ECLI:NL:GHSHE:2006:AV5204

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0401589
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Brandenburg
  • A. Meulenbroek
  • J. Feddes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering uit onrechtmatige daad door curator tegen kopers van gestolen goederen

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 januari 2006, gaat het om een vordering uit onrechtmatige daad door de curator van de failliete onderneming Staalbouw Hogo B.V. tegen de kopers van goederen die eerder gestolen waren. De curator, vertegenwoordigd door mr. G. te Biesebeek, heeft de appellanten, bestaande uit twee vennootschappen en een natuurlijke persoon, aangesproken op hun aansprakelijkheid voor de schade die is ontstaan door de verkoop van gestolen goederen. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. P.J.A.M. Baudoin, hebben in hoger beroep vier grieven aangevoerd tegen het vonnis van de rechtbank Roermond, dat de vordering van de curator had toegewezen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de appellanten hebben in 2003 een aantal apparaten gekocht van een onbekende verkoper, die later bleken te zijn gestolen uit de failliete boedel van Staalbouw Hogo B.V. De curator heeft de appellanten aansprakelijk gesteld voor de schade, die bestaat uit de verkoopprijs van de gestolen goederen. De rechtbank oordeelde dat de appellanten ten minste hadden kunnen weten dat het om gestolen goederen ging, en dat zij daarom aansprakelijk zijn voor de schade.

In hoger beroep heeft het hof de grieven van de appellanten verworpen. Het hof oordeelde dat de omstandigheden waaronder de aankoop heeft plaatsgevonden, voldoende aanleiding gaven om te concluderen dat de appellanten zich hadden moeten vergewissen van de herkomst van de goederen. De stelling van de appellanten dat de prijs reëel was en dat dergelijke transacties gebruikelijk zijn in de branche, werd door het hof niet als voldoende weerlegging van de aansprakelijkheid gezien. Het hof bevestigde de aansprakelijkheid van de appellanten op basis van onrechtmatige daad en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de appellanten in de proceskosten werden veroordeeld.

Uitspraak

typ. NJ
rolnr. C0401589/RO
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
vijfde kamer, van 24 januari 2006,
gewezen in de zaak van:
1. [appellante sub 1]
gevestigd te [vestiging],
2. [appellante sub 2]
gevestigd te [vestiging],
3. [appellant sub 3],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
procureur: mr. P.J.A.M. Baudoin,
t e g e n :
MR. ROBERTUS JOHANNES ANTONIUS SLAG,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement
van STAALBOUW HOGO B.V.,
kantoorhoudende te Budel, gemeente Cranendonck,
geïntimeerde,
procureur: mr. G. te Biesebeek,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 november 2004 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank te Roermond tussen appellanten, samen in enkelvoud: [appellanten], als gedaagden en geïntimeerde, de curator, als eiser onder zaaknummer 61425/HA ZA 04-404 gewezen vonnis van 18 augustus 2004.
1. De eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis waarvan beroep en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 14 juli 2004, die zich bij de processtukken bevinden.
2. Het geding in hoger beroep
Van het eindvonnis van 18 augustus 2004 is [appellanten] tijdig in hoger beroep gekomen.
Bij memorie van grieven heeft [appellanten] onder overlegging van twee producties vier grieven aangevoerd en geconcludeerd zoals in het petitum van deze memorie nader staat omschreven.
Bij memorie van antwoord heeft de curator onder overlegging van één productie de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en uitspraak verzocht.
3. De grieven
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 De vaststelling van de feiten onder 2. van het vonnis waarvan beroep is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep van deze feiten uitgaat.
4.2 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
a) [appellant sub 3] is bestuurder/enig aandeelhouder van [appellante sub 2], die op haar beurt bestuurder/enig aandeelhouder is van [appellante sub 1). [appellante sub 1] handelt onder meer in tweedehands voertuigen en machines. Eind november /begin december 2003 heeft zij van een haar onbekende persoon een aantal apparaten gekocht die spontaan te koop werden aangeboden. Dit betrof een ponsmachine type 110, een ponsmachine type 70, een bandzaagmachine en een knipschaar.
c) [appellant sub 1] heeft hiervoor een factuur ontvangen op naam van [BV] d.d. 11 december 2003 ten bedrage van in totaal E 17.300,= excl. BTW. Deze factuur is als contant voldaan afgetekend. [BV] verkeerde sinds 2 mei 2001 in staat van faillissement.
d) De vier genoemde apparaten waren, naast een aantal andere zaken, kort daarvoor onvreemd bij een inbraak bij Staalbouw Hogo BV.
e) [appellante sub 1] heeft de ponsmachine type 110 en de knipschaar voor E 10.600,= excl. BTW verkocht aan [koper 1] en de ponsmachine type 70 en de bandzaagmachine voor E 9.250,= excl. BTW aan [koper 2], in totaal derhalve voor
E 19.850,= excl. BTW.
f) Op 2, 3 en 4 april 2004 is [appellant sub 3] als verdachte van heling van (onder meer) deze apparaten door de politie gehoord. Van de door hem afgelegde verklaringen is proces-verbaal opgemaakt (prod. 5 cva). Tot een strafrechtelijke vervolging heeft dit niet geleid.
g) De curator heeft [appellant sub 3] bij brief van 6 april 2004 aansprakelijk gesteld en gesommeerd tot betaling van de verkoopprijs. [appellant sub 3] heeft dit geweigerd.
4.3 In deze procedure vordert de curator hoofdelijke veroordeling van [appellant sub 3] tot betaling van het bedrag van
E 19.850,= met de wettelijke rente vanaf 11 december 2003 en een bedrag van E 1.500,= aan onkosten met de wettelijke rente vanaf 26 april 2004. Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vordering van de curator toegewezen.
4.4 In zijn memorie van antwoord stelt de curator zich op het standpunt dat uit de grieven en de daarop gegeven toelichting niet blijkt welke bezwaren [appellant sub 3] heeft tegen het vonnis waarvan beroep. Om die reden dient [appellant sub 3] volgens de curator niet-ontvankelijk verklaard te worden. Het hof deelt dit standpunt niet. In de grieven zelf wordt aangegeven tegen welke rechtsoverwegingen de bezwaren zich richten terwijl uit de gegeven toelichting de strekking van die bezwaren kan worden afgeleid.
4.5 De grieven 1 en 2 richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant sub 3] 'tenminste had kunnen weten dat het om gestolen goederen ging' (r.o. 5.2) en dat er sprake is geweest van schuldheling van de vier gestolen goederen (r.o. 5.3). [appellant sub 3] stelt zich op het standpunt dat de betaalde prijs een reële prijs was en dat in de branche waarin [appellant sub 3] werkzaam is vaker door onbekenden direct goederen te koop worden aangeboden en betalingen contant geschieden. Anders dan de rechtbank meent [appellanten] dat het relaas van [appellant sub 3] bij de politie, in de conclusie van antwoord en bij de comparitie van partijen niet inconsistent is.
4.6 Het hof overweegt hierover het volgende. Door de rechtbank is in de tweede alinea van rechtsoverweging 5.2 een opsomming gegeven van een aantal omstandigheden waaronder de aankoop door [appellanten] heeft plaatsgevonden. De juistheid van wat in dit onderdeel is opgenomen is door [appellanten] op zich niet bestreden, zodat het hof hiervan uitgaat. Kortheidshalve verwijst het hof naar deze weergave. Hetgeen in dit onderdeel van rechtsoverweging 5.2 is vermeld over de gang van zaken rechtvaardigt naar het oordeel van het hof reeds de conclusie dat [appellanten] had kunnen weten en had moeten begrijpen dat hem gestolen goederen werden aangeboden. Ook indien juist is hetgeen [appellanten] naar voren heeft gebracht over de gebruiken in de branche of de reële koopprijs, leidt dat niet tot een andere conclusie. Het was zonneklaar dat er een luchtje aan zat. Onder deze omstandigheden had [appellanten] zich nauwgezet omtrent de herkomst van de apparaten dienen te vergewissen. Uit niets blijkt dat daartoe zelfs maar enige poging is ondernomen.
4.7 De inconsistenties die de rechtbank opsomt in de derde alinea van rechtsoverweging 5.2 worden door [appellanten] verklaard door de stelling dat de verklaring van [appellant sub 3] bij de politie onjuistheden bevat omdat hij bij het verhoor de kwestie maanden later moest reconstrueren zonder de desbetreffende bescheiden te kunnen inzien. Gezien de aard en het aantal van de weergegeven inconsistenties en het beperkte tijdsverloop tussen de verkoop (eind 2003), het verhoor (april 2004), de conclusie van antwoord (juni 2004) en de comparitie van partijen (augustus 2004) acht het hof dit een weinig aannemelijke verklaring. Wat daar ook van zij, ook indien de verklaringen bij de politie buiten beschouwing worden gelaten, resteren er inconsistenties waarvoor [appellanten] geen verklaring biedt. Overigens, de geconstateerde inconsistenties versterken alleen de conclusie die op grond van de hiervoor onder 4.6 bedoelde omstandigheden reeds is getrokken. Ook zonder het hier besproken onderdeel is die conclusie reeds gerechtvaardigd. Dit betekent dat ook het hof ervan uitgaat dat er (ten minste) sprake is geweest van schuldheling, hetgeen jegens de curator leidt tot aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad voor de daardoor ontstane schade.
4.8 De consequentie hiervan is dat de grieven 1 en 2 worden verworpen.
4.9 Grief 3 betreft rechtsoverweging 5.4 van het vonnis waarvan beroep, waarin de rechtbank tot het oordeel komt dat de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad [appellante sub 1], [appellante sub 2] en [appellant sub 3] alledrie betreft.
4.10 In de toelichting op deze grief wordt allereerst opgemerkt dat er geen sprake was van heling en dat er om die reden geen aansprakelijkheid is van [appellant sub 3] en zijn beide vennootschappen. Dit argument gaat niet op nu er, zoals hiervoor vastgesteld, wel sprake is van schuldheling.
4.11 Verder stelt [appellanten] zich op het standpunt dat [appellant sub 3] namens [appellant sub 1] optrad en alleen deze vennootschap partij is bij de koopovereenkomst. [appellanten] ziet hierbij over het hoofd dat [appellant sub 3] directeur is van [appellante sub 2] en niet (tevens) van [appellante sub 1] Van deze laatste vennootschap is immers alleen [appellante sub 2] bestuurder. Grief 3 wordt verworpen.
4.12 Grief 4 betreft rechtsoverweging 5.5 van het vonnis waarvan beroep. Blijkens de toelichting op deze grief gaat het [appellanten] hierbij allereerst om de stelling dat de curator de doorverkochte apparaten had kunnen revindiceren bij [koper 1] en [koper 2]. Volgens [appellanten] rustte op de curator uit hoofde van schadebeperking ook de verplichting om hiertoe over te gaan. Verder wijst [appellanten] erop dat uit het faillissementsverslag van 25 juni 2004 van de curator (prod. 1 mvg) blijkt dat hij met [koper 2] een overeenkomst heeft gesloten op grond waarvan hij tot op dat moment E 5.000,= van [koper 2] had ontvangen. Dit bedrag dient volgens [appellanten] in mindering te strekken op de onderhavige vordering. Ten slotte is de gehanteerde waarderingsgrondslag volgens [appellanten] onjuist.
4.13 De curator heeft hiertegen ingebracht dat het hem vrijstaat te (trachten te) revindiceren dan wel [appellanten] uit hoofde van onrechtmatige daad aan te spreken. Verder heeft de curator te kennen gegeven dat de regeling met [koper 2], die inmiddels E 7.500,= heeft voldaan, inhoudt dat de curator het door [koper 2] betaalde onder aftrek van kosten aan hem zal terugbetalen wanneer de curator erin slaagt de gevorderde schadevergoeding van [appellanten] te incasseren. Met betrekking tot de waarderingsgrondslag kan de curator zich vinden in hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen.
4.14 Het hof overweegt hierover het volgende. De curator dient te bewerkstelligen dat de boedel zoveel als mogelijk schadeloos wordt gesteld. Voor hem staan daarbij verschillende wegen open: aanspreken van degene die verantwoordelijk is voor de ontvreemding van de apparaten, aanspreken van degene die deze heeft gekocht of revindiceren bij degenen aan wie de apparaten zijn doorverkocht. Daarbij is hij niet gehouden om de voor [appellanten] meest gunstige weg te kiezen. Het ligt voor de hand dat hij daarbij kiest voor de mogelijkheid die met de minste kosten de beste kansen op succes biedt. In dit geval heeft hij ervoor gekozen [appellanten] aan te spreken; dat staat hem vrij. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het bepaald niet op voorhand vaststaat dat de curator zonder meer met succes zou kunnen revindiceren.
4.15 In eerste aanleg heeft de curator ter comparitie reeds aangegeven dat met [koper 2] een voorwaardelijke regeling was getroffen. [appellanten] stelt hierover in de memorie van grieven alleen dat de desbetreffende stelling wordt betwist. Deze betwisting wordt door [appellanten] op geen enkele wijze onderbouwd of geconcretiseerd. Daarmee dient deze betwisting als onvoldoende gemotiveerd terzijde gelaten te worden.
4.16 Met betrekking tot de waarderingsgrondslag van de apparaten neemt het hof tot uitgangspunt de waarde in het economisch verkeer van de zaak ten tijde van het verlies, in dit geval ten tijde van de ontvreemding. [appellanten] heeft, kennelijk zonder veel moeite, kort na de ontvreemding voor de apparaten bepaalde bedragen ontvangen. Het hof acht het redelijk de door [appellanten] gerealiseerde verkoopprijs aan te merken als de waarde van de apparaten in het economisch verkeer. Gesteld noch gebleken is dat beide kopers aan [appellanten] irreëel hoge bedragen hebben voldaan. De omstandigheden die [appellanten] in dit verband aanvoert met betrekking tot de afwikkeling van het faillissement van Staalbouw Hogo BV leiden niet tot een ander oordeel. Voor een deskundigenbericht als door [appellanten] gesuggereerd ziet het hof bij deze stand van zaken geen aanleiding.
4.17 Een en ander brengt mee dat ook de vierde grief wordt verworpen.
4.18 Ook overigens zijn door [appellanten] geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden, zodat het in algemene termen gestelde bewijsaanbod van [appellanten] als niet relevant gepasseerd wordt.
4.19 Nu alle grieven zijn verworpen, dient het vonnis waarvan beroep bekrachtigd te worden. [appellanten] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op E 640,= aan verschotten en op E 1.158,= aan salaris procureur;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Meulenbroek en Feddes en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 24 januari 2006.
griffier rolraadsheer