ECLI:NL:GHSHE:2006:AW4122

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0301072
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Hendriks-Jansen
  • Fikkers
  • Spoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bodemzaken in faillissement en de rol van de curator

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 februari 2006, stond de vraag centraal of de door de curator verkochte zaken onder het begrip 'bodemzaken' vallen zoals gedefinieerd in artikel 22 lid 3 van de Invorderingswet. De curator, mr. Jaap Anne van der Meer Q.Q., in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van een aannemingsbedrijf, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De coöperatie Rabobank Heusden-Vlijmen U.A. was de geïntimeerde partij.

De curator stelde dat de verkochte zaken allemaal bodemzaken waren, maar de Rabobank betwistte dit. Het hof oordeelde dat niet alle door de curator aangedragen zaken als bodemzaken konden worden gekwalificeerd. Het hof verduidelijkte dat onder 'stoffering' in de Invorderingswet zaken vallen die bijdragen aan een duurzaam gebruik van een gebouw, maar dat voorraden en voertuigen die niet op het terrein worden gebruikt, niet onder deze definitie vallen.

Het hof concludeerde dat de opbrengst van de niet-bodemzaken, die door de curator als gevolmachtigde van de Rabobank waren verkocht, aan de Rabobank toekwam, na aftrek van taxatiekosten en boedelbijdrage. De curator werd veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de Rabobank, vermeerderd met wettelijke rente vanaf een bepaalde datum. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank in conventie, maar vernietigde het in reconventie, waarbij het hof oordeelde als in het dictum vermeld.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor curatoren om zorgvuldig te bepalen welke zaken als bodemzaken kunnen worden aangemerkt en de gevolgen daarvan voor de verdeling van de opbrengsten uit de verkoop van failliete boedels.

Uitspraak

typ. MdL
rolnr. C0301072/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
eerste kamer,
van 28 februari 2006,
gewezen in de zaak van:
MR. JAAP ANNE VAN DER MEER Q.Q., in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [aannemingsbedrijf],
wonende te 's-Hertogenbosch,
appellant bij exploot van dagvaarding van
6 augustus 2003,
procureur: aanvankelijk mr. R.J. Koekkoek,
thans mr. M.J.W. Schollen,
tegen:
de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK HEUSDEN-VLIJMEN U.A.,
gevestigd te Vlijmen, gemeente Heusden,
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 6 september 2005 in het hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch onder nummer
71431/HA ZA 01-2141 tussen partijen gewezen vonnis van 7 mei 2003.
6. Het tussenarrest van 6 september 2005
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van beide partijen teneinde het hof te informeren omtrent de in r.o. 4.6.2 genoemde vraagpunten, en iedere verdere beslissing aangehouden.
7. Het verdere verloop van de procedure
De curator heeft een akte genomen met productie, en de Rabobank heeft hierop bij antwoordakte gereageerd. Vervolgens hebben partijen wederom de stukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
8. De verdere beoordeling
8.1.1. Ter beantwoording resteerde de vraag of de zaken die door de curator zijn verkocht, vallen onder het begrip bodemzaken in art. 22 lid 3 van de Invorderingswet, welk artikel spreekt van "de ingeoogste of nog niet ingeoogste vruchten, of roerende zaken tot stoffering van een huis of landhoef, of tot bebouwing of gebruik van het land" die zich "op de bodem van de belastingschuldige bevinden", kortweg: bodemzaken.
8.1.2. De curator diende het hof nog te informeren omtrent een aantal, in het taxatierapport genoemde zaken. Het hof zal in het navolgende de betreffende zaken (per groep of per stuk, afhankelijk van de zaak) bespreken, waarbij het hof, gelijk in het tussenarrest de nummering van het taxatierapport zal aanhouden.
Het gaat thans nog om de zaken genummerd 7-10; 12-42 en 71 (moet zijn 72).
De curator heeft primair gesteld dat deze zaken alle bodemzaken zijn. Subsidiair verwijst de curator naar een door hem opgesteld overzicht van de betreffende zaken, gemaakt naar aanleiding van informaties van [naam], voormalig bedrijfsleider van [aannemingsbedrijf]. [vm. bedrijfsleider aannemingsbedrijf] heeft op de lijst aangegeven of de betreffende zaak "intern" (= normaliter gebruikt op het terrein van de aannemer) of "extern" (naar haar aard bestemd om elders te worden gebruikt) was.
De Rabobank heeft dit overzicht (gedeeltelijk) betwist.
8.1.3. Het hof oordeelt als volgt.
Onjuist is de primaire stelling van de curator dat alle thans te bespreken zaken bodemzaken zijn. Onder het begrip "stoffering" in art. 22 lid 3 Iw vallen de zaken die strekken tot een enigszins duurzaam gebruik van het gebouw, overeenkomstig de bestemming van het gebouw, waardoor het gebouw beter aan zijn bestemming voldoet. Dergelijke zaken kunnen zich bevinden in het gebouw, of op het bedrijfsterrein van het gebouw. Bij een bedrijfspand betekent dit onder meer dat de gehele roerende inventaris (waaronder machines) onder stoffering vallen, maar niet de voorraden. Voertuigen die niet dienen tot het gebruik op het terrein waar zij zijn geplaatst, behoren niet tot de stoffering, nu zij ook niet dienen om dit terrein beter aan de bestemming te laten voldoen.
Wanneer het hof dit criterium combineert met de - op zich niet door de Rabobank betwiste - verklaringen van [vm. bedrijfsleider aannemingsbedrijf] over de plaats waar de zaken gebruikt werden, alsmede met de subsidiaire stellingen van de curator komt het hof tot de volgende conclusie.
* 7-10; 12-21; 23-24, 26-30: geen bodemzaken;
* 31: gezien de gemotiveerde stelling door de Rabobank dat deze platenstelling alleen buiten het bedrijf gebruikt wordt om de stalen platen (nr 13 waarvan de curator heeft erkend dat deze slechts buiten het bedrijf gebruikt worden) te vervoeren, oordeelt het hof dat het hier niet om bodemzaken gaat;
* 32: de stelling van de curator dat het hier om bodemzaken gaat, is niet gemotiveerd betwist door de Rabobank;
* 33-34: geen bodemzaken;
* 35: de stelling van de curator dat het hier een bodemzaak betreft is niet te rijmen met zijn over de machines sub 5 en 46 ingenomen standpunt, ook overigens oordeelt het hof dat dit soort machines in beginsel niet bestemd zijn om op het bedrijfsterrein zelf te worden gebruikt;
* 22, 25, 36, 40 en 41: het hof is van oordeel dat deze zaken bij een aannemer als [aannemingsbedrijf] dienen te worden gecategoriseerd onder voorraden en derhalve geen bodemzaken zijn;
* 37: nu het aggregaat in kwestie op het bedrijfsterrein werd gebruikt, is het hof van oordeel dat het hier om een bodemzaak gaat; het hof deelt niet de mening van de Rabobank dat een aggregaat welhaast per definitie buiten het terrein gebruikt wordt;
* 38-39: geen bodemzaken;
* 42: bodemzaak;
* 72: de terreinheftruck wordt op het bedrijfsterrein gebruikt aldus de curator, doch hij heeft het hof niet nader omtrent dit gebruik geïnformeerd zoals in het tussenarrest verzocht; het hof is derhalve van oordeel dat zonder nadere toelichting niet valt in te zien dat een heftruck die ook is uitgerust met een graafbak voornamelijk intern in gebruik zou zijn en niet met name extern op de bouwplaatsen wordt ingezet. Het hof merkt deze niet als bodemzaak aan.
8.1.4. De opbrengst van de zaken welke door het hof als niet-bodemzaken zijn beoordeeld (in totaal 81,6%) en die de curator als gevolmachtigde van de Rabobank heeft verkocht, dient toe te komen aan de Rabobank, zulks onder aftrek van (het aan de Rabobank toe te rekenen percentage van) de taxatiekosten en de overeenkomen boedelbijdrage. In totaal dient de curator aan de Rabobank derhalve af te dragen f 54.285,42 (E. 24.633,65).
8.1.5. Grief 5 slaagt - zoals reeds overwogen in r.o. 4.6.3. - derhalve ten dele.
8.2.1. Ter beoordeling ligt nog voor grief 6, welke is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de in de eis vervatte ingangsdatum van de wettelijke rente zal worden aangehouden, nu hier tegen in eerste aanleg geen verweer was gevoerd.
8.2.2. Met de curator is het hof van oordeel dat de wettelijke rente eerst verschuldigd is vanaf 9 maart 2001, nu hij eerst vanaf die datum in verzuim was. Zo de curator in eerste aanleg geen (duidelijk) verweer heeft gevoerd tegen de ingangsdatum van de wettelijke rente, heeft hij dat in hoger beroep rechtgezet.
8.2.3. Grief 6 slaagt derhalve.
8.3.1. Resumerend falen de grieven 1 en 2, gericht tegen het oordeel van de rechtbank in conventie; wat betreft het oordeel in reconventie slagen de grieven 3, 4 en 6 geheel en 5 gedeeltelijk.
Dit betekent dat het vonnis dat de rechtbank in conventie heeft gewezen zal worden bekrachtigd, en in reconventie zal worden vernietigd, waarbij het hof zal oordelen als in het dictum te melden.
8.3.2. Nu de curator in hoger beroep overwegend in het ongelijk is gesteld, zal hij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van de Rabobank.
8.3.3. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
9. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch op 7 mei 2003 in conventie tussen partijen gewezen;
vernietigt het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch op 7 mei 2003 in reconventie tussen partijen gewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de curator om aan de Rabobank te betalen het bedrag van E. 24.633,65 vermeerderd met wettelijke rente hierover vanaf 9 maart 2001 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de Rabobank in de kosten van het geding in eerste aanleg in reconventie aan de zijde van de curator gevallen en tot op heden begroot op E. 998,--;
veroordeelt de curator in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van de Rabobank gevallen en tot op heden begroot op E. 1.955,-- aan verschotten en E. 3.262,-- aan salaris procureur;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Hendriks-Jansen, Fikkers en Spoor en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van 28 februari 2006.