ECLI:NL:GHSHE:2006:AW1763
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- J.M.W.M. van den Elzen
- N.J.L.M. Tuijn
- S.B.M. Voorhoeve
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de Koninklijke Marechaussee bij opsporing van overtredingen van de Opiumwet
In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 april 2006, werd het hoger beroep behandeld tegen een vonnis van de rechtbank Maastricht van 9 juli 2004. De zaak betreft de bevoegdheid van ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee bij de opsporing van een vermoedelijke overtreding van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht, in het kader van de Opiumwet. De rechtbank had vastgesteld dat de doorzoeking op 23 maart 2004 in een woning te [woonplaats] was uitgevoerd door ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, die daarbij op zoek waren naar middelen als bedoeld in de Opiumwet. De vraag die centraal stond was of deze ambtenaren bevoegd waren om op te treden in deze situatie.
De rechtbank overwoog dat, volgens artikel 6 van de Politiewet, de Koninklijke Marechaussee bevoegd is tot optreden bij strafbare feiten die zij tegenkomen tijdens de uitoefening van hun politietaken. Echter, de rechtbank concludeerde dat de ambtenaren in deze zaak onbevoegd hadden opgetreden, omdat de opsporingsactiviteiten niet voldoende verweven waren met de ontdekking van de overtreding van de Opiumwet. De rechtbank oordeelde dat de ambtenaren niet zelfstandig konden optreden, maar alleen in samenwerking met de politie, wat in dit geval niet was aangetoond.
Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, waarbij het hof zich verenigde met de overwegingen van de rechtbank. Het hof stelde vast dat de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee niet bevoegd waren om het onderzoek zelfstandig uit te voeren, en dat de processen-verbaal die door hen waren opgemaakt, niet als bewijs konden dienen. De beslissing van het hof was dat het hoger beroep, dat zich beperkte tot de beslissing omtrent de tenlastelegging, werd afgewezen en het vonnis van de rechtbank werd bevestigd.