typ. MdL
rolnr. C0500477/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
vierde kamer, van 16 mei 2006,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANTE],
gevestigd te [plaats],
appellante bij exploot van dagvaarding van 11 maart 2005,
verweerster in het incident tot het treffen van een provisionele voorziening,
procureur: mr. J.E. Benner,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ANNADUIN MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde bij gemeld exploot,
eiseres in het incident tot het treffen van een provisionele voorziening,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht gewezen vonnis van 2 maart 2005 tussen appellante - [appellante] - als gedaagde sub 2 en geïntimeerde
- Annaduin - als eiseres.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 83768/HA ZA 03-463)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellante] onder overlegging van een achttal producties één grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot het uitvoerbaar bij voorraad alsnog afwijzen van de vorderingen van Annaduin en Annaduin te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen [appellante] heeft betaald, vermeerderd met rente. Tenslotte vordert [appellante] om Annaduin te veroordelen in de op beide instanties gevallen proceskosten.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft Annaduin zeven producties overgelegd, haar eis vermeerderd, de grief bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis alsmede uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat [appellante] niet heeft voldaan aan het bestreden vonnis;
2. [appellante] te veroordelen tot betaling aan Annaduin van de wettelijke rente over een bedrag van E. 848.950,32 vanaf 22 april 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
3. op te heffen het krachtens verlofbeschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 29 april 2005 op die dag ten laste van Annaduin gelegde beslag;
4. [appellante] te bevelen om binnen twee dagen na het door het hof te wijzen arrest de stichting Derdengelden Köster advocaten te Haarlem schriftelijk te berichten dat deze stichting gerechtigd is het bedrag van E. 848.950,32 aan Annaduin te voldoen;
5. aan het onder 4. gevorderde een dwangsom te verbinden van E. 20.000,= voor iedere dag dat [appellante] nalaat aan dat bevel te voldoen;
6. [appellante] te veroordelen in de kosten in beide instanties.
Annaduin heeft tevens op de voet van artikel 223 Rv. een incidentele conclusie tot het treffen van voorlopige voorzieningen genomen en daarin geconcludeerd tot het:
a. voor de duur van dit geding opheffen van het krachtens verlofbeschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 29 april 2005 op die dag ten laste van Annaduin gelegde beslag;
b. bevelen van [appellante] om binnen twee dagen na het door het hof te wijzen arrest de stichting Derdengelden Köster advocaten te Haarlem schriftelijk te berichten dat deze stichting gerechtigd is het bedrag van E. 848.950,32 aan Annaduin te voldoen;
c. verbinden van een dwangsom van E. 20.000,= aan het onder b. gevorderde voor iedere dag dat [appellante] nalaat aan dat bevel te voldoen;
d. veroordelen van [appellante] in de kosten van het incident.
2.3. [appellante] heeft vervolgens onder overlegging van een negental producties een incidentele memorie van antwoord in het incident genomen en heeft een akte houdende verzet tegen de vermeerdering van eis genomen. [appellante] concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering, alsmede tot veroordeling van Annaduin in de kosten van het incident.
2.4. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd in het incident.
3. De beoordeling van de incidentele vordering
3.1. Het hof zal hieronder eerst - kort, en uitsluitend met het doel de door Annaduin gevorderde provisionele voorziening tegen de juiste achtergrond te plaatsen - aangeven waar het in dit incident om gaat.
3.1.1. Partijen twisten in de hoofdzaak over de vraag of tussen hen een overeenkomst tot stand is gekomen, dan wel onderhandelingen in een zodanig stadium waren dat deze niet mochten worden afgebroken, met betrekking tot de verkoop door [appellante] en de aankoop door Annaduin van een vastgoedportefeuille. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank geconcludeerd dat een overeenkomst op hoofdlijnen tot stand is gekomen en is [appellante] uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan Annaduin van E. 756.544,95, vermeerderd met wettelijke rente. [appellante] is tevens veroordeeld in de proceskosten.
3.1.2. [appellante] heeft vervolgens getracht in kort geding de executie van het bestreden vonnis te doen schorsen totdat op het door haar ingestelde hoger beroep zou zijn beslist, althans totdat Annaduin zekerheid zou hebben gesteld. Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 18 april 2005 is zulks geweigerd.
3.1.3. Annaduin had ten laste van [appellante] conservatoir derdenbeslag gelegd onder de ING bank. Met het voor haar gunstige vonnis ging dat beslag over in een executoriaal beslag. Op 22 april 2005 heeft de ING bank het bedrag waartoe [appellante] was veroordeeld (dat op dat moment E. 848.950,32 bedroeg) betaald aan de voor Annaduin executerende deurwaarder.
3.1.4. Op 21 april 2005 had [appellante] evenwel verlof bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem gevraagd om conservatoir beslag onder (onder meer) die executerend deurwaarder te mogen leggen. Na partijen te hebben gehoord heeft de voorzieningenrechter bij beschikking van 29 april 2005 het verzochte verlof toegestaan tot een bedrag van E. 1.100.000,=. Op dezelfde dag heeft [appellante] derdenbeslag gelegd onder de deurwaarder. In nader overleg tussen de raadslieden van partijen is het onder de deurwaarder beslagen bedrag overgemaakt op de derdenrekening van de advocaat van Annaduin.
3.1.5. Annaduin is vervolgens in het door haar tegen de voormelde verlofbeschikking ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard door het gerechtshof Amsterdam, dat zich hiertoe baseerde op het bepaalde in artikel 700 lid 2 Rv.
3.1.6. Annaduin heeft hierop in kort geding ten overstaan van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht opheffing van het beslag gevorderd. Deze voorzieningenrechter verklaarde zich echter bij vonnis in kort geding van 29 juli 2005 onbevoegd en verwees de zaak naar de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem.
3.1.7. De voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem heeft bij vonnis in kort geding van 14 oktober 2005 de gevorderde opheffing van het beslag geweigerd.
3.1.8. Ter rolle van 4 oktober 2005 heeft Annaduin de onderhavige provisionele vordering ingesteld.
3.2. Het hof stelt voorop dat [appellante] de in haar appeldagvaarding genoemde - en in het geheel niet nader onderbouwde - vorderingen tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, subsidiair tot zekerheidsstelling kennelijk niet langer heeft gehandhaafd.
3.3. Onjuist is de stelling van Annaduin dat [appellante] niet aan het (in de hoofdzaak in appel bestreden) vonnis van 2 maart 2005 heeft voldaan. Met de - geëffectueerde - afspraak tussen partijen dat het door de ING-bank aan de executerend deurwaarder betaalde bedrag voorlopig op de derdenrekening van de advocaat van Annaduin zou blijven staan als ware het beslagen, is het geld uit de macht van [appellante] gebracht. Daarmee is uitvoering gegeven aan het (in de hoofdzaak bestreden) vonnis van 2 maart 2005. Dat op dit geldbedrag vervolgens conservatoir beslag is gelegd, maakt dat niet anders.
Het toetsingskader voor de onderhavige provisionele voorziening kan derhalve niet zijn het bepaalde in artikel 438 Rv., maar dient gevonden te worden in het bepaalde in artikel 705 Rv.
3.4. Het verlof aan [appellante] om conservatoir beslag te mogen leggen is verleend na een uitvoerige behandeling door de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem, waarbij ook Annaduin is gehoord.
3.5. Ook in het door Annaduin vervolgens aanhangig gemaakte kort geding tot opheffing van het conservatoir beslag, waarbij Annaduin in het ongelijk is gesteld, hebben partijen hun standpunten uitvoerig kunnen toelichten. Andere gronden dan die op basis waarvan Annaduin in dat kort geding poogde het door [appellante] gelegde beslag op te doen heffen, zijn aan de onderhavige provisionele voorziening tot opheffing van het beslag niet ten grondslag gelegd. Met het incident wordt dan ook beoogd om op inhoudelijk dezelfde gronden als aangevoerd ten overstaan van de voorzieningenrechter te Maastricht respectievelijk Haarlem hetzelfde te vorderen, namelijk opheffing van het door [appellante] gelegde conservatoir beslag. Met [appellante] acht het hof een dergelijke gang van zaken in strijd met de beginselen van een goede procesorde.
3.6. Het voorgaande geldt temeer, waar partijen onderling hebben afgesproken om het onder de executerend deurwaarder gelegde beslag voorlopig op de derdenrekening van de advocaat van Annaduin te laten staan.
3.7. De incidentele vordering van Annaduin zal dan ook worden afgewezen. Annaduin zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van het incident. De hoofdzaak zal worden verwezen naar de rolzitting van 30 mei 2006 voor beraad. Iedere verdere beslissing in de hoofdzaak wordt aangehouden.
veroordeelt Annaduin in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van [appellante] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op E. 894,= aan salaris;
verwijst de zaak naar de rolzitting van dit hof van dinsdag 30 mei 2006 voor beraad partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Bod, De Groot-van Dijken en De Klerk-Leenen en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 16 mei 2006.