typ. ML/LG
rolnr. C0501555/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
zevende kamer, van 28 februari 2006,
gewezen in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats 1],
appellant bij exploot van dagvaarding van
14 november 2005,
eiser in het incident,
verder te noemen: [ appellant],
procureur: mr. P.E.F Domevscek,
de [geïntimeerde],
gevestigd te [vestiging 1],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
verweerster in het incident,
verder te noemen: de stichting,
procureur: mr. J.F.M. van Erp,
op het hoger beroep van het onder zaaknummer 415518 CV EXPL 05-6857 door de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector kanton, locatie 's-Hertogenbosch, gewezen vonnis van 10 november 2005 tussen [appellant] als gedaagde en de stichting als eiseres.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het verloop van het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] 4 grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing van de vorderingen van de stichting. In de memorie van grieven heeft [appellant] tevens een incidentele vordering ex artikel 351 Rv strekkende tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ingesteld.
2.2. De stichting heeft een memorie houdende verzet tegen de incidentele vordering genomen.
2.3. [appellant] heeft daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak in het incident gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grieven en de toelichting daarop verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling van de incidentele vordering
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. De stichting beheert het '[Museum]' aan de [adres 1 en adres 2].
4.1.2. Bij schenkingsakte d.d. 23 september 2003 heeft de stichting onder meer het woongedeelte van het pand [adres 2] geschonken gekregen.
4.1.3. Het woongedeelte van het pand [adres 2] wordt door [appellant] gehuurd, thans van de stichting.
4.1.4. De stichting heeft bij brief van 23 juni 2005 [appellant] de huur opgezegd op grond van dringend eigen gebruik.
4.1.5. De stichting heeft in deze procedure onder meer gevorderd, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de tussen partijen bestaande huurovereenkomst zal eindigen per 31 december 2005 en de ontruiming te gelasten.
4.1.6. [appellant] is in eerste aanleg verschenen bij zijn huidige procureur, maar heeft vanwege een verzuim geen inhoudelijk verweer gevoerd.
4.1.7. In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de vorderingen toegewezen en de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.1.8. Met een beroep op het bepaalde in artikel 7:272 lid 1 BW (een opgezegde huurovereenkomst blijft van kracht tot dat de rechter onherroepelijk heeft beslist), vordert [appellant] incidenteel de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
4.2. De stichting heeft terecht niet weersproken dat als uitgangspunt heeft te gelden dat het vonnis van de kantonrechter niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard. Zij heeft evenmin betoogd - en terecht - dat de jurisprudentie op dit punt - HR 8 januari 1982, NJ 1982/ 445, rov. 4 - niet meer van toepassing zou zijn of dat een ruimere toepassing aan de uitzonderingsregel zou moeten worden gegeven. De stichting voert kort gezegd aan dat zij overtuigend heeft aangetoond dat sprake is van dringend eigen gebruik, dat zij belang heeft bij de ontruiming in verband met de ophanden zijnde renovatie en dat het vonnis in stand zal blijven.
4.3. Naar het oordeel van hof kan uitvoerbaarverklaring bij voorraad, in afwijking van artikel 7:272 lid 1 BW, alleen plaatsvinden in uitzonderlijke door de verhuurder aan te voeren omstandigheden, zoals die welke duiden op misbruik van recht, wanneer alleen of hoofdzakelijk met het doel de beëindiging van de huur uit te stellen het rechtsmiddel wordt ingesteld, of wanneer van de verhuurder niet kan worden verlangd het gehuurde nog langer ter beschikking te stellen (bij bijvoorbeeld wanbetaling of wangedrag). Een enkele afweging van belangen volstaat niet.
4.4. De door de stichting aangevoerde omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof ontoereikend om te worden aangemerkt als zodanig uitzonderlijk dat zij een uitvoerbaarverklaring bij voorraad, in weerwil van artikel 7:272 lid 1 BW, zouden rechtvaardigen.
Dat [appellant] misbruik van recht maakt, of het rechtsmiddel alleen instelt om de beëindiging van de huur uit te stellen, is niet kunnen blijken. [appellant] beoogt zijn fout in eerste aanleg om geen inhoudelijk verweer te voeren, te herstellen. Dat er zodanig spoedeisend belang bestaat om de renovatie uit te voeren, dat hoger beroep niet kan worden afgewacht, is evenmin aangetoond.
4.5. Beide partijen beroepen zich op de kans van slagen c.q. falen van de grieven. Niet uitgesloten moet worden geacht dat onder omstandigheden een uitvoerbaarverklaring bij voorraad in stand kan blijven als in het licht van de aangevoerde grieven de kansen op vernietiging gering zouden zijn. Tot zodanig oordeel kan het hof thans nog niet komen, temeer nu in eerste aanleg geen inhoudelijk behandeling heeft plaatsgevonden en de memorie van antwoord nog niet is genomen.
4.6. Voorts wijst het hof partijen op het bepaalde in artikel 7:274 lid 4 aanhef en onder b BW, welke bepaling aan toewijzing van de vordering in de weg lijkt te staan, ook als aannemelijk is dat de stichting het verhuurde dringend nodig heeft voor eigen gebruik en de belangen van [appellant] daarvoor moeten wijken.
4.7. De incidentele vordering kan mitsdien worden toegewezen. De stichting wordt veroordeeld in de kosten van het incident.
5. De uitspraak
rechtdoende op hetgeen bij wege van incident is gevorderd:
schorst de verklaring van uitvoerbaarheid bij voorraad in het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de stichting in de kosten van dit incident tot op heden begroot op
E 632,- voor salaris procureur;
verwijst de zaak naar de rol van 21 maart 2006 voor het nemen van de memorie van antwoord.
Dit arrest is gewezen door mrs. Koens, Van Etten en Den Hartog Jager en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 28 februari 2006.