ECLI:NL:GHSHE:2006:AW7397

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C200401731/HE
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Aarts
  • G. Grapperhaus
  • J. Spoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg overeenkomst inzake einde arbeidsovereenkomst en correcte eindafrekening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X.] tegen [Y.] betreffende de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de correcte eindafrekening. [X.] was als werknemer werkzaam bij [Y.] en zijn arbeidsovereenkomst is per 1 maart 2003 ontbonden. Na de ontbinding ontstond er onenigheid over de eindafrekening, waarbij [X.] aanspraak maakte op een ontbindingsvergoeding, achterstallig salaris en vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen. De kantonrechter had de vordering van [X.] afgewezen, waarop hij in hoger beroep ging.

Het hof heeft de correspondentie tussen de partijen bestudeerd, waarin [X.] herhaaldelijk om een correcte eindafrekening vroeg. In de brief van 11 februari 2003 van [Y.] werd aangegeven dat er een beëindigingvergoeding zou worden betaald, maar er werd geen expliciete afstand van recht gedaan door [X.] met betrekking tot vakantiedagen en vakantiebijslag. Het hof oordeelde dat [Y.] niet had aangetoond dat er een duidelijke afspraak was gemaakt over het niet vergoeden van deze posten. De correspondentie wees erop dat [Y.] instemde met een correcte eindafrekening, wat impliceert dat [X.] recht had op de niet-genoten vakantiedagen en vakantiebijslag.

Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [Y.] tot betaling van de gevorderde bedragen, inclusief buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. Tevens werd [Y.] in de proceskosten verwezen, zowel voor de eerste aanleg als het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en communicatie tussen partijen bij de beëindiging van arbeidsovereenkomsten.

Uitspraak

typ. NJ
rolnr. C200401731/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
achtste kamer, van 2 mei 2006,
gewezen in de zaak van:
[Appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van 8 december 2004,
procureur: mr. I.D.A. Welles,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Y.] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. J. van Hoeckel,
op het hoger beroep van het door de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton locatie Eindhoven, gewezen von-is van
9 september 2004 tussen appellant - [X.] - als eiser en geïntimeerde - [Y.] - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 333395/ rolnr. 1696/04).
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [X.] drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot veroordeling van [Y.], bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, zoals in eerste aanleg gevorderd, tot betaling aan [X.] tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag € 3.012,45 bruto vermeerderd met de wettelijke verhoging en de buitengerechtelijke incassokosten van € 408,-- en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2003 over de hoofdsom tot aan de dag der algehele voldoening met veroordeling van [Y.] in de kosten van het geding, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf 14 dagen na betekening van het te wijzen arrest.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [Y.] de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst hiervoor naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. In hoger beroep kan van de navolgende feiten worden uiteengegaan:
4.1.1. [X.] was als werknemer vanaf 13 november 2000 werkzaam voor [Y.] als operator thermische bewerking tegen een salaris van laatstelijk € 1.638,54 bruto per maand exclusief emolumenten.
De arbeidsovereenkomst is geëindigd middels een pro forma ontbinding door de kantonrechter te Eindhoven per 1 maart 2003.
4.1.2. In het kader van de aan die ontbinding voorafgaande onderhandelingen tussen partijen over de beëindigingvergoeding, is de volgende correspondentie van belang:
- de brief d.d. 28 januari 2003 waarin de gemachtigde van [X.] (mw. mr. S.M. Drost van DAS Rechtsbijstand) aan de gemachtigde van [Y.] (mr. E.G. Hoorn) onder meer schrijft:
“Cliënt gaat niet akkoord met de door uw cliënte aangeboden vergoeding. (…)
De ontbindingsvergoeding bedraagt dan € 8.043,74 bruto. Het achterstallige salaris bedraagt € 1.985,16 bruto; cliënt is immers van mening dat de aanvullingsverplichting bestaat zolang het dienstverband voorduurt. Het gaat derhalve om een totaal van € 10.028,90, waarbij nog geen rekening is gehouden met de kosten van de bril ad € 117,81 netto, welke kosten cliënt vanzelfsprekend ook wil ontvangen.
Cliënt wenst de genoemde bedragen alsmede een correcte eindafrekening te ontvangen binnen twee weken na de ontbindingsdatum. (…)”;
- de brief d.d. 11 februari 2003 waarin de gemachtigde van [Y.] aan die van [X.] antwoordt:
“In reactie op uw faxbericht d.d. 28 januari 2003, kan ik u berichten dat cliënte akkoord gaat met uw tegenvoorstel, zoals deze is verwoord in genoemd schrijven.
Kort samengevat komt de regeling hierop neer dat aan uw cliënt een beëindigingvergoeding zal worden betaald van
€ 8.043,74 bruto.
Daarnaast zal aan uw cliënt een achterstallig salaris betaald worden van € 1.985,16 bruto, alsmede zullen aan uw cliënt worden vergoed de kosten van de bril ad € 117,81 netto.(…)”
- de brief d.d. 19 februari 2003 van de gemachtigde van [Y.] aan de gemachtigde van [X.]:
“Met betrekking tot opgemelde zaak waarbij inmiddels namens cliënte een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is ingediend, wens ik u naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud d.d. 18 februari 2003 te benadrukken dat het tussen partijen bereikte compromis, zoals verwoord in mijn schrijven d.d. 11 februari 2003 is geschied onder de voorwaarde dat na effectuering van het overeengekomene (formele ontbinding per 28 februari 2003 tegen betaling van een beëindigingvergoeding ad € 8.043,74 bruto, een achterstallig salaris ad € 1.985,16, alsmede vergoeding kosten bril ad € 117,81 netto) geschiedt tegen finale kwijting over en weer en uit hoofde van de arbeidsovereenkomst en/of samenhangende overeenkomsten en de beëindiging ervan.”
- de brief d.d. 2 april 2003 van mr. Drost aan mr. Hoorn:
“Ik verzoek u ervoor zorg te dragen dat uw cliënte binnen 7 dagen na dagtekening dezes over gaat tot betaling van onder meer achterstallig salaris, ontbindingsvergoeding en eindafrekening.”
- waarop mr. Hoorn op 3 april 2003 antwoordt:
“(…) informeer ik u dat ik cliënte heb verzocht omgaand tot betaling over te gaan en voor een correcte eindafrekening zorg te dragen.”
4.1.3. [Y.] heeft de hiervoor genoemde bedragen voldaan, maar niet hetgeen [X.] tegoed had aan vakantiebijslag en evenmin een vergoeding terzake niet opgenomen vakantiedagen.
4.1.4. De gemachtigde van [X.] heeft [Y.] bij brief d.d. 10 juni 2003 aangeschreven dat een correcte eindafrekening niet heeft plaatsgevonden en heeft gesommeerd tot betaling van niet genoten vakantiedagen en vakantiebijslag over te gaan.
De gemachtigde van [Y.] heeft op 11 juni 2003 onder verwijzing naar zijn brief van 19 februari 2003 geantwoord dat [Y.] zich niet gehouden acht vakantiedagen en vakantiebijslag te voldoen, omdat de regeling tussen partijen finale kwijting over en weer inhield.
4.2. [X.] heeft vervolgens in rechte betaling van de niet-genoten vakantiedagen en van de vakantiebijslag met nevenvorderingen geëist, zoals hiervoor vermeld.
Zijn vordering is door de kantonrechter afgewezen. [X.] komt hiervan in hoger beroep.
4.3.1. Grief 1 komt op tegen het oordeel van de kanton-rech-ter dat [Y.] in het vervolg van de brief d.d. 11 februari 2003 preciseert wat de akkoordverklaring voor haar inhoudt, grief 2 tegen diens oordeel dat [X.] en niet zonder meer op mocht vertrouwen dat [Y.] onder de akkoordverklaring mede verstond de eindafrekening en met grief 3 beoogt [X.] het geschil in zijn geheel aan het hof opnieuw ter beoordeling voor te leggen.
4.3.2. De grieven slagen.
4.3.3. Terecht wijst [X.] erop dat hij op grond van de brief van 11 februari 2003 van [Y.], met name de eerste alinea, mocht begrijpen dat [Y.] akkoord ging met een cor-recte eindafrekening. Volgens de wet dient de werkgever immers aan het einde van de arbeidsovereenkomst eventuele tegoeden aan vakantiedagen, loon of vakantiebijslag met de werknemer af te rekenen.
Hiervan kunnen partijen afwijken indien zij overeenkomen dat in een beëindigingvergoeding dit soort vorderingen van de werknemer zijn begrepen. Een dergelijke afstand van recht door de werknemer dient uitdrukkelijk te worden gedaan.
[Y.] heeft in haar memorie van antwoord gesteld dat zij heeft aangetoond dat zij in het kader van de pro-forma
Ont--binding van het arbeidscontract met de heer [X.] uitdrukkelijk is overeengekomen dat aan hem geen uitkering zou plaats vinden met betrek-king tot vakantietoeslag en nog openstaande vakantiedagen, welke afspraak expliciet zijn weerslag zou hebben gevonden in de brief van 11 februari 2003.
Het hof kan in de hierboven geciteerde correspondentie een dergelijke afstand van recht zijdens [X.] niet lezen. [X.] heeft immers om een correcte eindafreke-ning verzocht, waarmee, zo leest het hof de brief van 11 februari 2003, [Y.] heeft ingestemd.
Het feit dat [Y.] later, in haar brief van 19 februari 2003, schrijft welke bedragen zij voldoet tegen finale kwijting, doet hier niet aan af, aangezien [X.] hier niet uitdrukkelijk mee heeft ingestemd, zijn gemachtigde op 2 april 2003 nogmaals om betaling van achterstallig salaris, ontbindingsvergoeding en eindafrekening heeft verzocht, waarna door of namens [Y.] in diverse brieven (d.d. 3 en 7 april 2003) nog een correcte eindafrekening in het voor-uitzicht wordt gesteld, en [X.] kort na de ontvangst van de betalingen op het ontbreken daarvan heeft gewezen, zodat hier ook niet van enige gerechtvaardigd vertrouwen aan de zijde van [Y.] sprake kan zijn geweest, enkel omdat er niet direct een negatieve reactie op haar brief van 19 februari 2003 is gevolgd.
4.3.4. Het in algemene termen gedane bewijsaanbod van [Y.] wordt door het hof gepasseerd, als zijnde onvoldoende gespecificeerd.
4.3.5. Aangezien tegen de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten ad € 408,- geen verweer is gevoerd en deze het hof redelijk voorkomen, wordt dit onderdeel van de vordering van [X.] eveneens toegekend.
[Y.] wordt als de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de proceskosten aan de zijde van [X.] van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.
De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [Y.] tot betaling aan [X.] tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag € 3.012,45 (drieduizendentwaalfeuro en vijfenveertigeurocent) bruto vermeerderd met de wettelijke verhoging en de buitengerechtelijke incassokosten van
€ 408,-- en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2003 over de hoofdsom tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [Y.] in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep, welke kosten tot op heden worden vastgesteld in eerste aanleg op € 273,75 en op € 454,- terzake salaris gemachtigde en in hoger beroep op € 358,40 terzake verschotten en op € 632,- terzake salaris procu-reur een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het te wijzen arrest;
verklaart dit arrest wat de veroordelingen betreft uitvoer-baar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Aarts, Grapperhaus en Spoor en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 2 mei 2006.