998, en overeengekomen werd dat de volgende 75% van de aandelen in Art Color B.V. in drie tranches van 25% per jaar zouden worden afgenomen van een andere vennootschap van [appellant], Technisch Bureau C.S.C. B.V., zulks tegen een koopprijs van f. 200.000,-- per 25%.
Volgens deze overeenkomst (artikel 6) zouden Tepede Holding B.V., Technisch Bureau C.S.C. B.V. en [appellant] alles in het werk stellen om in hun bezit zijnde octrooi- en licentierechten en printactiviteiten in te brengen in Art Color B.V.. Voorts zou [appellant] nader onderzoeken of er een mogelijkheid bestaat om de naam [geïntimeerde] onder te brengen in Art Color B.V..
In een notitie die door [geïntimeerde] bij dagvaarding in het geding is gebracht en die afkomstig zou zijn van de heer [directeur Tepede Holding B.V.], directeur van Tepede Holding B.V., van een gesprek waarbij aanwezig waren [appellant], [heer 1], [directeur Tepede Holding B.V.] (in de nota PK genoemd) en DM., is onder meer het volgende opgenomen:
"goodwill 175.000,-- --> 275.000,--
(...)
4) positie RvD: wil zelf ook deel van goodwill. Idee van PK met nieuwe B.V. van RvD ertussen, omdat RvD fiscaal gunstige regeling wil.
*optieregeling voor RvD op TH<----> f.e.
Op TH <----> pers. Holding
# div. politiek
Of RvD aandelen bij TH --> later inkopen door TH
<5% -->geen o.b.
Etc.
4.1.5. Tepede Globe B.V. zette vanaf 13 april 1999 de ondernemingsactiviteiten van [geïntimeerde] voort onder de naam Tepede Office Supplies. [appellant] verrichtte vanaf die datum tot 30 april 1999 ook werkzaamheden als interim-manager voor Tepede Office Supplies.
4.1.6. Op 12 april 1999, 19 mei 1999 en op 15 juni 1999 is aan [appellant] als bestuurder décharge verleend door de algemene vergadering van aandeelhouders van [geïntimeerde].
4.1.7. Bij brief d.d. 16 juni 1999 (productie bij repliek) schrijft Tepede Holding B.V. aan [geïntimeerde], t.a.v. [appellant], dat zij art. 3.2 van de overeenkomst (overname van de debiteuren tegen betaling van f. 612.000,-- hof) inzake de overdracht van de onderneming aan Tepede Globe B.V. niet verder gestand zal doen. Reden is volgens die brief dat [appellant] weigerde een akte van cessie van debiteuren te ondertekenen waartoe hij verplicht zou zijn op grond van art. 3.2 van de overeenkomst. Tepede Holding B.V. schrijft voorts dat artikel 4 van de overeenkomst (betaling van f. 275.000,-- voor goodwill, hof) ook niet ten uitvoer wordt gelegd, omdat reeds in november 1998 de goodwill aan een vorige werknemer van [geïntimeerde], een zekere [werknemer geïntimeerde], zou zijn overgedragen.
Tot slot beroept zij zich op de nietigheid van haar overeenkomst d.d. 12 april 1999 met [appellant] omdat daarbij beoogd zou zijn een deel van de goodwill die partijen destijds aanwezig achtten aan hem persoonlijk ten goede te laten komen, en wel omdat deze goodwill niet of nauwelijks aanwezig was vanwege de overdracht aan [werknemer geïntimeerde] voornoemd.
4.1.8. De belangrijkste leverancier van [geïntimeerde], Despec, heeft onder de debiteuren van [geïntimeerde] beslag gelegd. Hierdoor konden de debiteuren niet aan Tepede Globe B.V. worden gecedeerd.
4.1.9. Volgens de verklaring van [directeur Tepede Holding B.V.], bestuurder van Tepede Holding B.V., afgelegd tijdens de comparitie van partijen voor de rechtbank Den Haag, d.d. 19 oktober 2001 is de overdracht van de onderneming van [geïntimeerde] aan Tepede Globe B.V. wel gerealiseerd, en wel tegen een koopprijs van f. 642.000,-- na aftrek van de waarde van de debiteuren (ad f. 612.000,-- hof) (productie bij repliek/ antwoord)
In zijn brief van 5 juni 2000 schrijft [jurist geïntimeerde], fiscaal jurist van [geïntimeerde], aan [appellant] dat tussen [geïntimeerde] en Tepede Globe B.V. een compromis is gesloten over de afwikkeling van de boedel en de eindafrekening.
4.1.10. De rechtbank ´s-Gravenhage heeft Tepede Holding B.V. tot nakoming van haar overeenkomst met [appellant] veroordeeld bij vonnis d.d. 22 oktober 2002. Dit vonnis is in hoger beroep bekrachtigd op 13 juli 2004. Deze uitspraken zijn in het geding gebracht. Tepede Holding B.V. is van laatstgenoemde uitspraak in cassatie gegaan.
De conservatoire derdenbeslagen waarvan [appellant] opheffing vordert zijn gelegd door [geïntimeerde] in december 2002 en januari 2003.
4.2. [geïntimeerde] heeft schadevergoeding op te maken bij staat gevorderd van [appellant]. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat [appellant] door middel van de verkoop van zijn aandelen in Art Color B.V., waarvan 75% via zijn vennootschap Technisch Bureau C.S.C. B.V. buiten medeweten van [geïntimeerde] en/of haar aandeelhouders zelf van Tepede Holding B.V. een vergoeding ad f. 600.000,-- wenste te ontvangen voor de goodwill van [geïntimeerde] en zich aldus heeft verrijkt ten nadele van [geïntimeerde]. De intrinsieke waarde van de aandelen van Art Color is en was destijds nagenoeg nihil. [geïntimeerde] stelt hierdoor schade te hebben geleden, omdat Tepede Holding B.V. anders veel meer voor haar goodwill zou hebben betaald. Die overeenkomst was in strijd met de wet dan wel met de openbare orde of de goede zeden. Tepede Holding B.V. heeft die overeenkomst met [appellant] ontbonden. Tepede Globe B.V. was daarom niet bereid de overeenkomst met [geïntimeerde] gestand te doen. Hierdoor heeft [geïntimeerde] een schade geleden van minimaal f. 887.000,--.
[geïntimeerde] beroept zich ter staving van haar stellingen op een passage in de notitie die de heer [directeur Tepede Holding] zou hebben gemaakt van het gesprek op 12 april 1999, en wel op de eerste zin daarvan die hiervoor is aangehaald.
4.3. De rechtbank heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen. [appellant] komt hiervan in beroep.
4.4.1. Het hof beoordeelt eerst grief VI, aangezien deze de verste strekking heeft. Deze grief komt op tegen het afwijzende oordeel van de rechtbank op het beroep van [appellant] op de brief van 7 maart 2000 ( prod III CvA/eis in Rec.), dat "de boeken over en weer gesloten zijn", zodat [geïntimeerde] niet ontvankelijk zou zijn.
Er is volgens [appellant] sprake van rechtsverwerking zijdens [geïntimeerde], omdat [geïntimeerde] ten tijde van het schrijven van die brief reeds op de hoogte was van het verwijt van Tepede Holding B.V. aan [appellant] en met de financiële gevolgen daarvan.
4.4.2. Het hof is het eens met het verweer dat [geïntimeerde] op dit punt voert. Uit voormelde brief van 7 maart 2000 blijkt dat deze betrekking heeft op het geschil tussen partijen betreffende het al dan niet dubbel declareren door [appellant] als interim-manager.
De daarin verleende kwijting kan dan ook niet geacht worden betrekking te hebben op de vordering die [geïntimeerde] in deze procedure aan de orde heeft gesteld.
De grief wordt verworpen.
4.5.1. Het hof zal de grieven I tot en met V en VII tot en met IX gezamenlijk behandelen.
Deze komen op tegen het oordeel van de rechtbank:
- dat de overeengekomen betalingen van Tepede Holding B.V. aan [appellant] betrekking hadden op het totale bedrag dat Tepede Globe B.V. bereid was te betalen voor de overname van de onderneming van [geïntimeerde] (grief I);
- dat [appellant] aan [jurist geïntimeerde] wel zou hebben gevraagd overeenkomsten op te stellen waarin printactiviteiten werden vastgelegd en dat deze overeenkomst dermate vaag is dat er niet vanuit kan worden gegaan dat Tepede Holding B.V. een reële prestatie van [appellant] kon verlangen (grieven VII en VIII);
- dat het op de weg van [appellant] lag om duidelijk te maken dat zijn overeenkomst met Tepede Holding B.V. geen verband hield met de overeenkomst tussen [geïntimeerde] en Tepede Globe B.V.(grief IX);
- dat [appellant] met die overeenkomst heeft beoogd zich te verrijken door zich een (groot deel) van de aan [geïntimeerde] toekomende overnameprijs/goodwill toe te eigenen (grief II);
- dat de overeenkomst tussen [appellant] en Tepede Holding B.V. nietig is omdat zij een ongeoorloofd doel had, te weten benadeling van [geïntimeerde] (grief III);
- dat [appellant] niet gehandeld heeft als een redelijk en bekwaam interim manager en toerekenbaar tekort is geschoten jegens [geïntimeerde] (grief IV).
Bij haar beoordeling heeft de rechtbank ten onrechte de authenticiteit van de notitie van 12 april 1999 en van de verklaringen van [directeur Tepede Holding] en [heer 1] aangenomen(grief V).
4.5.2. [appellant] stelt, en heeft tijdens de pleidooien nader uiteengezet, dat Tepede Holding B.V. veel vertrouwen in hem had en van zijn persoonlijke diensten gebruik wilde maken. [appellant] wenste een vergoeding van f.1.000.000,-- te ontvangen voor zijn toekomstige werkzaamheden in de door Art Color uit te oefenen grootformaatprintactiviteiten, het opzetten van de daartoe nodige organisatie, de inbreng van zijn knowhow en van octrooien en licenties. Op voorstel van de fiscaal jurist [jurist geïntimeerde], die in opdracht werkte van Tepede Holding B.V., is aan die vergoeding vorm gegeven in de vorm van een aandelentransactie in Art Color B.V., hetgeen fiscaal gunstiger was en waardoor na enige onderhandelen de vergoeding voor zijn te verrichten werkzaamheden werd bepaald op f. 600.000,-- in de vorm van een koopsom. Deze overeenkomst heeft volgens [appellant] niets van doen met de transactie tussen [geïntimeerde] en Tepede Globe B.V.. Ten bewijze hiervan legt hij over de brief d.d. 5 juni 2000 (prod. VII CvA/Eis in Rec) van fiscaal jurist [jurist geïntimeerde], die de aandelentransactie met Art Color heeft opgesteld. Door een verslechterde verstandhouding tussen Tepede Holding B.V. en [appellant], omdat [appellant] weigerde de cessie-akte te ondertekenen vanwege de door Despec onder de debiteuren van [geïntimeerde] gelegde beslagen, wilde Tepede Holding B.V. niet meer met [appellant] samenwerken en is zij haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst met [appellant] niet nagekomen.
[appellant] wijst erop dat Tepede Holding B.V. door het gerechtshof 's-Gravenhage is veroordeeld tot nakoming van de overeenkomst van 12 april 1999 met [appellant].
De goodwill van [geïntimeerde] is na lang onderhandelen op f. 275.000,-- gesteld. [appellant] verwijst naar de aanhaling door de rechtbank 's-Gravenhage van een brief van 8 april 1999 van Tepede Holding B.V. aan [appellant] waarin nog slechts f. 200.000,-- voor de goodwill werd geboden.
Aan de bepaling van de goodwill is een uitvoerig boekenonderzoek voorafgegaan. Het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] hiervoor f. 600.000,-- meer zou hebben ontvangen als [appellant] zich dit bedrag niet zou hebben toegeëigend, is onjuist. [appellant] verwijst in dit verband naar de brief van 16 juni 1999 van Tepede Holding B.V. waarin deze beweert dat er helemaal geen goodwill was.
Volgens [appellant] kan goodwill niet verkocht worden onafhankelijk van de onderneming. In een compromis tussen Tepede Globe B.V. en [geïntimeerde] is de waarde van de goodwill van [geïntimeerde] gesteld op f. 61.000,--.
[appellant] wijst erop dat hem is aangeboden de aandelen van [geïntimeerde] te kopen voor één Euro (notariële akte d.d.
22 februari 1999). Indien hij zich zou hebben willen verrijken, had hij dat aanbod eenvoudig kunnen aannemen.
[appellant] is nimmer door [geïntimeerde] in gebreke gesteld.
4.5.3. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep, naast handhaving van haar stellingen in eerste aanleg, nog aangevoerd, dat [appellant] niet ontvankelijk zou zijn voor wat betreft de grieven I, III, VIII en IX, omdat deze niet duidelijk zouden zijn.
4.5.4. Het hof verwerpt het beroep van [geïntimeerde] op niet-ontvankelijkheid van [appellant] in diens grieven I, III, VIII en IX.
De grieven dienen gelezen te worden in samenhang met de andere bezwaren tegen overwegingen en beslissingen in het vonnis waarvan beroep en zijn, geplaatst in die context geenszins onbegrijpelijk.
4.5.5. Het hof oordeelt dat de stelling van [appellant] dat goodwill niet onafhankelijk van de onderneming kan worden verkocht in dezen niet relevant is, aangezien de door [geïntimeerde] gevorderde schadevergoeding gegrond is op de stelling dat het aan [appellant] (ogenschijnlijk voor diens aandelen in Art Color) betaalde bedrag, een vergoeding betrof die aan [geïntimeerde] toekwam voor haar goodwill.
4.5.6. De vordering van [geïntimeerde] is gebaseerd op wanprestatie door [appellant] als interim manager van [geïntimeerde] dan wel onrechtmatig handelen. Indien de stelling van [geïntimeerde] juist is dat de strekking van de overeenkomst van
12 april 1999 tussen [appellant] en Tepede Holding B.V. inhield [geïntimeerde] te benadelen doordat [appellant] zich aldus een groot deel van de koopprijs toeeigende en dat Tepede Globe B.V. zonder die overeenkomst bereid zou zijn geweest om f. 600.000,-- méér te betalen voor de activa van [geïntimeerde], zou dit leiden tot toewijzing van de vordering van [geïntimeerde]. Een dergelijke handelwijze zou immers indruisen tegen het belang van de vennootschap [geïntimeerde] en wanprestatie van [appellant] als interim-manager inhouden.
De rechtbank heeft het verweer dat [appellant] in eerste aanleg heeft gevoerd, dat de overeenkomst van 12 april 1999 niets met de koopsom voor [geïntimeerde] te maken had, gepasseerd, omdat de rechtbank dit onvoldoende feitelijk onderbouwd oordeelde.
Wat hier ook van zij, het hof is van oordeel dat [appellant] dit verweer thans in hoger beroep, voldoende heeft uiteengezet.
De bewijslast van eventueel onjuist handelen door [appellant] en van de daaruit voor [geïntimeerde] voortgevloeide schade, rust ingevolge art. 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op [geïntimeerde]. Het hof acht geen gronden van redelijkheid en billijkheid aanwezig voor een andere bewijslastverdeling.
Het hof is van oordeel dat dit bewijs met de door [geïntimeerde] overgelegde schriftelijke verklaringen van [directeur Tepede Holding] en [heer] (CvR/CvA in rec. prod, 12 en 14) en de notitie van [directeur Tepede Holding] van het gesprek d.d. 12 april 1999 niet voldoende is geleverd, mede gelet op de tegenovergestelde schriftelijk verklaring van [jurist geïntimeerde] (CvA/eis prod. VII), en omdat uit de gespreksnotitie niet zonder meer blijkt dat de goodwill die is genoemd, goodwill betreft van [geïntimeerde]. De grieven V en IX slagen derhalve.
4.5.7. Het hof zal [geïntimeerde] toelaten haar stelling te bewijzen dat de overeenkomst van 12 april 1999 tussen [appellant] en Tepede Holding B.V. tot doel had om een deel van de koopsom, te weten f. 600.000,--, die Tepede Holding B.V. cq haar dochtervennootschap Tepede Globe B.V. bereid was te betalen voor de overgedragen activa (goodwill) van [geïntimeerde] ten goede te laten komen aan [appellant] in privé. Het hof oordeelt het niet zonder meer aannemelijk dat, indien dit probandum komt vast te staan, [geïntimeerde] hierdoor schade zou hebben geleden omdat Tepede Globe B.V. werkelijk meer zou hebben betaald voor de goodwill van [geïntimeerde], gelet op de inhoud van de brief van
16 juni 1999 van Tepede Holding B.V. aan [geïntimeerde], zoals hiervoor onder r.o. 4.1.7. vermeld, en waaruit blijkt dat de prijs voor de goodwill niet gestand wordt gedaan omdat deze volgens Tepede Globe B.V. in november 1998 aan [heer 2] zou zijn overgedragen. Het hof draagt om die reden tevens aan [geïntimeerde] op te bewijzen dat Tepede Globe B.V. daadwerkelijk meer aan haar zou hebben voldaan voor de goodwill van haar onderneming, indien Tepede Holding B.V. en [appellant] de overeenkomst d.d. 12 april 1999 niet zouden hebben gesloten.
4.5.8. De stelling van [geïntimeerde] gedaan onder punt 15 bij repliek in eerste aanleg, dat Tepede Globe B.V. haar overeenkomst met [geïntimeerde] niet gestand zou hebben gedaan vanwege het feit dat de overeenkomst tussen Tepede Holding B.V. en [appellant] in strijd was met de wet wordt verworpen. Dit argument is door Tepede Holding B.V. in haar brief van 16 juni 1999 aan [appellant] niet aangevoerd en komt het hof ook onaannemelijk voor, nu Tepede Holding B.V. zelf heeft ingestemd met het in deze vorm aangaan van de overeenkomsten van 12 april 1999. Nu dit verder door [geïntimeerde] niet wordt onderbouwd, wordt deze stelling gepasseerd.
4.5.9. Grief X komt op tegen het niet toetsen door de rechtbank of de gelegde beslagen wel gelegd zijn met inachtneming van voorschriften en formaliteiten.
Deze grief wordt verworpen, aangezien het op de weg van [appellant] ligt om aan te geven op welke punten de beslagen volgens hem niet voldoen aan de wettelijke eisen.
4.6. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden tot na de bewijsvoering.
5. De beslissing
Het hof:
laat [geïntimeerde] toe haar stellingen te bewijzen:
- dat de overeenkomst van 12 april 1999 tussen [appellant] en Tepede Holding B.V. tot doel had om een deel van de koopsom, te weten f. 600.000,--, die Tepede Holding B.V. cq haar dochtervennootschap Tepede Globe B.V. bereid was te betalen voor de overgedragen activa (goodwill) van [geïntimeerde] ten goede te laten komen aan [appellant] in privé;
- dat Tepede Globe B.V. daadwerkelijk meer aan haar zou hebben betaald voor de goodwill van haar onderneming, indien Tepede Holding B.V. en [appellant] de overeenkomst d.d. 12 april 1999 niet zouden hebben gesloten;
bepaalt, voor het geval [geïntimeerde] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. E.J. Spoor als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 31 januari 2006, voor de opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n) op donderdagen in de periode van 6 tot 15 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde rolzitting dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de procureur van [geïntimeerde] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Feith, Fikkers en Spoor en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 10 januari 2006.
griffier rolraadsheer