4.2. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a. In 1991 heeft [appellant] gekocht de merrie Jolita, stamboeknummer 91.4804.
b. [geïntimeerde] houdt zich beroepsmatig bezig met de training van paarden voor de springsport en heeft Jolita in 1997 in training genomen.
c. Op 2 juni 1997 is Jolita in opdracht van [appellant] door de dierenarts [dierenarts 1] van [kliniek] onderzocht (prod. 26 bij dupliek in rec.). Daarbij zijn röntgenfoto's van beentjes en gewrichten gemaakt.
De beoordeling luidde als volgt:
- straalbeen LV 1, RV 1
- kootgewricht LV 1, RV 1
- sesambeentjes LV 1-2, RV 1-2
- spronggewricht LA 3, RA 3
- kogelgewricht LA 1, RA 1.
d. Als toelichting op deze indeling in klassen wordt in het onderzoeksverslag het volgende vermeld:
"De beoordeling van de röntgenfoto's van de straalbeentjes, de proximale sesambeentjes en het kootgewricht alsmede het spronggewricht geschiedt volgens het "officiële beoordelingsschema". Hierbij worden de onderdelen in verschillende kwaliteitsklassen ingedeeld. De klassen 0, 1 en 2 resp. inhoudende gaaf, goed en voldoende worden als ACCEPTABEL beschouwd. Klasse 3 voor één of meer onderdelen houdt in dat de desbetreffende onderdelen op basis van het röntgenoordeel een VERHOOGD RISICO met zich brengen. Slechts acceptabel indien de overige bevindingen dit rechtvaardigen. Klasse 4 is zonder meer NIET ACCEPTABEL."
e. Op 10 juni 1997 hebben partijen met betrekking tot Jolita een door beide partijen ondertekende overeenkomst gesloten (verder te noemen de stallingsovereenkomst, prod. 1 bij inl.dagv.), die voor zover van belang luidt:
"Overeengekomen de merrie te stallen en te rijden door [geïntimeerde] gedurende 6 jaar. Na deze periode komt voornoemde merrie terug op stal bij fam. [appellant]. Na 2 en 4 jaar gelegenheid om het afgesprokene te herzien. De kosten gedurende de 6 jaar komen voor rekening van [geïntimeerde]. Na deze periode is het eerstgefokte veulen, waarbij de afstamming door [geïntimeerde] bepaald wordt, voor [geïntimeerde]. Als de merrie van stalplaats verandert en onder de hoede komt van [geïntimeerde] wordt deze mede eigenaar. Dit is pas relevant bij eventuele verkoop boven f. 80.000,-. Bij starten op nationale wedstrijden wordt de verdeling van prijzengeld opnieuw beoordeeld. Mede eigenaar voor 50%."
f. Op 29 februari 2000 heeft [taxateur] op verzoek van [geïntimeerde] het paard getaxeerd op een waarde van minimaal f 150.000,-- (prod. 1 cva/eis).
g. Op 14 juni 2001 is Jolita in opdracht van [appellant] onderzocht door dierenarts [dierenarts 2] van [kliniek 2] (prod. 2 inl.dagv.).
De beoordeling van de röntgenfoto's luidde als volgt:
- straalbeen LV 1-2, RV 2-3 (3 omcirkeld)
- kootgewricht LV 1-2, RV 1
- sesambeenderen LV 2-3 (2 omcirkeld), RV 1-2
- spronggewricht LA 2, RA 2
- kogelgewrichten achter > vold.
Op 19 juni 2001 (prod. 3 inl.dagv.) heeft [dierenarts 2] een verklaring afgegeven die luidt:
"Bij onderzoek op 14 juni 2001 van.....(Jolita, hof) is gebleken dat het paard bij het klinisch onderzoek rechtsvoor kreupel was. De röntgenologische kwaliteit van het straalbeen bleek niet meer voldoende te zijn. Een paard dat klinisch onregelmatig is met een matige kwaliteit van het straalbeen kan mijninziens zo niet in de sport worden ingezet."
h. Bij gelegenheid van een comparitie van partijen op 24 oktober 2001 in een bodemprocedure voor de rechtbank Breda (rolnr. 81568/HA ZA 00-434) - waarin [appellant] vorderde dat [geïntimeerde] Jolita aan hem ter beschikking zou stellen op straffe van een dwangsom - hebben partijen een dading getroffen en de volgende afspraken gemaakt, voor zover hier van belang (prod. 5 inl.dagv.):
"1. Partij [geïntimeerde] zal de röntgenopnames die in juli 2001 zijn gemaakt op te sturen naar de faculteit Diergeneeskunde te Utrecht. Partij [appellant] zal de set röntgenfoto's van Jolita uit 1997 ook doen toekomen aan die faculteit. Beide sets röntgenfoto's zullen vervolgens in Utrecht door een dierenarts verbonden aan die faculteit worden beoordeeld om te bezien of het paard Jolita geschikt is om aan de springsport deel te nemen.
2. Op kosten van partij [appellant] zal er een klinisch onderzoek .....worden gedaan bij het paard Jolita.....De dierenarts zal aan de hand van dit onderzoek een uitspraak dienen te doen over de vraag of Jolita geschikt is om aan de springsport deel te nemen.
3. Partijen zullen de ....stallingsovereenkomst voortzetten als de onderzoeken uitwijzen dat Jolita geschikt is voor de springsport.
..................
5. Indien de overeenkomst blijft voortduren zal de heer [geïntimeerde] trachten het paard te verkopen. Hij zal zich inzetten voor het paard een zo hoog mogelijke prijs te bedingen, waarbij de heer [geïntimeerde] aantekent dat de verkoopprijs rond de f 100.000,-- zal liggen als het paard weer goed aan de wedstrijden kan deelnemen.
6. Door effectuering van bovenstaande afspraken is het geschil tussen partijen geregeld, met uitzondering van de... proceskosten. De partijen verzoeken de rechtbank daarover een beslissing neer te leggen in het vonnis.
................................................"
Het vonnis omtrent (uitsluitend) de proceskosten is gewezen op 6 november 2001.
i. Op 19 december 2001 is Jolita opnieuw gekeurd door dierenarts [dierenarts 1]. Op 21 december 2001 heeft hij een verklaring omtrent zijn bevindingen afgegeven (prod. 9 bij inl. dagv.), die inhoudt dat het paard niet goed is bevonden, dat het op harde bodem in draf RV kreupel was en op de zachte bodem eveneens onregelmatig of kreupel en dat het paard zo niet voor de sport kan worden ingezet.
j. Bij brief van 1 februari 2002 (prod. 11 inl.dagv.) heeft [dierenarts 3] van de faculteit Diergeneeskunde te Utrecht zijn bevindingen genoteerd naar aanleiding van de beoordeling van verschillende röntgenfoto's van Jolita (van
[dierenarts 1] van 2 juni 1997, van [kliniek] van 14 juni 2001, en van dierenartsencombinatie [naam] van 27 juni 2001). De raadsman van [appellant] had hem verzocht het onderzoek uit te voeren zoals bij de comparitie op 24 oktober 2001 tussen partijen afgesproken. [dierenarts 3] schrijft dat hij de vraag of Jolita geschikt is om aan de springsport deel te nemen, niet kan beantwoorden aangezien het röntgenologische onderzoek steeds in samenhang met de klinische bevindingen dient te worden beoordeeld. [dierenarts 3] concludeert dat het röntgenologische beeld tussen 2 juni 1997 en 27 juni 2001 niet is veranderd. Hij geeft daarbij de volgende klasse-indeling:
- spronggewrichten 2 (deze tonen het beeld van een ankyloserende spat)
- straalbeen L 2 (op grond van geringe structuurverandering en de aanwezigheid van voedingskanalen), R 3 (op grond van veranderingen in vorm en structuur)
- sesambeentjes 2 (op grond van veranderingen in de vorm van één van de sesambeentjes en structuurveranderingen in alle vier sesambeentjes)
- kootgewrichten 2 (op grond van geringe artrose van de kootgewrichten van beide voorbenen).
Bij brief van 11 februari 2002 (prod. 12 inl. dagv.) schrijft [dierenarts 3] aan de raadsman van [appellant], kennelijk na ontvangst van de verklaringen van [dierenarts 2] van 19 juni 2001 en van [dierenarts 1] van 21 december 2001, dat het paard toen blijkbaar naar het oordeel van die collegae niet geschikt was om voor de sport te worden ingezet, en dat hij als veterinair radioloog daar niets aan toe te voegen had.
k. Op 15 februari 2002 is Jolita gekeurd door [dierenarts 4], dierenarts bij de [kliniek 3] (prod. 8 cva/eis). Deze concludeert: "positief advies op grond van klinische keuring als sportpaard."
l. Op 14 maart 2002 heeft [dierenarts 5], dierenarts bij de dierenartsenpraktijk [kliniek 4], met betrekking tot Jolita verklaard dat het paard op 28 december 2001 werd behandeld en dat de prognose als sportpaard, mits goed management, vrij gunstig is (prod. 9 cva/eis).
m. Op 28 augustus 2002 heeft [dierenarts 1] een verklaring over Jolita afgegeven (prod. 8 mvgr), die onder meer inhoudt dat hij het paard op dat moment niet geschikt acht voor de sport. De straalbeentjes beoordeelt hij als: LV 2 en RV 3.
n. Bij brief van 14 oktober 2002 (prod. 27 bij dupliek in rec.) heeft [dierenarts 6] van de faculteit Diergeneeskunde te Utrecht aan (mevrouw) [appellant] antwoord gegeven op een aantal door haar over Jolita gestelde vragen. [dierenarts 6] schrijft, kort weergegeven:
- het rapport van [dierenarts 1] van 2 juni 1997 zegt niets over de bruikbaarheid van Jolita op dat moment, omdat toen blijkbaar geen klinisch onderzoek is uitgevoerd;
- dat de kreupelheid zou worden veroorzaakt door achteruitgang in kwaliteit in de loop der jaren van het straalbeentje RV is "verleidelijk te constateren", maar niet bewezen; als dat zo zou zijn kan de kwaliteitsvermindering aan vele factoren liggen en is het verloop van het ziektebeeld niet abnormaal,
- dat [dierenarts 4] in februari 2002 geen kreupelheid constateerde kan veroorzaakt worden door een voorafgaande langere periode van rust, of door een pijnstillend medicijn of andere ingrepen.
o. [appellant] heeft Jolita bij [geïntimeerde] willen ophalen nadat de onderzoeken van [dierenarts 3] en [dierenarts 1] genoemd sub i en j hebben plaatsgevonden. Omdat [geïntimeerde] afgifte weigerde heeft [appellant] conservatoir beslag tot afgifte op Jolita gelegd. Op 13 maart 2002 is het beslag gelegd en heeft sequestratie plaatsgevonden. Jolita is sinds 1 november 2003 weer op stal bij [appellant].
p. Het paard is op 19 april 2004 voor een kreupelheidonderzoek aangeboden aan [dierenarts 7] van dierenkliniek [kliniek 5](prod. 9 mvgr). Deze concludeert, kort weergegeven, dat het paard door hoefkatrol LV en RV mank is. De letsels in het straalbeen RV komen overeen met de bevindingen van [dierenarts 2] op 14 juni 2001, wat er op wijst dat de hoefkatrol reeds geruime tijd aanwezig is en dat de letsels al verschillende maanden voor 14 juni 2001 in ontwikkeling waren, aldus [dierenarts 7]. Hij acht het paard niet meer geschikt in de sport, ook niet in de toekomst.
q. Tussen partijen zijn (in elk geval) drie kort gedingprocedures gevoerd.
Bij vonnis in kort geding van 21 juni 2001 (prod. 4 bij inl.dagv.) is de vordering van [geïntimeerde] om Jolita in zijn stal terug te brengen, toegewezen en de reconventionele vordering van [appellant] om [geïntimeerde] te verbieden om Jolita als springpaard te gebruiken, afgewezen.
Bij vonnis in kort geding van 8 mei 2002 (prod. 25 bij cvr/a) is de vordering van [appellant] om Jolita aan hem af te geven, afgewezen, en is in reconventie, met afwijzing van nog andere reconventionele vorderingen van [geïntimeerde], aan [appellant] verboden om Jolita te gebruiken als fokmerrie en haar te laten dekken.
Bij vonnis in kort geding van 8 september 2004 is de vordering van [appellant] om de executie van het vonnis, waarvan thans beroep (van 14 januari 2004) te schorsen of te bepalen dat deze slechts tegen het stellen van zekerheid mag worden voortgezet, afgewezen.