typ. MBR
rolnr. C0401519/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
vijfde kamer, van 10 januari 2006,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [plaats],
appellant,
procureur: mr. C.E.M. Renckens,
de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging
VERENIGING VAN EIGENAREN APPARTEMENTENGEBOUW PIUSLAAN/GELDROPSEWEG I,
gevestigd te Eindhoven,
geïntimeerde,
procureur: mr. J.M. Jonkergouw,
op het bij exploot van dagvaarding van 20 oktober 2004 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank te 's-Hertogenbosch tussen appellant, [appellant], als gedaagde en geïntimeerde, VvE I, als eiseres onder zaaknummer 106674/HA ZA 04-436 gewezen vonnis van 15 september 2004.
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis waarvan beroep en het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 28 april 2004, die zich bij de processtukken bevinden.
2. Het geding in hoger beroep
Van het eindvonnis van 15 september 2004 is [appellant] tijdig in hoger beroep gekomen.
[appellant] heeft ter griffie vier afdrukken van foto's gedeponeerd.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] onder overlegging van drie producties tien grieven aangevoerd en geconcludeerd zoals in het petitum van deze memorie nader staat omschreven.
Bij memorie van antwoord heeft VvE I de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding.
Vervolgens heeft [appellant] onder overlegging van één productie een akte genomen; VvE I heeft afgezien van antwoordakte.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en uitspraak verzocht.
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4.1 De vaststelling van de feiten in het vonnis waarvan beroep onder 2. is niet bestreden zodat het hof hiervan ook in hoger beroep uitgaat, met dien verstande dat in 2.4 de datum 24 februari 2003 dient te zijn. Kortheidshalve verwijst het hof naar deze feiten.
4.2 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
a) Het appartementengebouw Piuslaan/Geldropseweg te Eindhoven kent een Vereniging van Eigenaren Hoofdsplitsing (VvE H) en voor elk van de drie ondersplitsingen een afzonderlijke vereniging van eigenaren: VvE I (woningen), VvE II (kantoorflat) en VvE III (garages).
b) [appellant] is lid van de VvE II.
c) Tussen [appellant] en drie telecommunicatiebedrijven bestaan/bestonden huurovereenkomsten inzake, kort gezegd, de plaatsing van zendapparatuur met toebehoren op het dak van de kantoorflat.
d) Voor het sluiten van deze huurovereenkomsten heeft [appellant] geen toestemming van de VvE H.
e) Het bestuur van VvE H heeft in verband met de plaatsing van de telecommunicatieapparatuur tegen [appellant] willen optreden maar heeft voor een besluit daartoe niet de volgens art. 37 lid 1 van de splitsingsakte vereiste gekwalificeerde meerderheid van 2/3 kunnen verkrijgen, omdat VvE II daar geen medewerking aan wilde verlenen.
f) Op verzoek van VvE I heeft de kantonrechter te Eindhoven haar bij beschikking ex artikel 5:121 BW van 24 februari 2003 gemachtigd namens VvE H deze procedure tegen [appellant] voor de rechtbank te voeren.
4.3 In deze procedure vordert VvE I, samengevat, veroordeling van [appellant] tot (a) beëindiging van de door hem gesloten huurovereenkomsten, (b) verwijdering van de telecommunicatieapparatuur van het dak van het gebouw
op straffe van een dwangsom en (c) betaling van een schadevergoeding ten belope van de door [appellant] van 1997 tot en met 2003 overeengekomen huurbedragen ad E. 39.592,32.
4.4 De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep het verweer van [appellant] dat VvE I niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, verworpen en de vorderingen van VvE I toegewezen met uitzondering van vordering (b).
4.5 De grieven 1 tot en met 3 betreffen de verwerping van het ontvankelijkheidsverweer. De overige grieven betreffen de toewijzing van de vorderingen (a) en (c).
4.6 Met betrekking tot de ontvankelijkheid van VvE I in haar vorderingen overweegt het hof het volgende. Tussen partijen is niet in geschil dat aan VvE I op zichzelf genomen niet de bevoegdheid toekomt de onderhavige vordering in te stellen. Die bevoegdheid ontleent VvE I aan de beschikking van de kantonrechter van 24 februari 2003. Daarmee is volgens VvE I dan ook de kous af: de bezwaren die [appellant] aanvoert tegen de (totstandkoming van de) beschikking acht zij in de onderhavige procedure niet aan de orde, terwijl de ontbrekende toestemming door de verleende machtiging is vervangen.
4.7 In dit standpunt kan het hof zich niet vinden. Op zich is het juist dat de beschikking van de kantonrechter een gegeven is en dat de inhoud en de totstandkoming ervan in de onderhavige procedure niet ter discussie staat. Daarmee is evenwel niet alles gezegd. Bezien dient te worden waartoe deze beschikking precies strekt.
4.8 Aan VvE I is door de kantonrechter de machtiging gegeven waarom was gevraagd, namelijk om namens VvE H deze procedure aanhangig te maken. Daarmee is gegeven dat VvE I in dit opzicht mag wat VvE H toekwam, niet minder ook maar niet meer.
4.9 De volgende vraag is dus, of aan VvE H in beginsel de bevoegdheid toekwam [appellant] op de door hem gesloten huurovereenkomsten aan te spreken. Ook dat is alleen het geval indien daaraan een besluit ten grondslag ligt dat met de daarvoor vereiste gekwalificeerde meerderheid van 2/3 van de stemmen dan wel een besluit waarbij weliswaar die meerderheid ontbreekt in verband met de weigering van VvE II om daaraan mee te werken, maar waarbij VvE H het ontbreken van de toestemming van VvE II voor dat besluit op de voet van artikel 5:121 BW heeft doen vervangen door een daartoe strekkende machtiging van de kantonrechter. Dat dit laatste is gebeurd, is gesteld noch gebleken. De machtiging die VvE I desverzocht op 24 februari 2003 heeft verkregen, is niet gelijk te stellen met de machtiging waar VvE H tegenover VvE II had moeten beschikken om de ontbrekende instemming te vervangen.
4.10 VvE H heeft met de verstrekte machtiging getracht [appellant] rechtstreeks aan te spreken, maar is door de rechtbank te 's-Hertogenbosch bij vonnis van 10 december 2003 (prod. 1 mvg) niet-ontvankelijk verklaard. In dat vonnis geeft de rechtbank (onder 2.6, voorlaatste zin) reeds aan waar de schoen wringt: niet VvE I had een machtiging moeten vragen maar VvE H en wel, zo voegt het hof aan deze terechte observatie toe, jegens VvE II om de daarvan ontbrekende instemming te vervangen. Zowel het rechtstreeks aanspreken van [appellant] door VvE H als het met een machtiging namens VvE H door VvE I laten aanspreken van hem strandt daarmee op hetzelfde euvel: het ontbreken van een machtiging ter vervanging van de ontbrekende instemming van VvE II, terwijl de verkregen machtiging van 24 februari 2003 dit euvel niet opheft omdat deze niet de daarvoor noodzakelijke strekking heeft.
4.11 Een en ander leidt tot de slotsom dat VvE I niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, zodat de grieven 1 tot en met 3 van [appellant] slagen en de overige grieven geen behandeling behoeven. Het vonnis waarvan beroep dient vernietigd te worden met veroordeling van VvE I in de kosten van beide instanties.
4.12 Volgens VvE I dient de proceskostenveroordeling in eerste aanleg in stand te blijven, omdat [appellant] daartegen geen (afzonderlijke) grief heeft opgeworpen, maar hieraan gaat het hof reeds om deze reden voorbij dat in het petitum van [appellant] in hoger beroep ligt besloten dat hij zich niet kan vinden in de proceskostenveroordeling in eerste aanleg.
4.13 Met betrekking tot de proceskosten heeft [appellant] verzocht te bepalen dat VvE I de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zal zijn als zij deze kosten niet binnen 14 dagen na dagtekening van dit arrest zal hebben voldaan. VvE I heeft dit niet bestreden, zodat dienovereenkomstig beslist wordt.
vernietigt het vonnis waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
verklaart VvE I niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
veroordeelt VvE I in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [appellant] begroot op E. 870,= aan verschotten en op E. 1.542.= aan salaris procureur in eerste aanleg en op E. 1.273,78 aan verschotten en op
E. 1.158,= aan salaris procureur in hoger beroep, met bepaling dat VvE I de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zal zijn als zij deze kosten niet binnen 14 dagen na dagtekening van dit arrest zal hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Meulenbroek en Feddes en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 10 januari 2006.