8.3.1. De grieven III, IV en V strekken gezamenlijk beschouwd er toe de beslissing van de rechtbank, dat de vordering van [appellant] tot algehele amotie van de berging van [geïntimeerde] dient te worden afgewezen, te doen vernietigen.
8.3.2. De rechtbank was van oordeel dat slechts het grensoverschrijdend gedeelte van de berging diende te worden verwijderd door [geïntimeerde]. Naar het hof begrijpt is deze veroordeling door [geïntimeerde] nog niet ten uitvoer gelegd, omdat hij voor het verkleinen van zijn berging c.q. het bouwen van een verkleinde berging een vergunning benodigde, welke hem - anders dan hij ten pleidooie voor het hof veronderstelde, vide r.o. 4.1.7. en 4.2.4 van het tussenarrest - door de gemeente is geweigerd (zie hiervoor r.o. 8.2.4.).
8.3.3. Voor zover van belang overwoog de gemeente bij haar weigering:
"Vastgesteld wordt dat aanvrager over een groot perceel beschikt.
(..) Samengevat komen wij na afweging van het belang van de aanvrager (het legaliseren van het tuinhuisje op de aangevraagde plaats) tegen het belang van [appellanten] (voldoende uitzicht vanuit hun woning) tot de conclusie dat het belang van de [appellanten] in het onderhavige geval moet prevaleren boven dat van aanvrager.
Immers, er zijn voldoende mogelijkheden aanwezig voor aanvrager om de berging zodanig te situeren dat hij vrij uitzicht over zijn tuin behoudt. Bovendien zijn er andere technische oplossingen mogelijk voor het kunnen tappen van water aan de voorzijde van de woning.
Door het oprichten van de berging op de huidige plaats wordt onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende woning.
Dit betekent dat wij geen vrijstelling zullen verlenen van het geldende bestemmingsplan (..). Dit betekent dat er sprake blijft van strijd met het geldende bestemmingsplan."
8.3.4. Het hof heeft bij de descente rode linten waargenomen, die volgens [appellant] de door het Kadaster aangegeven grenslijn markeren. [geïntimeerde] is bij de kadastrale opmeting niet aanwezig geweest. [geïntimeerde] heeft echter
de bevindingen van het Kadaster niet gemotiveerd betwist, noch heeft hij gemotiveerd betwist dat de door [appellant] gespannen rode linten de plaats van de erfgrens weergeven. Het hof zal derhalve uitgaan van de kadastrale opmetingen, gevisualiseerd door de rode linten.
8.3.5. Het hof heeft geconstateerd dat [geïntimeerde] over een breedte van 4.01 meter en met een diepte van 22,5 cm/20 cm op de grond van [appellant] heeft gebouwd.
8.3.6. Het hof heeft eveneens waargenomen dat het uitzicht door het zijraam van de woonkamer van [appellant] - met uitzondering van de situatie dat men in de deuropening staat - volledig tot nagenoeg volledig wordt weggenomen door de berging. Hetzelfde heeft te gelden voor de lichtinval, die door de plaatsing van de berging voor het zijraam van [appellant] beduidend is verminderd. Niet ter zake dienend acht het hof het feit dat [appellant] de luiken van het achterraam regelmatig open dan wel juist gesloten heeft, nu het hier gaat om de lichtinval door het zijraam.
8.3.7. Gelijk de gemeente overwoog bij haar weigering tot het verlenen van de derde bouwvergunning (voor de verkleinde berging), is het hof na de bezichtiging van oordeel dat [geïntimeerde] beschikt over een groot perceel. Het hof is voorts van oordeel dat de plaats waarop de berging thans is opgericht voor [appellant], gelijk deze in de procedure heeft gesteld, de meest ongunstige locatie is. Iedere andere locatie dan de gekozene zou het uitzicht vanuit het zijraam minder hebben belemmerd. De omvang van het perceel van [geïntimeerde] maakt dat [geïntimeerde] de mogelijkheid had om een andere, voor [appellant] minder belastende, locatie te kiezen, zo is het hof van oordeel.
8.3.8. Tot aan de descente stond in de procedure vast dat de locatie, waarvoor aan [geïntimeerde] de eerste bouwvergunning was afgegeven(waartegen [appellant] geen bezwaren heeft geuit), zich vijf meter dichter naar de straatkant bevond. Ten tijde van de descente heeft [geïntimeerde] gezegd dat het (slechts) ging om een locatie die twee meter dichter bij de straatkant lag. [geïntimeerde] heeft de vaststelling door de rechtbank, dat het om vijf meter ging, echter niet met een incidentele grief bestreden. Zijn uitlating ter gelegenheid van de descente is door [appellant] bestreden. Uit het ontbreken van enige reactie hierop in de antwoordmemorie van [geïntimeerde] begrijpt het hof dat [geïntimeerde] kennelijk evenmin alsnog incidenteel wenst te grieven van de oorspronkelijke vaststelling door de rechtbank. Derhalve zal het hof blijven uitgaan van de door de rechtbank vastgestelde vijf meter.
8.3.9. Het hof heeft ter plaatse geconstateerd dat, gelijk [appellant] heeft gesteld, de oorspronkelijk geplande locatie (vijf meter dichter naar de straat) voor [appellant] geen enkele belemmering van zijn uitzicht met zich zou hebben gebracht.