ECLI:NL:GHSHE:2006:AY0423

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C0501462
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. de Groot-Van Dijken
  • A. Huijbers-Koopman
  • C. de Klerk-Leenen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake beslag op gelden en bijstandsuitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant sub 1] en [appellante sub 2] tegen de gemeente Venlo. De gemeente had conservatoir beslag gelegd op gelden die door de officier van justitie in beslag waren genomen in de woning van [appellant]. Dit beslag was gelegd in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering die [appellant] jarenlang had ontvangen. De gemeente had vastgesteld dat [appellant] niet had gemeld dat hij over vermogen beschikte dat de vermogensgrens overschreed en dat hij betrokken was bij de exploitatie van een bloemenhandel. De gemeente vorderde de ten onrechte verstrekte uitkering terug, wat leidde tot het conservatoire beslag op de in beslag genomen gelden.

In eerste aanleg werd de vordering van [appellant] afgewezen, omdat hij niet had aangetoond dat de in beslag genomen gelden niet aan hem toebehoorden. Het hof onderschrijft het oordeel van de voorzieningenrechter en voegt daaraan toe dat het feit dat het contante geld zich bevond in de woning van [appellant], waar hij de enige sleutelhouder was, erop wijst dat hij de beschikking had over dit geld. Het hof oordeelt dat de gemeente terecht heeft aangevoerd dat de stukken die zouden aantonen dat de gelden aan de kinderen van [appellant] toebehoren, zijn gedateerd na de aanvang van het onderzoek door de sociale recherche.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bijstandsontvangers om transparant te zijn over hun financiële situatie en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.

Uitspraak

typ. JP
rolnr. KG C0501462/RO
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
vierde kamer, van 20 juni 2006,
gewezen in de zaak van:
1. [APPELLANT SUB 1],
2. [APPELLANTE SUB 2],
beiden wonende te [plaats],
appellanten bij exploot van dagvaarding van 19 oktober 2005,
procureur: mr. B.M.M. Abeln,
tegen:
de GEMEENTE VENLO,
zetelend te Venlo,
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. T.W.H.M. Weller,
op het hoger beroep tegen het door de voorzieningenrechter in de rechtbank Roermond gewezen vonnis in kort geding van 28 september 2005 tussen appellanten - samen in enkelvoud te noemen [appellant], ieder afzonderlijk [appellant sub 1] en [appellante sub 2]- als eisers en geïntimeerde - de gemeente - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 69238/KG ZA 05-205)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] een productie overgelegd en één grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en gevorderd dat het hof het beslag doet opheffen, met veroordeling van de gemeente in de proceskosten in beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft de gemeente de grief bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd. In het procesdossier van [appellant] heeft het hof uitsluitend de stukken van eerste aanleg aangetroffen.
3. De gronden van het hoger beroep
De grief houdt in dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de gelden waarop beslag is gelegd niet toebehoren aan [appellant].
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep, kort weergegeven, om het volgende.
* [appellant] heeft jarenlang een bijstandsuitkering ontvangen van de gemeente. Bij besluit van 13 april 2005 heeft de gemeente aan [appellant] medegedeeld dat hij vanaf 1 maart 2005 geen uitkering meer zou ontvangen. Er is een onderzoek ingesteld door de sociale recherche. In het kader van dat onderzoek zijn door justitie geld en goederen in de woning van [appellant] aan [adres] in beslag genomen. Naast [appellant sub 1] en [appellante sub 2] staan nog tien andere personen als bewoners van die woning ingeschreven: [zoon appellant] en diens echtgenote [schoondochter appellant], ex-schoondochter [ex-schoondochter appellant] en zeven kleinkinderen in de leeftijd van 4 tot 18 jaar. [zoon 2 appellant] staat niet meer op dit adres ingeschreven.
* Bij exploot van 19 april 2005 heeft de gemeente onder de officier van justitie ten laste van [appellant] conservatoir beslag gelegd op gelden die de officier van justitie in beslag genomen had. De vordering van de gemeente werd inclusief rente en kosten begroot op E. 100.000,00.
* Bij besluit van 5 juli 2005 heeft de gemeente aan [appellant] medegedeeld dat zij zijn recht op bijstand heeft herzien en ingetrokken omdat [appellant] niet heeft medegedeeld dat hij over vermogen beschikte dat ruimschoots hoger was dan de van toepassing zijnde vermogensgrens en omdat hij niet heeft medegedeeld dat hij betrokken was bij de exploitatie van een bloemenhandel. De gemeente vorderde daarbij de volgens haar ten onrechte verstrekte uitkering over de periode 1 juli 1997 tot 1 maart 2005 terug, in totaal E. 94.003,29.
* Daar dit besluit een executoriale titel oplevert is het conservatoire beslag van rechtswege overgegaan in een executoriaal beslag. De gemeente heeft vervolgens van de officier van justitie E. 100.000,- ontvangen.
4.2. [appellant] heeft bij dagvaarding van 2 september 2005 in kort geding gevorderd:
sub I: de gemeente te verbieden over te gaan tot omzetting van het conservatoir beslag in executoriaal beslag,
sub II: voorzover het executoriaal beslag reeds heeft plaatsgevonden de gemeente te gebieden de gelden die onder het executoriaal beslag vielen te restitueren,
sub III: een en ander op straffe van een dwangsom,
sub IV: met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
[appellant] legde aan deze vordering ten grondslag dat de gelden die de officier van justitie in beslag had genomen niet toebehoorden aan hem, maar aan zijn kinderen. Als gevolg van het executoriaal beslag door de gemeente kregen, aldus [appellant], zijn kinderen een vordering op hun vader, wat [appellant] juridisch gezien geen houdbare situatie achtte.
4.3. Na verweer van de gemeente heeft de voorzieningenrechter de vordering afgewezen. De voorzieningenrechter was van oordeel dat hij bevoegd was van de vordering van [appellant] kennis te nemen en dat [appellant] ontvankelijk was in zijn vordering. Verder oordeelde de voorzieningenrechter dat door [appellant] onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat de inbeslaggenomen geldbedragen niet aan hem toebehoorden maar aan zijn kinderen.
4.4. Tegen dit laatstgenoemde oordeel van de voorzieningenrechter is de grief van [appellant] gericht. [appellant] vordert in de memorie van grieven opheffing van het beslag, terwijl hij in de appeldagvaarding alsnog toewijzing vorderde van de oorspronkelijke vordering. Nu het beslag is overgegaan in een executoriaal beslag en het beslagen bedrag inmiddels aan de gemeente is uitbetaald, is de vordering tot opheffing van het beslag niet toewijsbaar. Het hof begrijpt daarom de vordering van [appellant] aldus, dat hij alsnog toewijzing van het oorspronkelijk gevorderde vordert, zoals verkort weergegeven onder 4.2. Gezien het vorenstaande is ook het gevorderde sub I niet toewijsbaar, zodat het hof de vorderingen sub II en verder zal beoordelen.
4.5. Uit het proces-verbaal van de sociale recherche van de gemeente (in eerste aanleg overgelegd door de gemeente) blijkt dat in april 2005 in de woning aan de [adres] onder meer de navolgende goederen zijn aangetroffen en in beslag genomen:
contant geld met een totale waarde van E. 99.347,76, bestaande uit:
* rolletjes kleingeld in het dressoir in de woonkamer, waarde E. 4.244,00;
* plastic zakken met kleingeld in dat dressoir, waarde E. 8.551,87;
* papier- en kleingeld in nachtkastje in de slaapkamer van [appellant], waarde E. 6.095,80;
* papiergeld in geldkistje in nachtkastje in deze slaapkamer, waarde E. 1.475,00;
* papiergeld in handtas, kennelijk toebehorend aan [appellante sub 2], aangetroffen op het bed in die slaapkamer, waarde E. 475,00;
* papier- en muntgeld aangetroffen in kluis op zolderverdieping, waarde E. 63.016,09;
* papier- en muntgeld aangetroffen in dressoir op zolderverdieping, waarde E. 15.490,00;
diverse bescheiden met betrekking tot vermogen:
* bankpassen en rekeningafschriften van een zestal bankrekeningen bij de ABN AMRO bank, alsmede van twee rekeningen bij de Rabobank ten name van [appellant]; uit de bankafschriften bleek van stortingen en bijschrijvingen op genoemde rekeningen;
* stortingsbewijs Private Kas d.d. 23-08-1999 ad
f 157.900,00/E. 71.651,90 ten name van [appellant sub 1];
* brief d.d. 15 maart 2005 van Summa Adviesgroepen aan [appellant sub 1] met opschrift "vertrouwelijk" betreffende beleggingsdepot met een investeringsoverzicht van "Dexia Life & Pensions" voor een bedrag van E. 30.713,04;
* een overeenkomst d.d. 15-11-1999 betreffende de huur van een kluisloket bij de SNS-bank door [appellant sub 1];
* vier sleutelsets van bankkluizen.
4.6. Met betrekking tot de bankkluizen heeft [appellant sub 1] tegenover de recherche verklaard dat hij drie bankkluizen op zijn naam heeft staan, twee bij de ABN AMRO bank en één bij de Rabobank. In de drie kluizen heeft de recherche circa E. 230.000,00 aangetroffen. In de kluis bij de Rabobank zaten diverse mapjes, enveloppen en bundels papiergeld, waarbij diverse malen het opschrift "papa" met een bedrag is vermeld.
4.7. [appellant] heeft aangevoerd dat hij eigenaar is van de gelden op twee bankrekeningen bij de ABN AMRO bank, nrs. [ABN AMRO 1] en [ABN AMRO 2]. Al het overige geld waarop beslag is gelegd behoort volgens [appellant] niet toe aan hem, maar aan zijn kinderen [zoon appellant] en diens echtgenote [schoondochter appellant]. [appellant] beheert naar zijn zeggen deze gelden, op verzoek van zijn kinderen. Dat past binnen het beginsel van het Hindoestaanse "joint family system", zoals beschreven in het overgelegde rapport van dr. G. Mungra, overgelegd bij de inleidende dagvaarding. In hoger beroep heeft [appellant] een aanvullende toelichting overgelegd van dr. Mungra, waarin deze verklaart dat volgens het "joint family system" het hoofd van de huishouding, de pater familias, alle inkomsten van de werkende kinderen verzamelt en hieruit de nodige uitgaven doet, en dat dat betekent dat de vader niet de eigenaar van de gelden is, maar slechts de beheerder.
4.8. De vordering van [appellant] tot terugbetaling door de gemeente van het bedrag van E. 100.000,- dat door middel van het beslag door de gemeente is ontvangen, is niet gebaseerd op de stelling dat [appellant] niets aan de gemeente verschuldigd is - [appellant] stelt dat dat in het bestuursrecht moet worden uitgevochten - maar op de stelling dat de gemeente beslag heeft gelegd op gelden die niet toebehoren aan [appellant].
4.9. Het hof deelt het oordeel van de voorzieningenrechter dat [appellant] niet heeft aangetoond of aannemelijk gemaakt dat de in beslag genomen gelden niet (mede) - in elk geval tot een bedrag van E. 100.000,- - aan hem toebehoren, maar uitsluitend aan zijn kinderen.
4.10. Het hof onderschrijft ook de motivering van de voorzieningenrechter en voegt nog het volgende daar aan toe. Het feit dat het contante geld zich bevond in de woning van [appellant] in dressoirs, kasten en kluizen waarvan uitsluitend [appellant] over een sleutel beschikte, rechtvaardigt voorshands het oordeel dat dit geld onderdeel vormde van het vermogen waarover [appellant] de beschikking had danwel redelijkerwijs kon beschikken. Hetzelfde geldt voor bedragen die staan op bankrekeningen die op naam staan van [appellant] en voor de tegoeden bij de Private Kas en "Dexia Life & Pensions", nu correspondentie daarover is gericht aan [appellant sub 1].
Terecht heeft de gemeente aangevoerd dat alle stukken die erop zouden duiden dat - een deel van - de gelden zouden toebehoren aan de kinderen van [appellant] zijn gedateerd na de aanvang van het onderzoek door de sociale recherche, waaronder ook de belastingaangiften van [zoon appellant].
4.11. Het rapport van dr. Mungra overtuigt het hof niet van de stelling dat [appellant] uitsluitend beheerder van de gelden was. In dat rapport d.d. 29 juli 2005 (prod. 2.11 bij inleidende dagvaarding) wordt aangegeven dat in het traditionele joint family verband geen plaats in voor liberalisme en individualisme en dr. Mungra citeert met instemming een collega, Williams, die schrijft dat het wezen van zo'n systeem de gemeenschappelijke eigendom is van productiemiddelen en vruchten van arbeid en een andere collega, Ross, die schrijft "there is one houshold purse, into which all the members put their income and from which the expenses of the entire household group are paid." Bovenaan blz. 4 van zijn rapport schrijft dr. Mungra over de gemeenschappelijke kas van de familie, die door de oudste man wordt beheerd. In de conclusie schrijft dr. Mungra vervolgens dat [appellant] alleen maar een beherende en registrerende functie had en dat het geld dat hij in beheer had onmogelijk aan hem kan worden toegeschreven. Die conclusie sluit echter niet aan bij het voorgaande deel van het advies, waarin de nadruk wordt gelegd op gemeenschappelijk bezit. De nadere verklaring van dr. Mungra d.d. 24 oktober 2005, overgelegd bij memorie van grieven, waarin staat dat [appellant] slechts de beheerder was van de gelden van zijn zonen en niet de eigenaar, overtuigt evenmin, nu ook daar niet wordt uitgelegd waarom van de eerder vermelde algemene beginselen van gemeenschappelijk bezit afstand wordt genomen en ook niet wordt vermeld op grond waarvan dr. Mungra concludeert dat [appellant] geen eigenaar van de gelden is.
4.12. De slotsom is dat de grief faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd en [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op E. 291,- aan verschotten en E. 2.632,- aan salaris van de procureur;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. De Groot-Van Dijken, Huijbers-Koopman en De Klerk-Leenen en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 20 juni 2006.