4.7 Het hof zal de grieven 1 tot en met 4 gezamenlijk beoordelen door zelfstandig te bezien of het bewijs van het probandum, zoals verwoord in het tussenvonnis van 18 september 2002, door [geïntimeerde] is geleverd. Het hof acht het bewijs van het voorbehoud en de inhoud daarvan geleverd op grond van de volgende overwegingen, in hun onderlinge verband bezien.
a. De tekst van de overeenkomst, waarop Mibo zich beroept (tekst intentieverklaring II) draagt als opschrift "Intentieverklaring". In paragraaf 7 van die overeenkomst staat een regeling voor de schade voor het geval partijen na onderhandeling niet komen tot een definitief contract. Deze bepaling in combinatie met het opschrift "intentieverklaring" rechtvaardigt naar het oordeel van het hof in beginsel de conclusie dat partijen er rekening mee gehouden hebben dat er zich nog omstandigheden konden voordoen waardoor alsnog van een aandelenverkoop zou worden afgezien.
b. De hiervoor in 4.7 sub a. genoemde conclusie wordt bevestigd door de verklaring van getuige [aandeelhouder 1], die desgevraagd antwoordt dat deze bepaling betekent dat "je er nog onderuit kunt". Het hof hecht aan deze verklaring waarde met name omdat [aandeelhouder 1] evenals [geïntimeerde] een van de kopers was en hij derhalve ook geacht werd deze overeenkomst te zullen ondertekenen.
c. De stelling van Mibo in de toelichting op grief 4 van de memorie van grieven, dat deze bepaling buiten beschouwing moet worden gelaten omdat partijen daarover geen overeenstemming hebben bereikt, passeert het hof. Het hof verwijst daartoe naar de brief van 12 december 2000 van [aandeelhouder 2] aan [geïntimeerde] (prod. 9 cvr), waar expliciet wordt verwezen naar de tekst van deze intentieverklaring, naar de brief d.d. 19 december 2000 van [aandeelhouder 2] aan de advocaat van [geïntimeerde], waarin paragraaf 7 van de intentieverklaring met zoveel woorden wordt genoemd en niet wordt vermeld dat deze passage geen onderdeel van de overeenkomst vormt (door [aandeelhouder 2] wordt slechts opgemerkt dat deze alinea niet ziet op onzorgvuldig handelen danwel op eenzijdig op onjuiste gronden beëindigen van de overeenkomst) en voorts naar hetgeen hiervoor in 4.6 is overwogen. Bij gebreke van nadere duidelijke toelichting door Mibo op voornoemde stelling, die in strijd is met haar eigen producties en haar proceshouding in hoger beroep, dient deze bepaling derhalve als onderdeel van de overeenkomst te worden aangemerkt.
d. Andere door Mibo opgeroepen getuigen hebben verklaard dat zij niet wisten wat deze bepaling betekende. Hieraan kan derhalve niet een contra-indicatie voor voornoemde conclusie van het hof aan verbonden worden.
e. Getuige [adviseur 2] verklaart dat hij vanaf mei tot 14 augustus 2000 betrokken is geweest bij de onderhandelingen en dat daarbij - naar het hof begrijpt naast [geïntimeerde] en hemzelf - de heren [aandeelhouder 2], [aandeelhouder 3] en [aandeelhouder 1] aanwezig waren. [adviseur 2] verklaart dat naast de te verwachten toekomstige resultaten gesproken is over het terugdringen van kosten. Voor wat betreft loonkosten is - aldus getuige [adviseur 2] - toen meegedeeld dat er overeenstemming met de OR was bereikt ten aanzien van de ploegentoeslag en dat dit een aanzienlijke kostenbesparing zou opleveren en dat daarmee rekening is gehouden met de prijsbepaling van de aandelen.
f. Getuige [geïntimeerde] verklaart dat op 25 september 2000 er een bespreking is geweest met [aandeelhouder 2], [aandeelhouder 3] en [aandeelhouder 1] en dat toen - evenals in mei 2000 - het reduceren van de ploegentoeslag ter sprake is gekomen. Hem is toen gezegd dat niet met de vakbonden maar met het personeel zelf overeenstemming was bereikt om middels het afzien van toekomstige salarisstijgingen alsnog tot een loonkostenreductie te komen; het verschil in ploegentoeslag zou op die manier zijn weggewerkt. [aandeelhouder 2] heeft hem toen voorts gezegd dat het hem, [aandeelhouder 2], zwaar zou tegenvallen als de jaarwinst van Vebo niet meer dan fl. 150.000,-- zou bedragen. [aandeelhouder 2] is blijkens zijn verklaring aandeelhouder en directeur van Mibo en was derhalve als verkoper betrokken bij de onderhandelingen.
g. Getuige [betrokkene 1] verklaart dat hij door [geïntimeerde] steeds op de hoogte is gehouden van de besprekingen in het kader van de overname van de aandelen Vebo en dat hij daarbij steeds tegenover [geïntimeerde] het belang van de winstcapaciteit heeft benadrukt.
Van [geïntimeerde] heeft hij gehoord dat er ten tijde van de opzegging van het dienstverband van [geïntimeerde] een afspraak was over een jaarwinst van fl. 150.000,-- en kostenbesparingen op termijn, met name wat betreft het verminderen van de ploegentoeslag.
h. Getuige [geïntimeerde] heeft voorts verklaard dat hij tegen [aandeelhouder 2] heeft gezegd dat hij akkoord ging als [aandeelhouder 2] instond voor de twee genoemde zaken, dat hij niet meer weet of hij deze voorwaarden met zoveel woorden heeft uitgesproken maar dat de strekking van wat hij toen heeft gezegd, was dat als die twee zaken bleken te zijn zoals hem was aangegeven, zij eruit zouden zijn.