8.1.1. Ter beantwoording resteerde de vraag of de zaken die door de curator zijn verkocht, vallen onder het begrip bodemzaken in art. 22 lid 3 van de Invorderingswet, welk artikel spreekt van "de ingeoogste of nog niet ingeoogste vruchten, of roerende zaken tot stoffering van een huis of landhoef, of tot bebouwing of gebruik van het land" die zich "op de bodem van de belastingschuldige bevinden", kortweg: bodemzaken.
8.1.2. De curator diende het hof nog te informeren omtrent een aantal, in het taxatierapport genoemde zaken. Het hof zal in het navolgende de betreffende zaken (per groep of per stuk, afhankelijk van de zaak) bespreken, waarbij het hof, gelijk in het tussenarrest de nummering van het taxatierapport zal aanhouden.
Het gaat thans nog om de zaken genummerd 7-10; 12-42 en 71 (moet zijn 72).
De curator heeft primair gesteld dat deze zaken alle bodemzaken zijn. Subsidiair verwijst de curator naar een door hem opgesteld overzicht van de betreffende zaken, gemaakt naar aanleiding van informaties van [naam], voormalig bedrijfsleider van [aannemingsbedrijf]. [vm. bedrijfsleider aannemingsbedrijf] heeft op de lijst aangegeven of de betreffende zaak "intern" (= normaliter gebruikt op het terrein van de aannemer) of "extern" (naar haar aard bestemd om elders te worden gebruikt) was.
De Rabobank heeft dit overzicht (gedeeltelijk) betwist.
8.1.3. Het hof oordeelt als volgt.
Onjuist is de primaire stelling van de curator dat alle thans te bespreken zaken bodemzaken zijn. Onder het begrip "stoffering" in art. 22 lid 3 Iw vallen de zaken die strekken tot een enigszins duurzaam gebruik van het gebouw, overeenkomstig de bestemming van het gebouw, waardoor het gebouw beter aan zijn bestemming voldoet. Dergelijke zaken kunnen zich bevinden in het gebouw, of op het bedrijfsterrein van het gebouw. Bij een bedrijfspand betekent dit onder meer dat de gehele roerende inventaris (waaronder machines) onder stoffering vallen, maar niet de voorraden. Voertuigen die niet dienen tot het gebruik op het terrein waar zij zijn geplaatst, behoren niet tot de stoffering, nu zij ook niet dienen om dit terrein beter aan de bestemming te laten voldoen.
Wanneer het hof dit criterium combineert met de - op zich niet door de Rabobank betwiste - verklaringen van [vm. bedrijfsleider aannemingsbedrijf] over de plaats waar de zaken gebruikt werden, alsmede met de subsidiaire stellingen van de curator komt het hof tot de volgende conclusie.
* 7-10; 12-21; 23-24, 26-30: geen bodemzaken;
* 31: gezien de gemotiveerde stelling door de Rabobank dat deze platenstelling alleen buiten het bedrijf gebruikt wordt om de stalen platen (nr 13 waarvan de curator heeft erkend dat deze slechts buiten het bedrijf gebruikt worden) te vervoeren, oordeelt het hof dat het hier niet om bodemzaken gaat;
* 32: de stelling van de curator dat het hier om bodemzaken gaat, is niet gemotiveerd betwist door de Rabobank;
* 33-34: geen bodemzaken;
* 35: de stelling van de curator dat het hier een bodemzaak betreft is niet te rijmen met zijn over de machines sub 5 en 46 ingenomen standpunt, ook overigens oordeelt het hof dat dit soort machines in beginsel niet bestemd zijn om op het bedrijfsterrein zelf te worden gebruikt;
* 22, 25, 36, 40 en 41: het hof is van oordeel dat deze zaken bij een aannemer als [aannemingsbedrijf] dienen te worden gecategoriseerd onder voorraden en derhalve geen bodemzaken zijn;
* 37: nu het aggregaat in kwestie op het bedrijfsterrein werd gebruikt, is het hof van oordeel dat het hier om een bodemzaak gaat; het hof deelt niet de mening van de Rabobank dat een aggregaat welhaast per definitie buiten het terrein gebruikt wordt;
* 38-39: geen bodemzaken;
* 42: bodemzaak;
* 72: de terreinheftruck wordt op het bedrijfsterrein gebruikt aldus de curator, doch hij heeft het hof niet nader omtrent dit gebruik geïnformeerd zoals in het tussenarrest verzocht; het hof is derhalve van oordeel dat zonder nadere toelichting niet valt in te zien dat een heftruck die ook is uitgerust met een graafbak voornamelijk intern in gebruik zou zijn en niet met name extern op de bouwplaatsen wordt ingezet. Het hof merkt deze niet als bodemzaak aan.
8.1.4. De opbrengst van de zaken welke door het hof als niet-bodemzaken zijn beoordeeld (in totaal 81,6%) en die de curator als gevolmachtigde van de Rabobank heeft verkocht, dient toe te komen aan de Rabobank, zulks onder aftrek van (het aan de Rabobank toe te rekenen percentage van) de taxatiekosten en de overeenkomen boedelbijdrage. In totaal dient de curator aan de Rabobank derhalve af te dragen f 54.285,42 (E. 24.633,65).
8.1.5. Grief 5 slaagt - zoals reeds overwogen in r.o. 4.6.3. - derhalve ten dele.