ECLI:NL:GHSHE:2006:AX3107

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/00147
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.M. Bongaarts
  • J. Swinkels
  • D.G. Barmentlo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ambtshalve opgelegde aanslag vennootschapsbelasting door Gerechtshof 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan op het beroep van X B.V. tegen een ambtshalve opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1999, vastgesteld op een belastbaar bedrag van ƒ 50.000,-. De Inspecteur had de aanslag opgelegd omdat belanghebbende geen aangifte had gedaan. Het Hof oordeelde dat, nu de vereiste aangifte niet was gedaan, het beroep op grond van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ongegrond moest worden verklaard, tenzij belanghebbende kon aantonen dat de uitspraak op het bezwaar onjuist was. Belanghebbende heeft echter niet kunnen bewijzen dat de aanslag onjuist was, en het Hof heeft vastgesteld dat de onjuistheid van de uitspraak van de Inspecteur niet ambtshalve was gebleken.

Het onderzoek ter zitting vond plaats op 25 januari 2006, waar de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur aanwezig waren. Het Hof heeft op 8 februari 2006 mondeling uitspraak gedaan, waarna belanghebbende beroep in cassatie heeft ingesteld. De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de aanslag redelijk was en zelfs te laag, wat door het Hof werd bevestigd. Het Hof heeft geconcludeerd dat het gelijk aan de Inspecteur toekwam en heeft het beroep ongegrond verklaard.

De beslissing van het Hof werd op 7 april 2006 bekendgemaakt, waarbij het Hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. De schriftelijke uitspraak is een vervanging van de mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie was ingesteld. De partijen zijn geïnformeerd over de procedure voor het aanvoeren van gronden van het beroep in cassatie.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 05/00147
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 50.000,-, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 273,-.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 25 januari 2006 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.4. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
1.5. Het Hof heeft in deze zaak op 8 februari 2006 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 14 februari 2006 aan partijen verzonden.
Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 28 maart 2006 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.
2.1. Belanghebbende is opgericht op 31 maart 1996. De aandelen van belanghebbende zijn in handen van de heer A (54,37%), de heer B (22,91%) en de heer C (22,72%). De voorheen in maatschapsverband gedreven agrarische onderneming is naar de toestand per 1 januari 1995 ingebracht in belanghebbende. De onderneming is op 29 maart 1996 door belanghebbende verkocht aan het Bureau D (hierna: D).
2.2. Begin 1996 zijn de heren B en C geëmigreerd naar Canada en zijn aldaar een agrarische onderneming gestart.
2.3. Het verzoek tot geruisloze inbreng van de onderneming in belanghebbende is door de Inspecteur afgewezen. Partijen hebben inzake de afwikkeling van de afwijzing van dit verzoek een compromis gesloten. Onderdeel van dat compromis is dat belanghebbende na de verkoop van de onderneming aan D andere ondernemingsactiviteiten dient te entameren. Van de kant van belanghebbende werd voorgesteld om belanghebbende in dit kader door middel van een partnership te laten participeren in de landbouwbedrijven van de heren B en C te Canada.
2.4. Belanghebbende heeft een Canadese dollarrekening aangehouden waarvan diverse malen bedragen zijn afgeschreven en naar een Canadese bankrekening van de twee geëmigreerde aandeelhouders overgeboekt.
2.5. Omdat door belanghebbende over het onderhavige jaar geen aangifte vennootschapsbelasting werd gedaan, heeft de Inspecteur ambtshalve een aanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 50.000,-. Pas in de beroepsfase heeft belanghebbende een aangifte vennootschapsbelasting ingediend.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:
Is de aanslag naar een te hoog bedrag vastgesteld?
Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting heeft de Inspecteur hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
De Inspecteur
De aanslag is ambtshalve opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 50.000,-. Dit is zeker redelijk. Achteraf bleek dit zelfs nog te laag te zijn en is een navorderingsaanslag opgelegd. Er zijn diverse gesprekken geweest met de toenmalige adviseur. Die adviseur heeft toen toegegeven dat de ter beschikking gestelde liquide middelen niet kwalificeren als aandeel in ondernemingsvermogen. De aanslag is eerder te laag dan te hoog. Het bedrag van ƒ 50.000,- is gebaseerd op gegevens van voorgaande jaren en op de koersresultaten.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot nihil. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De Inspecteur heeft ambtshalve de onderhavige aanslag opgelegd omdat belanghebbende geen aangifte heeft gedaan. De aanslag is opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 50.000,-.
4.2. Indien de vereiste aangifte niet is gedaan, dient het Hof het beroep op grond van artikel 27e, onderdeel a, en slot, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ongegrond te verklaren, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
4.3. Nu vaststaat dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, ligt het op haar weg om te doen blijken dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven.
4.4. Door het alsnog indienen in beroep van een aangiftebiljet zonder bijvoeging van bewijsstukken, en met hetgeen belanghebbende voorts heeft gesteld, heeft belanghebbende de onjuistheid van de uitspraak van de Inspecteur niet doen blijken. Die onjuistheid is het Hof ook ambtshalve niet gebleken.
4.5. Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk aan de Inspecteur en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 7 april 2006 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en D.G. Barmentlo, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 7 april 2006
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de zogenoemde mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld.
De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep aanvoeren of aanvullen. De brief met de gronden van het beroep moet binnen de termijn van zes weken door de Hoge Raad zijn ontvangen. Eventuele vertraging bij de verzending is voor risico van de partij die de gronden aanvoert of aanvult. De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.