4.2. Het gaat in dit geding om het volgende.
(a) [geïntimeerde] heeft voor 1993 door verjaring de eigendom verworven van een strook grond te Schijndel (verder: "de strook"); op deze strook stonden twee schuren die bij [geïntimeerde] in gebruik waren; deze strook grensde aan een perceel (met daarop zijn woonhuis) waarvan hij eveneens eigenaar was;
(b) [geïntimeerde] heeft op 3 juni 1993 een ruilovereenkomst gesloten met de gemeente Schijndel waarbij laatstgenoemd perceel met woonhuis is geruild met eigendom van de gemeente.
(c) De levering op grond van de ruilovereenkomst heeft bij notariële akte van 15 november 1993 plaatsgevonden;
(d) De advocaat van [geïntimeerde] heeft bij brief van 22 juli 1994 (productie 3 bij conclusie van antwoord) namens zijn cliënt aan de gemeente meegedeeld dat eerdergenoemde strook niet was meegeleverd en daarbij onder meer opgemerkt:
"Cliënt heeft aan de gemeente verkocht: het registergoed, kadastraal bekend gemeente Schijndel [nummer], groot circa 2323 centiare. Deze omschrijving is afkomstig uit de door de gemeente opgemaakte overeenkomst inzake ruiling en laat er geen twijfel over bestaan, dat het hier uitsluitend om het beschreven kadastrale perceel gaat. Daaraan kan in genen dele afdoen, dat een aantal van de vervolgens opgesomde zaken zich niet op het betreffende perceel bevindt, maar op de aangrenzende grond, waarvan de eigendom door verjaring is ontstaan. (...)
Omtrent het vorenstaande heb ik uitvoerig telefonisch contact gehad met wethouder [naam]. Nadat hij ruggespraak had gehouden, heeft hij zich op het standpunt gesteld, dat cliënt gehouden is niet alleen zijn kadastrale perceel feitelijk aan de gemeente te leveren, maar ook het aangrenzende stuk grond, waarvan door verjaring de eigendom is verworven. Ondanks mijn bezwaren heeft hij volledig aan dit standpunt vastgehouden. (...)
De gemeente laat mijn cliënt aldus slechts de keus ofwel iedere toegang tot het stuk grond, waarvan de eigendom middels verjaring is verkregen, te verbieden ofwel de gemeente daarop wel toe te laten, zodat eventuele bouwactiviteiten ook daar kunnen plaatsvinden, maar zulks onder voorbehoud van al zijn rechten met betrekking tot het stuk grond. Zonder op enigerlei wijze aan zijn aanspraken te willen afdoen, verklaar ik bij deze namens cliënt, dat hij de gemeente toelaat tot het betreffende stuk grond, maar dat hij uitdrukkelijk vasthoudt aan zijn volledige eigendomsrechten ervan. Aanstaande maandag zal cliënt de sleutels van het woonhuis aan de gemeente afgeven, met welke afgifte hij ook geacht moet worden de toegang tot het stuk grond, waarvan de eigendom door verjaring is verkregen, te hebben verleend. Zoals u weet is er tussen cliënt en [voormalige eigenaar grond] een procedure aanhangig met betrekking tot het betreffende beroep van cliënt op verjaring. Mocht - onverhoopt - cliënt daarin in het ongelijk worden gesteld, dan aanvaardt cliënt geen enkele aansprakelijkheid dat de gemeente deze grond reeds in gebruik heeft genomen.
Indien en zodra deze procedure zal zijn afgerond en cliënt daarbij in het gelijk zal zijn gesteld, zal hij zijn eigendomsrechten ten volle stellen. In dit verband breng ik U in herinnering dat namens de gemeente een prijs is genoemd van fl. 30,00 per m2, dus in totaal + fl. 25.000,00. Aan deze toezegging wenst cliënt de gemeente te houden."
(e) De gemeente heeft op of omstreeks 25 juli 1994 het totale perceel dat tevoren bij [geïntimeerde] in gebruik was (dus met inbegrip van de strook) in gebruik genomen.
(f) Bij onderhandse akte van 16 september 1994 heeft de vroegere eigenaar van de strook, [naam], erkend de eigendom daarvan door verjaring te hebben verloren.
(g) Tussen de gemeente en [geïntimeerde] is daarna een procedure gevolgd over de vraag of de bewuste strook behoorde tot de grond die bij de ruilovereenkomst met de gemeente was geruild. Naar het hof bij ambtshalve inzage van het griffiedossier van deze zaak is gebleken heeft [geïntimeerde] toen gevorderd dat voor recht zou worden verklaard dat [geïntimeerde] eigenaar is van de strook.
De rechtbank heeft deze vordering van [geïntimeerde] na bewijslevering toegewezen.
De gemeente is in beroep gegaan tegen dit vonnis van de rechtbank. In die procedure bij dit hof (met rolnunmers 97/352 en 98/350) heeft [geïntimeerde] bij memorie van antwoord zijn eis gewijzigd. Daartegen heeft de gemeente verzet aangetekend. Dat verzet is mondeling behandeld op een zitting van het hof op 20 juli 1999, en daarvan is proces-verbaal opgemaakt (productie bij memorie van antwoord). In dat proces-verbaal is onder meer opgenomen:
"Aan de orde is gekomen, dat de Gemeente reeds in 1996 wist dat de litigieuse grond is verkaveld en in handen is gekomen van diverse huiseigenaren, terwijl dit eerst door de gemeente in appel aan de orde is gesteld ten betoge, dat [geïntimeerde] geen belang meer heeft bij zijn verklaring voor recht, dat hij daarvan eigenaar zou zijn.
De raadsman van [geïntimeerde] heeft aangevoerd, dat dit hem heeft genoopt om zijn eis aan die gewijzigde omstandigheden aan te passen.
Vervolgens komt aan de orde de vraag of de door [geïntimeerde] gevorderde winst niet leidt tot een voor de Gemeente onredelijke bemoeilijking van haar verweer, hetgeen de rolraadsheer niet onbegrijpelijk voorkomt, tenzij [geïntimeerde] schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet zou vorderen.
In dat geval zou de Gemeente, zo deelt haar raadsman mede, geen bezwaar hebben tegen een eiswijziging.
Met toestemming van de raadsman van de Gemeente wijzigt de raadsman van [geïntimeerde] de vordering aldus:
in het principaal appel:
dat Uw Hof het tweeledig beroep van de gemeente tegen de vonnissen van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch d.d. 29 november 1996 en 16 januari 1998 zowel in conventie als in reconventie zal verwerpen.
Dat bij arrest van Uw Hof voor recht zal worden verklaard, dat de litigieuse strook grond ten tijde van de overdrachten door de gemeente aan de derde-kopers zoals blijkens uit de door de gemeente overgelegde transportakten eigendom was van [geïntimeerde] en dat de gemeente door die overdrachten te effectueren jegens [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld en uit dien hoofde jegens hem aansprakelijk is voor diens schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, alles met de veroordeling van de gemeente in de kosten in beide instanties."
(h) In de hiervoor genoemde procedure heeft het hof bij arrest van 14 december 1999 de vonnissen van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 29 november 1996 en 16 januari 1998 bekrachtigd "met dien verstande dat de verklaring van recht als volgt dient te worden gewijzigd:
dat voor recht zal worden verklaard dat de litigieuze strook grond ten tijde van de overdrachten door de gemeente aan de derdekopers eigendom was van [geïntimeerde] en dat de gemeente door die overdrachten te effectueren jegens [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld en uit dien hoofde jegens hem aansprakelijk is voor diens schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet".
(i) De gemeente heeft de strook en het perceel van [geïntimeerde] alsook het omliggende gebied bouwrijp gemaakt en daar een woonwijk ontwikkeld; de strook strekt zich uit over een aantal bouwkavels en straten gelegen in dat gebied (productie 6 bij conclusie van eis; productie 5 bij memorie van grieven).
(j) Met het oog op vergoeding van de onder (h) bedoelde schade heeft de gemeente aan [geïntimeerde] op 29 april 2001 een bedrag betaald van fl. 30.742,19. Dit bedrag bestond uit fl. 21.500,00 aan hoofdsom en de wettelijke rente over dat bedrag van 25 juli 1994 tot 28 april 2001 (conclusie van antwoord bladzijde 5)
(k) In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] - onder verwijzing naar het hiervoor genoemde arrest van het hof van 14 december 1999 - gesteld dat de in dat arrest bedoelde schade bestond uit de waarde van de litigieuze strook grond ten tijde van de overdrachten door de gemeente aan de derdekopers, waarbij steeds een prijs van fl. 317,50 per m² is gerealiseerd, en dat de waarde van de grond is te stellen op deze prijs; uitgaande van een oppervlakte van de strook van 800 m² bedraagt de schade van [geïntimeerde] een bedrag van fl. 254.000,00, vermeerderd met wettelijke rente, maar verminderd met het door de gemeente op 29 april 2000 betaalde bedrag van Fl. 30.742,19; voorts heeft [geïntimeerde] de kosten van zijn raadsman ter verkrijging van betaling buiten rechte gevorderd.
De gemeente heeft de vordering weersproken.
De rechtbank heeft de gemeente veroordeeld tot betaling van fl. 223.244,22, vermeerderd met wettelijke rente over
fl. 216.000,00 vanaf 29 april 2000, de gemeente in de kosten veroordeeld en het meer of anders gevorderde afgewezen.