ECLI:NL:GHSHE:2006:AW2597

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0500976MA
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

typ. NJ
rolnr. C0500976/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
eerste kamer, van 14 februari 2006,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [plaats],
eiser tot herroeping bij exploot van dagvaarding van 6 juli 2005,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen:
1. [GEÏNTIMEERDE SUB 1],
2. [GEÏNTIMEERDE SUB 2],
beiden wonende te [plaats],
gedaagden bij gemeld exploot,
procureur: mr. E.H.H. Schelhaas,
op de vordering tot herroeping van het door dit hof op 11 januari 2005 onder nummer C0300323 gewezen eindarrest tussen eiser tot herroeping - [appellant] - als appellant en gedaagden in het geding tot herroeping - [geïntimeerden] - als geïntimeerden, in het hoger beroep van de door de rechtbank Maastricht onder nummer 39897/HA ZA 98-732 op
23 september 1999, 27 april 2000, 10 mei 2001 en 22 januari 2003 gewezen vonnissen.
1. Het geding tot herroeping
Bij voormeld exploot van dagvaarding heeft [appellant], onder overlegging van producties, gevorderd - zakelijk weergegeven - dat het hof bij arrest uitvoerbaar bij voorraad voormeld eindarrest van 11 januari 2005 geheel althans gedeeltelijk zal herroepen en partijen in de staat zal stellen waarin zij voor de uitspraak waren, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van de procedure.
[geïntimeerde] is op de eerst diende dag niet in het geding verschenen, waarna tegen hem verstek is verleend.
[appellant] heeft bij akte nog een aanvullende productie in het geding gebracht en om arrest gevraagd.
Mr. Schelhaas heeft vervolgens op 23 augustus 2005 het verstek tegen [geïntimeerde] gezuiverd en zich voor [geïntimeerde] gesteld.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de vordering tot herroeping bestreden.
Partijen hebben daarna beiden hun procesdossiers overgelegd en uitspraak gevraagd.
2. De beoordeling
2.1 [appellant] heeft tijdig, binnen de termijn als gesteld in art. 383 Rv. de vordering tot herroeping ingesteld, nu tussen de datum van het in kracht van gewijsde gaan van het te herroepen arrest en het exploot van dagvaarding minder dan drie maanden is verstreken.
2.2 Het gaat in deze zaak, kort weergegeven, om het volgende:
2.2.1 [geïntimeerde] heeft op 15 juli 1996 van [appellant] gekocht de woning met ondergrond, garage, tuin en verdere aanhorigheden aan [adres]. Het notarieel transport heeft plaatsgevonden bij akte d.d. 29 augustus 1996.
Na de levering van de woning is gebleken dat de tegels op het dakterras van de woning asbest bevatten.
2.2.2 [geïntimeerde] heeft [appellant] gedagvaard voor de rechtbank Maastricht, en, na vermeerdering van eis, gevorderd:
primair: veroordeling van [appellant] tot betaling van een bedrag van ƒ 17.731,-- ter zake van kosten van sanering en herstel,
subsidiair: gedeeltelijke ontbinding van de koopovereenkomst, dan wel meer subsidiair: wijziging van de gevolgen van de koopovereenkomst,
telkens in dier voege dat de koopprijs wordt verminderd met ƒ 17.731,-- en [appellant] wordt veroordeeld dat bedrag van
ƒ 17.731,-- aan [geïntimeerde] te voldoen, alles te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag van dagvaarding.
2.2.3 Bij eindvonnis van 22 januari 2003 heeft de rechtbank [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van E. 7.450,47, met wettelijke rente vanaf 6 mei 1998.
2.2.4 [appellant] is van dit vonnis en de daaraan voorafgaande tussenvonnissen in appel gekomen bij dit hof.
2.2.5 Bij tussenarrest van 1 juni 2004 heeft het hof geoordeeld dat de door [appellant] aan [geïntimeerde] geleverde woning niet beantwoordt aan de overeenkomst (art. 7:17 BW) en dat deze non-conformiteit voldoende deugdelijke grondslag voor de vordering van [geïntimeerde] vormt. Voorts heeft het hof overwogen dat bij gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep zijdens [geïntimeerde] desgevraagd is geantwoord dat de litigieuze terrastegels inmiddels waren vervangen door nieuwe tegels, en dat het hof er daarom van uitgaat dat de werkelijke kosten die voor [geïntimeerde] daarmee gemoeid zijn (geweest) thans aan de hand van verificatoire bescheiden moeten kunnen worden vastgesteld. Teneinde daarin inzicht te krijgen en zich een oordeel te vormen over aard en omvang van die daadwerkelijk gemaakte kosten en de vraag in hoeverre deze voor rekening van [appellant] dienen te komen, had het hof behoefte aan nadere informatie van partijen, met name van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] is door het hof uitdrukkelijk opgedragen om, onder bijvoeging van schriftelijke bescheiden, een overzicht van die kosten in het geding te brengen.
2.2.6 [geïntimeerde] heeft bij akte na tussenarrest een factuur d.d. 16 juli 2003 van [dakdekkersbedrijf] ten belope van een bedrag van E. 8.245,24 in het geding gebracht. Op deze factuur staat handgeschreven, en ondertekend, vermeld: "voldaan p. kas op d.d. 17-9-'03".
2.2.7 Bij eindarrest van 11 januari 2005 heeft het hof - uitgaande van daadwerkelijk door [geïntimeerde] betaalde bedragen - de omvang van de door [appellant] te vergoeden schade berekend en deze bepaald op een bedrag van E. 5.153,14, met wettelijke rente vanaf 17 september 2003.
2.3 [appellant] vordert thans herroeping van het arrest van 11 januari 2005, stellende dat [geïntimeerde] in het hoger beroep bedrog heeft gepleegd en dat het te herroepen arrest op stukken berust welke valselijk zijn opgemaakt alsmede op onjuist gedane mededelingen.
2.4 [appellant] heeft aan zijn vordering het volgende ten grondslag gelegd.
2.4.1 Op 23 maart 2005 heeft [appellant] kennisgenomen van een brief d.d. 22 maart 2005 met bijlagen van [dakbedekkersbedrijf], waarin deze te kennen geeft dat aan de (oorspronkelijke) factuur, buiten haar medeweten, een post asbestsanering is toegevoegd, dat op de factuur in het geheel niets is betaald, en dat de handtekening op de kopie niet van [eigenaar dakdekkersbedrijf] is (productie 2 bij dagvaarding).
Op 24 maart 2005 heeft vervolgens een bespreking plaatsgevonden tussen de raadsman van [appellant] en [dakdekkersbedrijf]. De inhoud hiervan is door de raadsman van [appellant] vastgelegd in een schrijven van 25 maart 2005 aan genoemde [dakdekkersbedrijf], welk schrijven op 30 maart 2005 door [eigenaar dakdekkersbedrijf] voor akkoord is ondertekend (productie 3 bij dagvaarding).
2.4.2 [appellant] heeft op 2 april 2005 aangifte van valsheid in geschrifte gedaan. Naar aanleiding van die aangifte is [geïntimeerde sub 2]] (gedaagde sub 2) op 9 augustus 2005 door de politie verhoord. [appellant] heeft het daarvan opgemaakte proces-verbaal overgelegd en voert aan dat uit dit proces-verbaal onder meer blijkt:
- dat de reparaties op het dakterras van de woning niet door [dakdekkerbedrijf] zijn uitgevoerd;
- dat voor de asbestverwijdering geen derden zijn ingeschakeld maar dat de tegels door [geïntimeerde sub 2] zelf via een big bag naar het milieupark zijn afgevoerd;
- dat een beunhaas enige maanden geleden de dakreparatie voor zijn rekening zou hebben genomen;
- dat [geïntimeerde sub 2] heeft verklaard dat de bij akte na tussenarrest in het geding gebrachte factuur door haar valselijk is opgemaakt en is geantedateerd, dat de op de factuur vermelde werkzaamheden nimmer door [dakdekkersbedrijf] zijn uitgevoerd en dat de factuur ook nimmer door [geïntimeerde] is voldaan.
2.4.3 [appellant] stelt zich op het standpunt dat derhalve bij gelegenheid van het pleidooi voor het hof op 18 maart 2004 namens [geïntimeerde] ten onrechte melding is gemaakt van het inmiddels hersteld zijn van het dak, terwijl daarvan in werkelijkheid geen sprake was. Voorts is de door [geïntimeerde] bij akte na tussenarrest in het geding gebrachte factuur van [dakdekkersbedrijf], met aantekening "voldaan p. kas op d.d. 17-9-03" valselijk opgemaakt.
2.5 [geïntimeerde] stelt bij memorie van antwoord vooreerst dat hij de vordering van [appellant] begrijpt als een vordering tot bekrachtiging van het eindvonnis van de rechtbank d.d. 22 januari 2003, waarbij [appellant] onder andere is veroordeeld aan [geïntimeerde] een bedrag in hoofdsom van E. 7.450,47 te betalen, en hij vordert primair bekrachtiging van dit vonnis. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat - in essentie samengevat - het aannemelijk dient te worden geacht dat het hof, indien tijdens het pleidooi voor het hof niet zou zijn meegedeeld dat de werkzaamheden reeds waren verricht, alsook wanneer het hof geen kennis had genomen van de factuur van [dakdekkersbedrijf] van 16 juli 2003, het hof tot de zelfde uitspraak als in het arrest van 11 januari 2005 zou zijn gekomen, althans de schadevaststelling door het hof niet evident anders zou zijn geweest, zodat de vordering tot herroeping dient te worden afgewezen.
2.6 Met betrekking tot het primaire verweer van [geïntimeerde] overweegt het hof dat niet valt in te zien dat en waarom de vordering tot herroeping van het arrest van 11 januari 2005 zou dienen te worden begrepen als een vordering tot bekrachtiging van het eindvonnis van de rechtbank van 22 januari 2003. Nu dit verweer elke onderbouwing mist, zal het hof daaraan voorbijgaan.
2.7 Het subsidiaire verweer van [geïntimeerde] zal het hof vooralsnog onbesproken laten, nu in deze fase van het geding eerst dient te worden bezien of de voor herroeping aangevoerde grond(en) juist dienen te worden bevonden.
2.8 Het hof overweegt dat met de inhoud van de door [appellant] overgelegde bescheiden als hiervoor onder 3.3.1 vermeld, waarvan de juistheid door [geïntimeerde] niet is weersproken, alsmede het overgelegde proces-verbaal van verhoor van [geïntimeerde sub 2], en de erkenning zijdens [geïntimeerde] onder nr. 15 van de memorie van antwoord, voldoende aannemelijk is geworden dat [geïntimeerde] met betrekking tot de gestelde herstelwerkzaamheden en de betaling daarvan onjuiste mededelingen heeft gedaan en een valselijk opgemaakte factuur aan het hof heeft overgelegd.
2.9 Het hof overweegt voorts dat in het arrest van 11 januari 2005 waarvan herroeping wordt gevorderd, bij de berekening en de vaststelling van de door [appellant] te vergoeden schade van het daadwerkelijk verricht zijn van de op de overgelegde factuur van [dakdekkersbedrijf] vermelde werkzaamheden en van het voldaan zijn van het factuurbedrag door [geïntimeerde] is uitgegaan. Derhalve kan niet anders worden geconcludeerd dan dat genoemd arrest berust op bedrog zijdens [geïntimeerde] en op stukken waarvan de valsheid na het arrest is erkend. Deze conclusie leidt het hof tot het oordeel dat de gronden voor herroeping als vermeld in art. 382 sub a en b Rv. vermeld, in casu aanwezig moeten worden geacht.
2.10 Nu de gronden voor herroeping juist zijn bevonden, zal het hof, overeenkomstig het bepaalde in art. 387 Rv., het geding in hoger beroep heropenen, en wel beperkt tot de berekening van (de omvang van) de door [geïntimeerde] geleden en door [appellant] te vergoeden schade. Het hof partijen in de gelegenheid stellen hun debat in zoverre voort te zetten.
2.11 In de tussentijd zal het hof elke verdere beslissing aanhouden.
3. De uitspraak
Het hof:
heropent het geding in hoger beroep met nummer C0300323 voor wat betreft de berekening van (de omvang van) de door [geïntimeerde] geleden en door [appellant] te vergoeden schade, en stelt partijen in de gelegenheid om hun debat in zoverre voort te zetten,
verwijst de zaak naar de rolzitting van 14 maart 2006 teneinde partijen, [appellant] als eerste, in de gelegenheid te stellen een nadere memorie te nemen,
houdt iedere verder beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Feith, Hendriks-Jansen en Fikkers en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 14 februari 2006.