ECLI:NL:GHSHE:2006:AY0416

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C0100357
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Groot-van Dijken
  • P. Pellis
  • A. de Kok
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid in het kader van verkeersongevallen en de toepassing van de loi Badinter

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure over aansprakelijkheid in het kader van verkeersongevallen. Het hof heeft in een tussenarrest geoordeeld dat de grieven van appellante sub 2 en TVM met betrekking tot hun aansprakelijkheid jegens Aegon cs moeten worden verworpen. De loi Badinter, die in Frankrijk van toepassing is op verkeersongevallen, speelt in deze verhouding geen rol, aangezien het hof appellante sub 2 reeds aansprakelijk heeft geacht op basis van de algemene regeling van de onrechtmatige daad naar Frans recht.

Het hof heeft ook de grieven van transportbedrijf X in de procedure tegen Aegon cs behandeld, met uitzondering van de vierde grief die betrekking heeft op de proceskostenveroordeling. De openstaande vragen die het hof heeft aangeduid, betreffen de vordering in vrijwaring van appellante sub 2 en TVM tegen transportbedrijf X. Het hof heeft de verdere uitspraak in de zaak onder rolnummer 00/1146 aangehouden totdat ook op de vierde grief kan worden beslist.

De vragen die aan het I.J.I zijn voorgelegd, betreffen onder andere de toepasselijkheid van het Verdrag verkeersongevallen en de loi Badinter op de vordering in vrijwaring, alsook de gevolgen van de aansprakelijkheid van transportbedrijf X jegens de ladingbelanghebbenden. Het hof heeft de zaak in handen gesteld van het I.J.I. voor advies en zal de verdere behandeling van de zaak aanhouden tot het advies is ontvangen. De uitspraak is gedaan op 20 juni 2006 door de vierde kamer van het hof, met de betrokken rechters M. de Groot-van Dijken, P. Pellis en A. de Kok.

Uitspraak

typ. JD
rolnrs. C0100357/RO en C0001146/RO
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
vierde kamer, van 20 juni 2006,
gewezen in de gevoegde zaken van:
rolnr. 01/357:
1. de onderlinge waarborgmaatschappij TRANSVEMIJ U.A.,
gevestigd te Hoogeveen,
2. de besloten vennootschap [APPELLANTE SUB 2],
gevestigd te [plaats],
appellanten in principaal appel bij exploot van
dagvaarding van 29 november 2000,
geïntimeerden in voorwaardelijk incidenteel appel
van incidenteel appellante [transportbedrijf X],
procureur: mr. H.E.G. van der Flier,
tegen:
1. de naamloze vennootschap AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
2. de besloten vennootschap [GEÏNTIMEERDE SUB 2],
gevestigd te [plaats],
3. de besloten vennootschap VAKO B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
geïntimeerden bij gemeld exploot,
procureur: mr. W.J. Kolkert,
4. de naamloze vennootschap naar Belgisch recht [TRANSPORTBEDRIJF X],
gevestigd te [plaats],
geïntimeerde in principaal appel bij gemeld exploot,
appellante in voorwaardelijk incidenteel appel,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
en
rolnr. 00/1146:
de naamloze vennootschap naar Belgisch recht [TRANSPORTBEDRIJF X],
gevestigd en kantoorhoudend te [plaats],
appellante in principaal appel bij exploot van dagvaarding van 27 november 2000,
geïntimeerde in incidenteel appel,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
tegen:
1. de naamloze vennootschap AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
2. de besloten vennootschap [GEÏNTIMEERDE SUB 2],
gevestigd te [plaats],
3. de besloten vennootschap VAKO B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
geïntimeerden in principaal appel bij gemeld exploot, appellanten in incidenteel appel,
procureur: mr. W.J. Kolkert,
als vervolg op het tussenarrest in deze gevoegde zaken van 8 november 2005.
In beide zaken:
6. Het tussenarrest van 8 november 2005
In dit arrest werd beslist dat de stukken weer in handen van partijen gesteld om zich uit te laten over een aantal door het hof aan de orde gestelde punten.
7. Het verdere verloop van de procedure
[appellante sub 2] en TVM, Aegon cs, en [transportbedrijf x] hebben ieder een akte met producties genomen.
Daarna hebben partijen de stukken opnieuw overgelegd en uitspraak gevraagd.
8. De verdere beoordeling
8.1. Het hof blijft bij hetgeen in het tussenarrest van 8 november 2005 is overwogen, met dien verstande dat in r.o. 4.2.1 als datum van het ongeval gelezen dient te worden 26 april 1996.
8.2. In het tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat (in de zaak onder rolnr. 01/357) de grieven van [appellante sub 2] en TVM, wat betreft het oordeel over hun aansprakelijkheid jegens Aegon cs, moeten worden verworpen. In de verhouding tussen deze partijen speelt de loi Badinter immers geen rol, nu het hof [appellante sub 2] reeds op grond van de algemene regeling van de onrechtmatige daad naar Frans recht aansprakelijk heeft geacht (r.o. 4.7.8).
Ook heeft het hof alle grieven van [transportbedrijf x] in de procedure tegen Aegon cs (rolnr. 00/1146) behandeld (op de vierde grief van [transportbedrijf x] tegen de proceskostenveroordeling na) alsmede de voorwaardelijke incidentele grief van [transportbedrijf x] in de zaak onder rolnr. 01/357.
De vragen die thans nog openstaan en die het hof heeft aangeduid in r.o. 4.11.1 e.v., betreffen mitsdien alleen de vordering in vrijwaring van [appellante sub 2] en TVM tegen [transportbedrijf x] (rolnr. 01/357, naar aanleiding van de vierde grief van [appellante sub 2] en TVM).
In de zaak onder rolnr. 00/1146 houdt het hof opnieuw de verdere uitspraak aan, totdat ook op die vierde grief kan worden beslist. De thans nog te beoordelen aspecten betreffen alleen de zaak 01/357 tussen [appellante sub 2] en TVM, en [transportbedrijf x] (de vrijwaring).
8.3. Aegon cs heeft mitsdien terecht in haar akte naar voren gebracht, dat de vragen die [appellante sub 2] en TVM voorstellen aan het I.J.I voor te leggen niet van belang zijn voor zover het de vordering van Aegon cs betreft; voor zover die vordering is gericht tegen [appellante sub 2] en TVM geldt hetgeen zojuist is overwogen, en voor zover die vordering is gericht tegen [transportbedrijf x] heeft het hof reeds geoordeeld, met verwerping van de betreffende grieven van [transportbedrijf x], dat [transportbedrijf x] op grond van het CMR jegens Aegon cs aansprakelijk is en zich niet op overmacht kan beroepen.
8.4. Alvorens een oordeel te geven over de stellingen en producties van [appellante sub 2] en TVM over de loi Badinter en het Verdrag verkeersongevallen zal het hof het I.J.I verzoeken het hof voor te lichten en de navolgende vragen te beantwoorden:
1. Is het Verdrag verkeersongevallen van toepassing op de vordering in de vrijwaringszaak van [appellante sub 2] en TVM tegen [transportbedrijf x]? Zo ja, op welke grond en welke consequenties heeft dat?
2. Is de zo geheten loi Badinter uit het Franse recht van toepassing op deze vordering van [appellante sub 2] en TVM tegen [transportbedrijf x]? Zo ja, op welke grond en wat is de consequentie daarvan?
3. Indien beide vorige vragen negatief beantwoord worden, rijst de vraag naar welk Frans recht de vrijwaringsvordering moet worden beoordeeld. Wat zijn daar de consequenties van?
4. Welke invloed heeft de omstandigheid dat het hof [appellante sub 2] en TVM uit onrechtmatige daad (naar Frans recht) aansprakelijk acht jegens de belanghebbenden bij de lading die [transportbedrijf x] vervoerde?
5. Is van belang dat het hof bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van [transportbedrijf x] jegens deze ladingbelanghebbenden het beroep van [transportbedrijf x] op overmacht op grond van art. 17 lid 2 CMR heeft verworpen? Welke invloed heeft de omstandigheid dat de aansprakelijkheid van [transportbedrijf x] jegens de ladingbelanghebbenden volgens het CMR tot bepaalde maxima is gelimiteerd?
3. Zijn er verder nog (internationaal privaatrechtelijke) aspecten bij de beoordeling van de aansprakelijkheidstelling door [appellante sub 2] en TVM van [transportbedrijf x], waarvan u kennisneming voor het hof van belang acht?
8.5. Het hof zal de zaak thans in handen stellen van het I.J.I ter beantwoording van bovengeformuleerde vragen.
Voor het overige wordt iedere beslissing aangehouden.
9. De uitspraak
Het hof:
in de zaak onder rolnummer 01/357:
stelt de stukken in handen van het I.J.I. ter beantwoording van de in r.o. 8.4 gestelde vragen;
bepaalt dat de griffie van dit hof daartoe kopieën van de navolgende stukken zal zenden aan het I.J.I, Spui 186, 2511 BW 's-Gravenhage:
- het vonnis waarvan beroep (d.d. 31 augustus 2000)
- de memorie van grieven van [appellante sub 2] en TVM (van belang:
grief IV)
- de memorie van antwoord van Aegon cs (van belang:
reactie op grief IV)
- de memorie van antwoord van [transportbedrijf x] (van belang: de reactie
op grief IV)
- het tussenarrest van 8 november 2005 (vooral van belang:
r.o. 4.11.1 e.v.)
- de akte van [appellante sub 2] en TVM van 10 januari 2006
- de akte van Aegon cs van 7 februari 2006
- de akte van [transportbedrijf x] van 7 februari 2006, met bepaling dat
als het I.J.I behoefte heeft aan meer processtukken, zij
de griffie van het hof om toezending van kopieën daarvan
kan vragen;
verzoekt het I.J.I om een gemotiveerd advies omtrent deze vragen zo mogelijk binnen twee maanden te zenden aan het hof en aan de procureurs van partijen;
bepaalt dat de zaak weer zal worden uitgeroepen ter rolle van 19 september 2006 voor memorie na advies I.J.I aan de zijde van [appellante sub 2] en TVM;
in beide zaken:
houdt voor het overige iedere uitspraak aan.
Dit arrest is gewezen door mrs De Groot-van Dijken, Pellis en De Kok en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 20 juni 2006.