4.2. Als niet dan wel onvoldoende bestwist staat tussen partijen het volgende vast.
(a) [geïntimeerde] en [persoon 1] hebben medio juni 2002 aan [appellant] verkocht een woning met erf aan [adres]; de woning was voordien, 20 jaar tevoren, de ouderlijke woning van [appellant] geweest;
(b) In de koopakte (productie 6 bij conclusie van antwoord) is het verkochte omschreven als "woning met berging, tuin, erf, ondergrond en verder aanhorigheden".
In de koopovereenkomst is onder meer bepaald:
"5.1 De onroerende zaak zal aan koper in eigendom worden overgedragen in de staat waarin deze zich bij het tot stand komen van deze overeenkomst bevindt met alle daarbij behorende rechten en aanspraken, zichtbare en onzichtbare gebreken, heersende erfdienstbaarheden en kwalitatieve rechten, en vrij van hypotheken, beslagen en inschrijvingen daarvan. ()
5.3 De onroerende zaak zal bij de eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen bezitten die voor normaal gebruik nodig zijn. Koper is voornemens de onroerende zaak te gebruiken als: particulier woonhuis."
(c)In de advertentie van de makelaar, waarbij de woning te koop werd aangeboden, stond vermeld dat op de begane grond aanwezig was een serre/speelkamer/tuinkamer".
(d)[geïntimeerde] heeft de woning op 1 oktober 2002 aan [appellant] geleverd.
(e)De serre was gebouwd zonder bouwvergunning. [geïntimeerde] heeft op 7 november 2002 alsnog een bouwvergunning aangevraagd voor de serre; daarbij is de ruimte aangeduid als "bergruimte".
(f)Op 3 december 2002 heeft de gemeente [gemeente] een bouwvergunning verleend voor genoemde bergruimte (productie 2 bij conclusie van antwoord).
(g) [appellant] heeft op 24 december 2002 een bezwaarschrift ingediend tegen het hiervoor genoemde besluit van 3 december 2002, omdat de bouwvergunning betrekking heeft op een "bergruimte" terwijl het bijgebouw in de praktijk wordt gebruikt als "serre/speelkamer/tuinkamer".
Door anderen zijn geen bezwaren gemaakt tegen de verleende bouwvergunning.
(h)Bij beslissing van 17 april 2003 (productie 4 bij conclusie van antwoord) hebben B en W van de gemeente overeenkomstig het advies van de commissie voor de bezwaarschriften de bezwaren van [appellant] ongegrond verklaard, daartoe overwegende:
"U bent van mening dat, nu het onderhavige bijgebouw op de bouwtekening staat aangeduid als "bergruimte", u deze ruimte uitsluitend als bergruimte mag gebruiken terwijl in de praktijk het gebruik anders is.
Het ter plaatse vigerende bestemmingsplan bevat geen beperkende gebruiksvoorschriften voor bijgebouwen.
Deze bijgebouwen mogen dus gebruikt worden ten behoeve van de bestemming wonen en daarbij kan dan gedacht worden aan gebruik als een serre, speelkamer, tuinkamer, bergruimte, garage, kas, werkruimte, hobbyruimte etc.
Van een door u bedoelde gebruiksbeperking is dus in het geheel geen sprake."
(i)Tegen deze beslissing van B. en W. van de gemeente [gemeente] heeft [appellant] op 26 mei 2003 beroep ingesteld bij de rechtbank Breda, sector bestuursrecht.
(j)De rechtbank in Breda, sector bestuursrecht, heeft op 13 juli 2004 uitspraak gedaan (productie B bij memorie van grieven). De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, en het college van B en W opgedragen een nieuw besluit te nemen. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen:
"Artikel 44 van de Ww - ten tijde van de aanvraag - bepaalt, dat een bouwvergunning slechts mag en moet worden geweigerd, indien het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft in strijd is met de eisen van het Bouwbesluit, de eisen van de bouwverordening, (de eisen van) een bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand.
Artikel 30 van het Bouwbesluit stelt eisen aan de luchtverversing van een ruimte en bepaalt - onder meer - dat in een verblijfsgebied, verblijfsruimte, toiletruimte en badruimte, ter beperking van het ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht, een voorziening aanwezig moet zijn voor de toevoer van verse lucht en de afvoer van binnenlucht.
Een bouwvergunning wordt verleend op aanvraag. Die aanvraag wordt getoetst aan artikel 44 van de Woningwet (Ww). De aanvraag (het bouwplan) is met andere woorden bepalend voor deze toetsing. In dit geval gaat het om een bouwaanvrage ter legalisering; het bouwwerk was reeds gerealiseerd en in gebruik genomen.
Vaststaat dat het onderhavige bijgebouw ten tijde van de aanvraag in gebruik was als serre/tuinkamer en niet als bergruimte. Dat brengt mee, dat het gebruik afwijkt van het in de bouwaanvraag opgegeven gebruik. Dat is niet alleen van belang voor de bestemmingsplantoets maar ook voor de toetsing aan de bepalingen van het Bouwbesluit. Weliswaar levert het andere gebruik nog geen strijd met de bestemming wonen op, maar wel met de eisen van het Bouwbesluit, nu een serre een verblijfsruimte is en een bergruimte niet. Ter zitting is gebleken dat verweerder van het gebruik als serre op de hoogte was en ook van oordeel is dat de onderhavige serre in elk geval niet voldoet aan de eisen van artikel 30 van het Bouwbesluit.
Aldus doet zich een weigeringsgrond van artikel 44 Ww voor en had de vergunning niet conform de aanvraag verleend mogen worden."
(k) [geïntimeerde] heeft tegen de beslissing van de rechtbank van 13 juli 2004 beroep aangetekend bij de Raad van State.