ECLI:NL:GHSHE:2006:AW4158

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0400042
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Feith
  • H. Hendriks-Jansen
  • F. Fikkers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over goede trouw bij stille pandrechten in bedrijfsfinanciering

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 maart 2006, betreft het een hoger beroep van een vennootschap naar Duits recht, hierna te noemen [appellante], tegen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna te noemen [geïntimeerde]. De zaak draait om de vraag of [geïntimeerde] te goeder trouw was ten aanzien van het bestaan van een ouder stille pandrecht van [appellante] op de inventaris van een horeca-gelegenheid. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] niet te goeder trouw was, gezien haar professionele achtergrond als verhuurster van bedrijfsruimtes. Het hof stelt vast dat een stille pandrecht vaak voorkomt in de horeca en dat [geïntimeerde] geacht wordt hiervan op de hoogte te zijn. Dit leidt tot de conclusie dat zij nader onderzoek had moeten doen naar de status van de inventaris, vooral gezien de omstandigheden waaronder de overdracht plaatsvond.

Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank en wijst de primaire vordering van [appellante] toe. Het hof bepaalt dat [geïntimeerde] [appellante] in de gelegenheid moet stellen haar stille pandrecht uit te winnen op de zaken die in stil pandrecht zijn gegeven. Tevens wordt een dwangsom opgelegd voor het geval [geïntimeerde] hier niet aan voldoet. De proceskosten worden eveneens aan [geïntimeerde] opgelegd, zowel voor de eerste aanleg als voor het hoger beroep. Dit arrest is uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

typ. MdL
rolnr. C0400042/RO
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
eerste kamer, van 14 maart 2006,
gewezen in de zaak van:
de vennootschap naar Duits recht [APPELLANTE],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats],
appellante bij exploot van dagvaarding van 19 december 2001,
procureur: mr. L.R.G.M. Spronken,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [GEÏNTIMEERDE],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. A.T.L. van Zandvoort,
als vervolg op de door dit hof gewezen tussenarresten van 5 april 2005 en 4 oktober 2005, gewezen in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond (in conventie) onder nummer 40481/HA ZA 00-638 gewezen vonnis van 20 september 2001.
10. Het tussenarrest van 4 oktober 2005
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof de zaak andermaal naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van [appellante] en iedere verdere beslissing aangehouden.
11. Het vervolg van de procedure
[appellante] heeft een akte genomen met daarbij drie producties.
Partijen hebben vervolgens wederom de stukken voor uitspraak overgelegd.
12. De verdere beoordeling
12.1.1. [appellante] heeft een brief overgelegd van de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant/kantoor 's-Hertogenbosch van 6 oktober 2005, waaruit blijkt dat de onderhavige pandakte aldaar is geregistreerd op 6 april 1999.
Dit houdt in dat het stille pandrecht op de inventaris van de vof, door [persoon 1] gevestigd ten gunste van [appellante], op die datum tot stand is gekomen.
12.1.2. Zoals reeds overwogen is de vof op 26 mei 1999 ontbonden.
Het stille pandrecht blijft echter voortbestaan voor zover dit nodig is voor de vereffening van het gemeenschappelijk vermogen van de vof, waartoe behoren de onderhavige uit de overeenkomst van geldlening voortvloeiende vordering en het tot zekerheid daarvan ten gunste van [appellante] gevestigde stille pandrecht.
12.1.3. Nu gesteld noch gebleken is dat de vordering, tot zekerheid waarvan de inventaris ten gunste van [appellante] was belast, reeds was vereffend, behoorde deze inventaris nog tot het gemeenschappelijk vermogen van de ontbonden vof.
Ondanks de overname door [persoon 2] van de exploitatie van de pizzeria op 26 mei 1999, is bij die gelegenheid derhalve de inventaris - anders dan het hof meende in zijn tussenarrest van 5 april 2005 toen het hof er van uitging dat de pandakte eerst op 6 juni 1999 was geregistreerd - niet op de wijze van art. 3:84 BW aan [persoon 2] overgedragen. De inventaris was van de vof. [persoon 2] was enig aandeelhouder en bestuurder van een van de vennoten van de vof, en het hof gaat er daarom van uit (nu het tegendeel niet is gesteld noch gebleken) dat [persoon 2] op de hoogte was van de verpanding aan [appellante]. [persoon 2] is derhalve niet op enigerlei wijze door middel van derdenbeschermende bepalingen alsnog eigenaar van de inventaris geworden.
12.1.4. [persoon 2] was derhalve niet bevoegd om de inventaris op 20 maart 2000 aan [geïntimeerde] over te dragen. [geïntimeerde] werd derhalve toen slechts eigenaar van de inventaris indien zij, nu het hier ging om een feitelijke bezitsverschaffing, op dat moment te goeder trouw was ten aanzien van de beschikkingsonbevoegdheid van [persoon 2]. [geïntimeerde] stelt dat zij toen eigenaar is geworden. Nu de goede trouw van een bezitter wordt verondersteld en gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] niet te goeder trouw was, geniet zij bescherming van art. 3:86 lid 1 BW.
12.1.5. De volgende vraag die dan rijst is of eigenaar [geïntimeerde] beschermd werd tegen het oudere stille pandrecht van [appellante], op de wijze als voorzien in art. 3:86 lid 2 BW. Dit is de vraag waarover grief I handelt.
12.2.1. Het hof oordeelt als volgt over grief I.
Naar 's hofs oordeel was [geïntimeerde] niet te goeder trouw ten aanzien van het bestaan van het oudere stille pandrecht van [appellante]. Een bedrijfsfinanciering door een brouwerij komt in de praktijk veelvuldig voor (zo vaak zelfs dat bij de invoering in 1992 van het stille pandrecht, de zgn. brouwerijcontracten daarvoor als standaard voorbeeld werden genomen).
Een professionele verhuurster van bedrijfsruimtes als [geïntimeerde] weet dit, dan wel wordt geacht dit te weten, en dient derhalve hier op bedacht te zijn. Met name ten aanzien van de inventaris van een horeca-gelegenheid, die naar haar aard niet bestemd is voor doorverkoop, maar juist om in die horeca-gelegenheid te blijven, heeft te gelden dat daarop vaak een (stil) onderpand ten gunste van een financier is gevestigd.
12.2.2. Een extra argument voor het niet bestaan van goede trouw aan de zijde van [geïntimeerde] vindt het hof in de omstandigheid dat een professionele verhuurster als [geïntimeerde], die ter voldoening van de huurachterstand genoegen neemt met de inbetalinggeving van de bedrijfsinventaris (met een kleine bijbetaling), nader had moeten informeren of deze bedrijfsinventaris niet al ten gunste van een andere crediteur was belast, temeer nu - onbetwist - de pizzeria vol hing met reclames van [appellante]. Met name dat laatste had een professionele verhuurster als [geïntimeerde] aan het denken moeten zetten, immers nu ook [geïntimeerde] op betaling moest wachten, was zeer wel denkbaar dat andere crediteuren hetzelfde overkwam. Anders dan de rechtbank is het hof derhalve van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden van [geïntimeerde] wel verwacht kon worden dat zij nader onderzoek zou plegen.
12.2.3. Het feit dat [appellante] niet direct heeft geëxecuteerd, doet naar 's hofs oordeel niets af aan het niet aanwezig zijn van goede trouw zijdens [geïntimeerde].
12.2.4. Het voorgaande betekent dat grief I slaagt.
12.2.5. Met het slagen van grief I slaagt ook grief II, gericht tegen de proceskostenveroordeling door de rechtbank.
12.3. Het vonnis van de rechtbank, voorzover in conventie gewezen, zal worden vernietigd. De primaire vordering van [appellante] zal worden toegewezen als in het dictum te melden, zij het dat het hof in de omstandigheden van het geval termen aanwezig ziet om aan de op te leggen dwangsom een maximum te verbinden. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
13. De beslissing
14. Het hof
vernietigt het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch op 20 september 2001 tussen partijen in conventie gewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om [appellante] in de gelegenheid te stellen haar stille pandrecht uit te winnen op de aan haar in stil pandrecht gegeven zaken, als vermeld in de inventarislijst behorende bij de overeenkomst tussen [appellante] enerzijds en [persoon 1] (namens zichzelf en namens de vof [naam]) anderzijds van 3 maart 1999;
bepaalt dat [geïntimeerde] een dwangsom van E. 100,-- zal verbeuren, per dag dat [geïntimeerde] hiermee in gebreke blijft, te rekenen vanaf 24 uur na de betekening van dit arrest;
bepaalt dat boven een bedrag van E. 6.000,-- geen dwangsom meer verschuldigd is;
wijst af het meer of anders gevorderde;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten aan de zijde van [appellante] in eerste aanleg in conventie gevallen, tot op heden begroot op E. 247,12 aan verschotten en E. 1.170,-- aan salaris procureur, alsmede de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van [appellante] gevallen, tot op heden begroot op E. 408,-- aan verschotten en E. 1.341,-- aan salaris procureur;
verklaart de veroordelingen in dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Feith, Hendriks-Jansen en Fikkers en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 14 maart 2006.