ECLI:NL:GHSHE:2006:AW2561

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0301511
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Zwitser-Schouten
  • J. Begheyn
  • A. Venner-Lijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwgeschil tussen appellant en geïntimeerde over aannemingsovereenkomst en kostenoverschrijding

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 januari 2006, betreft het een geschil tussen een appellant en een geïntimeerde over de uitvoering van een bouwproject. De appellant, vertegenwoordigd door procureur mr. T.W.H.M. Weller, had een overeenkomst gesloten met de geïntimeerde, vertegenwoordigd door procureur mr. A.T.L. van Zandvoort, met betrekking tot de bouw van twee woningen. Tijdens de procedure werd vastgesteld dat er geen aannemingsovereenkomst was gesloten, maar dat beide partijen samen met familie en vrienden werkzaamheden verrichtten zonder dat er afzonderlijk voor deze werkzaamheden werd betaald. De appellant had bedragen betaald aan derden voor geleverde materialen en werkzaamheden, maar de geïntimeerde kon niet als aannemer worden aangemerkt. Het hof oordeelde dat de overschrijding van de begroting niet automatisch voor rekening van de geïntimeerde kwam, aangezien deze niet als aannemer kon worden beschouwd. De appellant had onvoldoende bewijs geleverd dat de geïntimeerde zijn verplichtingen niet was nagekomen. De vordering van de geïntimeerde met betrekking tot een trap die aan de appellant was geleverd, werd eveneens behandeld. Het hof concludeerde dat de appellant moest bewijzen dat extra kosten voor het vermaken van de trap het gevolg waren van fouten van de geïntimeerde. De zaak werd verwezen naar een rolzitting voor verdere bewijsvoering en het horen van getuigen.

Uitspraak

typ. NJ
rolnr. 0301511/RO
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
zesde kamer, van 31 januari 2006,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [plaats],
appellant,
procureur: mr. T.W.H.M. Weller,
tegen:
[GEINTIMEERDE],
wonende te [plaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. A.T.L. van Zandvoort,
in vervolg op het tussenarrest van 7 juni 2005. Het hof zal de nummering in dat arrest voortzetten.
6. Het verdere procesverloop
In het tussenarrest van 7 juni 2005 is een comparitie van partijen bepaald. Deze comparitie is gehouden op 13 oktober 2005. Daarvan is procesverbaal opgemaakt.
7. De verdere beoordeling van het geschil
7.1. De vaststelling in het tussenarrest dat [appellant] aan [geïntimeerde] inzake de bouw fl. 340.126,12 heeft betaald is - zo is tijdens de comparitie door beide partijen bevestigd - onjuist; [appellant] heeft bedoeld bedrag wel betaald, maar aan aannemers die voor hem werkzaamheden hebben verricht aan zijn woning.
7.2. In het tussenarrest heeft het hof inzake grief 3 voorshands geoordeeld dat de overeenkomst tussen [geïntimeerde] en [appellant] moest worden aangemerkt als een aannemingsovereenkomst.
Dat oordeel handhaaft het hof niet. Tijdens de comparitie is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat zij zijn overeengekomen dat ze samen twee huizen zouden bouwen waarbij zijzelf en familie en vrienden diverse werkzaamheden zouden verrichten waarvoor wederzijds niet afzonderlijk zou worden betaald. Ook [appellant] en diens zoon hebben meegewerkt aan diverse onderdelen van de bouw.
Gelet op dit alles kan niet gezegd worden dat er tussen partijen een aannemingsovereenkomst was gesloten waarbij [geïntimeerde] als aannemer op zich nam voor [appellant] een woning te bouwen voor het in de begroting opgenomen bedrag. Kruisen heeft alleen op zich genomen een begroting te maken, en aan die verplichting heeft hij voldaan.
Weliswaar staat vast dat de begroting die [geïntimeerde] heeft gemaakt is overschreden, maar dat betekent nog niet dat [geïntimeerde] onzorgvuldig heeft begroot, en ook niet - nu [geïntimeerde] immers niet als aannemer kan worden aangemerkt - dat de overschreden begroting in die zin voor zijn rekening moet komen, en dat hij [appellant] het bedrag waarmee de begroting is overschreden dient te vergoeden. Anders dan bij een aannemingsovereenkomst zou gelden brengt de tussen partijen gesloten overeenkomst dat niet met zich mee.
Tijdens de comparitie is voldoende gebleken dat de overschrijding in ieder geval grotendeels is veroorzaakt door nadere wensen van [appellant]. Overigens volgt uit de stellingen van [appellant] niet dat de eventuele - door [geïntimeerde] bestreden - onjuistheid van de begroting op zich geleid heeft tot een schade die, gelet op de overeenkomst zoals die moet worden begrepen, door [geïntimeerde] zou moeten worden vergoed. In ieder geval heeft [appellant] onvoldoende gesteld en onderbouwd dat van een dergelijke schade sprake is.
7.3. Vaststaat ook dat voor zover er sprake is geweest van zelfbouw door enerzijds [geïntimeerde] en zijn familie en vrienden en anderzijds [appellant] en diens zoon daarvoor wederzijds geen bedragen in rekening zijn gebracht; de betaalde bedragen hadden steeds betrekking op geleverde materialen en werkzaamheden verricht door derden, en zijn dan ook door [appellant], voor zover hij heeft betaald, rechtstreeks aan die derden betaald. Indien die derden te veel in rekening zouden hebben gebracht - uit de door [geïntimeerde] overgelegde producties zou kunnen worden afgeleid dat het voor een groot deel gaat om meerwerk, maar dat hoeft in ieder geval in deze procedure niet nader te worden onderzocht - dient [appellant] zich te wenden tot deze derden. Indien deze derden hun werk slecht hebben verricht dient [appellant] zich evenzeer tot die derden te richten.
7.4. Het voorgaande leidt er toe dat grief 2 van [appellant] dient te worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor grief 3.
7.5. Grief 4 richt zich tegen de overwegingen van de rechtbank betreffende het doel dat partijen zouden hebben gehad met de overeenkomst, en de conclusie van de rechtbank dat derhalve de vordering van [appellant] moet worden afgewezen.
Uit de overeenkomst kan - zoals hierboven al is overwogen - niet worden afgeleid dat [appellant] er recht op had dat [geïntimeerde] voor hem de bouw verzorgde van een woning voor het bedrag dat hij, [geïntimeerde], had begroot. Reeds op die grond faalt de grief, wat er overigens ook zij van hetgeen door de rechtbank is overwogen. Dat [geïntimeerde] zijn verplichtingen uit de overeenkomst onvoldoende is nagekomen is door [appellant] onvoldoende onderbouwd. Grief 4 faalt.
6.6. De vordering van [geïntimeerde] heeft betrekking op een trap, waarvan vaststaat dat die aan [appellant] is geleverd, en waarvan ook vaststaat dat [geïntimeerde] die aan de leverancier heeft betaald en ten aanzien waarvan [appellant] de stelling van [geïntimeerde] dat hij gesubrogeerd is in de rechten van de leverancier niet heeft bestreden; [appellant] heeft slechts aangevoerd dat hij niet hoeft te betalen omdat hij meer had betaald dan [geïntimeerde] had begroot. Uit het bovenstaande blijkt dat die redenering er niet toe kan leiden dat [appellant] niet voor de trap hoeft te betalen.
Met grief 5 (abusievelijk genummerd 6) voert [appellant] aan dat sprake is van overschrijding van de begroting door [geïntimeerde], en dat bovendien door een fout van [geïntimeerde] de trap vermaakt moest worden, dit omdat [geïntimeerde] onjuiste maten had doorgegeven. Dat heeft geleid tot extra kosten ad E. 474,20 exclusief BTW.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat [appellant] een andere trap besteld heeft dan waarvan [geïntimeerde] bij het opstellen van de begroting is uitgegaan. Ook bestrijdt [geïntimeerde] dat hij fouten heeft gemaakt waardoor er extra kosten zijn geweest.
Wat betreft de stelling dat de begroting is overschreden verwijst het hof naar hetgeen het in rechtsoverweging 7.2. heeft overwogen. Indien [geïntimeerde] zelf verkeerde maten heeft doorgegeven voor de trap is dat een fout waarvan de schade door [geïntimeerde] vergoed dient te worden.
Gelet op de bestrijding door [geïntimeerde] dient [appellant] te bewijzen dat de extra kosten van het vermaken van de trap het gevolg waren van het doorgeven van verkeerde maten van de trap door [geïntimeerde].
6.7. Wat betreft de vordering in reconventie van [appellant] overweegt het hof als volgt. [appellant] heeft deze vordering gebaseerd op het feit dat tussen partijen een aannemingsovereenkomst zou zijn gesloten. Het hof heeft deze lezing van de overeenkomst verworpen, zodat - nu [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake was van een toerekenbare tekortkoming bij [geïntimeerde] van deze aldus opgevatte overeenkomst, en ook niet heeft onderbouwd dat er causaal verband is tussen deze tekortkoming en door hem gestelde schade - de vordering moet worden afgewezen.
6.8. Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat [appellant] een bewijsopdracht zal worden verstrekt zoals in rechtsoverweging 7.6. nader omschreven.
8. De beslissing
Het hof:
laat [appellant] toe te bewijzen dat de extra kosten van het vermaken van de keldertrap het gevolg waren van het doorgeven van verkeerde maten van de trap door [geïntimeerde];
bepaalt, voor het geval [appellant] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. Begheyn als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 14 februari 2006 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de procureur van [appellant] bij zijn opgave op genoemde rolzitting een fotokopie van het procesdossier zal overleggen;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde rolzitting dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de procureur van [appellant] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs Zwitser-Schouten, Begheyn en Venner-Lijten en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 31 januari 2006.