ECLI:NL:GHSHE:2006:AX0334

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0600453
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. de Groot-van Dijken
  • A. Huijbers-Koopman
  • C. de Klerk-Leenen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen bejaarde broers over bewoning en kort geding

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee bejaarde broers, waarbij de ene broer in kort geding is veroordeeld om de woning van de andere broer te verlaten. Het kort geding vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk ten uitvoer kan worden gelegd. De broer die de woning moet verlaten, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om in de woning te mogen blijven totdat er een beslissing is genomen over het hoger beroep. Het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat niet aan de vereisten voor toewijzing van een dergelijk verzoek is voldaan. Dit houdt in dat de broer de uitkomst van de procedure in hoger beroep niet kan afwachten en de woning moet verlaten als de andere broer besluit het vonnis ten uitvoer te leggen.

De zaak begon met een verzoek van de geïntimeerde aan de voorzieningenrechter om de appellant te veroordelen om de woning te verlaten, op basis van het argument dat de appellant zonder recht of titel in de woning verbleef. De voorzieningenrechter heeft de appellant veroordeeld om binnen een maand de woning te verlaten en de sleutels af te geven, met machtiging voor de geïntimeerde om dit vonnis met de sterke arm te laten uitvoeren. De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis.

Het hof heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat er geen juridische of feitelijke misslagen zijn aangetoond die een schorsing van de tenuitvoerlegging rechtvaardigen. De enkele mogelijkheid dat het hoger beroep kans van slagen heeft, is niet voldoende om de executie te schorsen. De leeftijd van de appellant en de mogelijke gevolgen van de tenuitvoerlegging zijn niet genoeg om aan te nemen dat er sprake is van een noodsituatie. Het hof heeft daarom de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging afgewezen en de hoofdzaak verwezen naar de rolzitting voor beraad.

Uitspraak

typ. NJ
rolnr. KG C0600453/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
vierde kamer, van 9 mei 2006,
gewezen in het incident ex artikel 351 Rv. in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [plaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van
11 april 2006,
eiser in het incident,
procureur: mr. R.J.A. Slag,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [plaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
verweerder in het incident
procureur: mr. P.J.J.A. Hendriks,
op het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch gewezen vonnis in kort geding van 4 april 2006 tussen appellant - [naam] - als gedaagde en geïntimeerde - [naam] - als eiser.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 139231 KG ZA 06-147)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis in kort geding.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Na verkregen toestemming tot dagvaarding tegen de rolzitting van 18 april 2006, heeft [appellant] bij voormeld exploot tijdig hoger beroep ingesteld van voornoemd vonnis in kort geding. Het verzoek om behandeling van de zaak als spoedappel is afgewezen.
In het exploot heeft [appellant] grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd met conclusie dat het hof dat vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad:
primair zal bepalen dat - naar het hof begrijpt - [appellant] de woning van [geïntimeerde] met al het zijne niet zal hoeven te verlaten en subsidiair de termijn waarop [appellant] die woning dient te verlaten zal bepalen op 5 maanden gerekend vanaf de datum van betekening van het door het hof te wijzen arrest, alles met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide procedures.
Tevens heeft [appellant] bij wege van incidentele vordering gevorderd de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis van de rechtbank te vernietigen c.q. schorsen c.q. op te schorten, totdat het door het hof te wijzen arrest in kracht van gewijsde is gegaan.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep. [geïntimeerde] heeft tevens geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd in het incident. Het hof merkt daarbij op dat zich in het overgelegde procesdossier van [appellant] een brief bevindt van diens procureur van 13 april 2006 met een verzoek om op de kortst mogelijke termijn op het incident uitspraak te willen doen, welke niet tot de gedingstukken behoort en welke niet in afschrift aan de wederpartij is gezonden.
3. De beoordeling van de incidentele vordering
3.1. Verkort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.1.1. Partijen zijn broers en zijn beiden (hoog)bejaard. [appellant] heeft, na complicaties in diens slepende echtscheidingsprocedure, [geïntimeerde] in 1998 gevraagd hem enige dagen dan wel weken in huis te nemen in afwachting van herhuisvesting.
[appellant] verblijft sedertdien in de woning van [geïntimeerde].
3.1.2. [geïntimeerde] heeft zich tot de voorzieningenrechter gewend teneinde [appellant] te veroordelen om diens woning te verlaten op - onder meer - de grond dat [appellant] zonder recht of titel in die woning verblijft, dat [appellant] buiten een door hem in oktober 2005 voldaan bedrag van E. 2.500,= nimmer een vergoeding voor het verblijf in de woning heeft betaald en dat het verblijf van [appellant] in de woning leidt tot grote spanningen die mede in verband met de medische omstandigheden van [geïntimeerde] als onaanvaardbaar moeten worden gekwalificeerd.
3.1.3. [appellant] heeft zich verweerd, stellende dat er sprake is van een huurovereenkomst waarbij hij als tegenprestatie voor het gebruik van de woning mantelzorg aan zijn broer heeft verleend, dat hij in 2005 bedragen van E. 2.500,= en
E. 10.000,= aan zijn broer heeft betaald en dat er geen spoedeisend belang aan de zijde van zijn broer aanwezig is.
3.1.4. In het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter [appellant] veroordeeld om binnen een maand na de betekening van dat vonnis de woning van [geïntimeerde] met al het zijne en al de zijnen te verlaten en zijn sleutels aan [geïntimeerde] af te geven, met machtiging van [geïntimeerde] de tenuitvoerlegging van het vonnis met de sterke arm te bewerkstelligen. Tenslotte is [appellant] veroordeeld in de proceskosten en is het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.2. Het hof zal de incidentele vordering zoals hiervoor omschreven in r.o. 2.1. opvatten als een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, zoals voorzien in artikel 351 Rv.
Daarbij stelt het hof voorop dat de rechter slechts dan een dergelijke schorsing kan gebieden, indien hij van oordeel is dat de executant - mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitslag in hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan, dan wel misbruik maakt van de bevoegdheid tot executie. Hiervan kan met name sprake zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien ná het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie klaarblijkelijk een noodtoestand zou doen ontstaan voor degene te wiens laste het vonnis wordt ten uitvoer gelegd (zie HR 22 april 1983, NJ 1984, 145; HR 24 februari 1989, NJ 1989, 551; HR 30 oktober 1992, NJ 1993, 4). Dit uitgangspunt brengt mee dat de enkele mogelijkheid dat een hoger beroep kans van slagen heeft of het enkele feit dat aan de zijde van de geëxecuteerde een noodsituatie zal ontstaan bij onmiddellijke tenuitvoerlegging van een vonnis, geen omstandigheden zijn op grond waarvan geoordeeld kan worden dat de executant geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij tenuitvoerlegging van een vonnis.
3.3. Gelet op het hiervoor geformuleerde uitgangspunt kunnen de stellingen op basis waarvan [appellant] schorsing van de tenuitvoerlegging vordert in het incident niet leiden tot een toewijzende beslissing.
3.3.1. Omtrent een feitelijke misslag in het oordeel van de voorzieningenrechter is niets gesteld, omtrent een juridische misslag evenmin. Voorzover [appellant] met zijn stelling dat de voorzieningenrechter niet bevoegd was om over de onderhavige zaak te oordelen (appeldagvaarding onder 11 sub e) heeft willen betogen dat er sprake is van een juridische misslag, wordt die stelling verworpen. [appellant] miskent namelijk dat de inzet van het kort geding niet de ontbinding van een huurovereenkomst was, maar het doen verlaten van de woning van [geïntimeerde] door [appellant] op de grond dat [appellant] daar zonder recht of titel verbleef. Zulks is te beschouwen als een ordemaatregel. De voorzieningenrechter is bij uitstek de geëigende instantie om daarover te oordelen.
3.3.2. Het enkele feit dat het bestreden vonnis in zijn uitwerking mogelijk ingrijpende en onomkeerbare gevolgen zal hebben, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat er sprake is van ná het vonnis voorgevallen feiten of omstandigheden die een noodsituatie aan de zijde van [appellant] doen ontstaan. De (hoge) leeftijd van [appellant] maakt dat niet anders.
3.4. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat zich geen omstandigheden voordoen die een schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis in kort geding rechtvaardigen, zodat de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van dat vonnis moet worden afgewezen. De beslissing omtrent de op het incident gevallen proceskosten zal worden aangehouden. De hoofdzaak zal worden verwezen naar de rolzitting van 23 mei 2006 voor beraad. Iedere verdere beslissing in de hoofdzaak wordt aangehouden.
4. De uitspraak
Het hof:
in het incident:
wijst het gevorderde af;
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 23 mei 2006 voor beraad partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. De Groot-van Dijken, Huijbers-Koopman en De Klerk-Leenen en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 9 mei 2006.