4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
Op 18 juli 1986 is een huurovereenkomst gesloten tussen [verhuurder] (de overleden echtgenoot van [appellante]) en [huurder] waarbij de benedenverdieping (het bedrijfsgedeelte) van het pand aan [adres] door [verhuurder] aan [huurder] werd verhuurd, zulks ingaande 1 oktober 1986.
Artikel 9 van de huurovereenkomst luidt, voorzover thans van belang:
"Indien de verhuurder gedurende de looptijd van deze overeenkomst voornemens is over te gaan tot verkoop van het bij deze gedeeltelijk verhuurde perceel, zal hij verplicht zijn de huurder met dit voornemen schriftelijk in kennis te stellen, met opgave van degene aan wie hij wenst te verkopen en de door hem geboden koopsom, benevens de verdere verplichtingen, die deze terzake bereid is op zich te nemen. De huurder heeft alsdan het recht van voorkeur om het totale onroerend goed te kopen voor het bedrag, waarop de verkoopwaarde van het perceel zal worden geschat door drie deskundigen doch tenminste voor het bedrag dat door bovenbedoelde gegadigde is geboden. (....)
Indien de verhuurder tot verkoop overgaat zonder de huurder gelegenheid te hebben gegeven, op de boven aangegeven wijze, om van zijn voorkeursrecht gebruik te maken of zijn medewerking tot de overdracht niet verleent nadat de huurder heeft verklaard dat hij van zijn voorkeursrecht gebruik wenst te maken en de huurder zijn verplichtingen als "koper" van zijn kant nakomt, zal de verhuurder ten behoeve van de huurder verbeuren een direct opvorderbare boete van f. 25.000,- (....) onverminderd het recht van de huurder om van de verhuurder te eisen vergoeding van de eventueel door hem, huurder, geleden meerdere schade.(....)
Het voorkeursrecht is een recht, dat persoonlijk aan deze huurder toekomt en dus nimmer overgaat op een andere of opvolgende huurder.
Het bovengemelde aan de huurder verleende voorkeursrecht tot koop zal niet gelden ingeval van een eigendomsoverdracht die haar causa heeft in een andere overeenkomst of handeling dan een overeenkomst van verkoop en koop en zal evenmin gelden, als de verkoper door een hem niet toe te rekenen feit niet in staat is het voorkeursrecht ten aanzien van de huurder na te komen, zoals ingeval van verkoop krachtens de Wet, krachtens rechterlijk bevel of krachtens executie door een schuldeiser of hypotheekhouder."
Op of omstreeks 1 december 1989 hebben [verhuurder] voornoemd en [geïntimeerde] een schriftelijke verklaring getekend en deze als bijlage aan de voormelde huurovereenkomst gehecht. De bijlage heeft de volgende inhoud:
"Met betrekking tot bovengenoemde huurovereenkomst verklaren ondergetekenden hierbij dat deze overeenkomst onder dezelfde voorwaarden per 1 december 1989 is overgenomen door [geïntimeerde], geboren [datum] en wonende [adres]"
[verhuurder] is op [datum] 1996 overleden. [appellante] is krachtens erfopvolging eigenaresse geworden van het onderhavige pand.
Bij akte van splitsing d.d. 7 november 2001 is het pand gesplitst in appartementen, te weten de benedenverdieping waarin de kapperszaak van [geïntimeerde] is gevestigd en de bovenwoning waarin [appellante] woont.
Bij akte van 16 mei 2003 heeft [appellante] het appartementsrecht met betrekking tot de benedenverdieping krachtens overeenkomst van koop en verkoop overgedragen aan haar zoon [naam].
[geïntimeerde] stelt zich in deze procedure op het standpunt dat de tussen [verhuurder] en [huurder] gesloten huurovereenkomst door hem is overgenomen op dezelfde voorwaarden als tussen [verhuurder] en [huurder] golden, met inbegrip van het voorkeursrecht in artikel 9. Omdat [appellante] als opvolgster van [verhuurder] in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 9 vorderde hij onder meer een verklaring voor recht dat [appellante] het voorkeursrecht heeft geschonden.
[appellante] heeft zich hiertegen verweerd.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 4 februari 2004 voor recht verklaard dat [appellante] het voorkeursrecht heeft geschonden. Bij eindvonnis van 9 juni 2004 heeft de kantonrechter [appellante] veroordeeld tot betaling van de door [geïntimeerde] gevorderde buitengerechtelijke kosten alsmede tot betaling van de proceskosten.
[appellante] heeft zowel tegen het vonnis van 4 februari 2004 als tegen het vonnis van 9 juni 2004 (afzonderlijk) hoger beroep ingesteld.
[geïntimeerde] heeft in incidenteel appel zijn eis gewijzigd.