ECLI:NL:GHSHE:2006:AY0433

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C0500102
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.M. Huijbers-Koopman
  • M. de Klerk-Leenen
  • A. Marres
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door losgeraakte isolatieplaten na montage door timmerman

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van [geïntimeerde], een timmerman, voor schade die is ontstaan door het losraken van isolatieplaten die hij op verzoek van [appellant] in diens loods heeft aangebracht. De isolatieplaten zijn ongeveer drie maanden na de montage grotendeels naar beneden gestort. [appellant] heeft [geïntimeerde] gedagvaard tot vergoeding van de schade, die hij heeft geleden als gevolg van deze gebeurtenis. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld na eerdere vonnissen van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin de vordering van [appellant] was afgewezen.

Het hof heeft vastgesteld dat er geen aannemingsovereenkomst in de zin van het oude recht was, maar een regiecontract, waarbij [geïntimeerde] zich verplichtte om op basis van een uurtarief en de kosten van materialen werkzaamheden te verrichten. De kern van het geschil draait om de vraag of [geïntimeerde] tekort is geschoten in de uitvoering van zijn werkzaamheden. [appellant] heeft verschillende grieven ingediend, waaronder dat de rechtbank ten onrechte bewijs heeft opgedragen aan hem en dat [geïntimeerde] zijn waarschuwingsverplichting heeft verzaakt.

De deskundigenrapporten die in de procedure zijn ingebracht, wijzen op een ondeugdelijke bevestigingsmethode van de isolatieplaten door middel van schietnagels. Het hof concludeert dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in zijn verbintenis jegens [appellant] en dat hij aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden schade. Het hof vernietigt het eindvonnis van de rechtbank en zal de zaak verder behandelen, waarbij partijen in persoon moeten verschijnen voor de raadheer-commissaris.

Uitspraak

typ. MdL
rolnr. C0500102/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
vierde kamer, van 13 juni 2006,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [plaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van 7 januari 2005,
procureur: mr. M.A.J. Kemps,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
handelend onder de naam [naam],
wonende te [plaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. C.C.C.A.M. Kuijken,
op het hoger beroep tegen de door de rechtbank 's-Hertogenbosch gewezen vonnissen van 7 januari 2004 en 29 december 2004 tussen appellant - [appellant] - als eiser en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 86688/HA ZA 02-1859)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en het daaraan voorafgaande vonnis van 5 februari 2003.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] onder overlegging van producties vijf grieven aangevoerd, zijn eis gewijzigd en vermeerderd, en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en, kort gezegd, tot alsnog toewijzing van zijn in eerste aanleg ingestelde vordering alsmede tot veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van E. 109.425,08, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 oktober 2002 en met buitengerechtelijke incassokosten ad E. 1.542,00, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden.
2.3. Op 15 december 2005 hebben partijen hun zaak doen bepleiten door hun procureurs. Mr. Kemps heeft daarbij een pleitnota overgelegd met een productie.
2.4. Daarna is de zaak naar de rol verwezen voor nader beraad van partijen omtrent het treffen van een regeling.
2.5. Partijen hebben daarna de gedingstukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Grief I is gericht tegen het tussenvonnis en houdt in dat de rechtbank ten onrechte aan [appellant] bewijs heeft opgedragen.
Grief II houdt in dat de rechtbank [appellant] in het eindvonnis ten onrechte niet in het bewijs geslaagd heeft geacht.
Grief III bevat de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekortgeschoten is in de op hem rustende verplichtingen.
Met grief IV betoogt [appellant] dat [geïntimeerde] zijn waarschuwingsverplichting heeft verzaakt en met grief V voert [appellant] aan dat [geïntimeerde] aansprakelijk is op de voet van art. 7A:1645 (oud) BW.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank heeft niet vastgesteld welke feiten tussen partijen vaststaan.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
[appellant] is eigenaar van een loods gelegen aan de [adres], welke loods hij in de loop van 2000 heeft laten bouwen. De loods werd opgetrokken in metselwerk en voorzien van een zadeldak, opgebouwd uit stalen spanten met houten gordingen en afgewerkt met golfplaten. [appellant] heeft na de bouw van de loods [geïntimeerde], die een zelfstandig timmerbedrijf uitoefent, gevraagd op basis van het door hem, [geïntimeerde], gehanteerde uurtarief van f 70,- excl. BTW tegen de onderzijde van het dak van die loods, dat een oppervlak heeft van 1292 m2, tweezijdig gecacheerde isolerende platen van polyurethaanschuim (verder te noemen PU-isolatieplaten) aan te brengen.
4.1.1. [isolatiehandel], die aan [appellant] de bij de isolatie gebruikte PU-isolatieplaten heeft geleverd (647,1 m2 eerste keus platen en 682,8 m2 tweede keus platen), heeft een constructie voor de bevestiging van de platen geschetst, welke [appellant] aan [geïntimeerde] heeft overhandigd. Daarop staat niet vermeld welke bevestigingsmiddelen dienden te worden gebruikt. Volgens deze schets moest een rachelwerk worden aangebracht, waartegen de isolatieplaten moesten worden bevestigd. Om dit te realiseren moesten houten klossen worden toegepast. De klossen zijn door [geïntimeerde] haaks aan de gordingen middels schroeven bevestigd. Deze schroeven zijn door [isolatiehandel] geleverd. Tegen de kopse onderkanten van de klossen werden houten rachels bevestigd met gladde schietnagels van het merk T64 Union met een lengte van ca. 64 mm, waarbij gebruik werd gemaakt van een pneumatische tacker. [geïntimeerde] heeft de klossen, het rachelhout en de schietnagels geleverd. [appellant] en een buurman van [geïntimeerde], [buurman geïntimeerde], hebben samen met [geïntimeerde] gewerkt aan de bevestiging van de isolatieplaten.
4.1.2. [geïntimeerde] heeft de werkzaamheden uitgevoerd begin 2001. Hij zond een factuur aan [appellant] gedateerd 16 februari 2001. De factuur houdt in (in guldens):
140 uur á f 70,- per uur 9.800,00
560 km á f 0,75 per km 420,00
Materiaal 5.754,61
Huur loopbruggen 280,00
16.254,61
19% BTW 3.088,38
Totaal: 19.432,99
De factuur is door [appellant] voldaan.
4.1.3. Omstreeks begin mei 2001 heeft [appellant] kunststof lichtarmaturen aan het plafond bevestigd.
Op 25 mei 2001 ontdekte [appellant] dat circa 800 m2 van de isolatieplaten naar beneden waren gestort. De overige platen heeft hij provisorisch gestut, maar dat heeft niet kunnen voorkomen dat ook de overige platen op 50 m2 na naar beneden zijn gestort.
4.1.4. [deskundige 1] heeft in opdracht van [geïntimeerde] een onderzoek ingesteld en daarover gerapporteerd in een brief aan [geïntimeerde] d.d. 2 juli 2001 (bijlage 14 bij prod. 4 inl. dagv.).
Volgens [deskundige 1] was duidelijk te zien dat de schietnagel-verbinding tussen de grondhoutplank van 2,5 x 12 en de klossen uit elkaar was getrokken. Zijn conclusie luidt:
"Voor alleen het dragen van het plafond blijkt de nagelverbinding voldoende te zijn, zelfs een zekere uitzetting kan weerstaan worden zoals blijkt uit de toestand van de laatste vakken van de achterste ruimte en de gehele voorste ruimte. Echter de combinatie van het bijkomende gewicht van de lichtarmaturen met de uitzetting blijkt teveel voor de verbinding.
De fout is m.i. gelegen in het ontwerp van de verbindingen: als de platen met drie schroeven per m1 op het grondhout bevestigd moeten worden dient het grondhout eveneens met een zeer stevige verbinding aan de onderconstructie bevestigd te zijn anders zal door de neiging tot bollen het grondhout losgetrokken worden zoals gebeurd is. Zowel de keuze van het kopse hout van de klossen als de toepassing van (schiet)nagels is niet als voldoende deugdelijk aan te merken."
4.1.5. [deskundige 2] heeft op verzoek van de Stichting rechtsbijstand eveneens een onderzoek ingesteld (bijlage 13 bij prod 4 inl. dagv.). Daarvan is een rapport opgesteld op 26 juli 2001. In dit rapport staat onder meer:
"[geïntimeerde] heeft de klossen voorgeboord en met twee schroeven vastgezet aan de gordingen. Deze verbinding dient als voldoende stevig te worden aangemerkt. Vervolgens heeft hij met een schiethamer met drie gladde nagels van 60 mm lengte de lat van 25 mm x 120 mm in het kopse hout van de klos geschoten.
...
Het gewicht van de platen inclusief houtconstructie over een lengte van 10.40 m is veel te veel om gedragen te kunnen worden door in totaal + 30 nagels.
...
[geïntimeerde] heeft gekozen voor de te gebruiken materialen/schroeven voor de verbinding gordingen - klossen en de schietnagels 60 mm voor de verbinding klossen met de latten. Deze laatste keuze is niet correct en absoluut onvoldoende voor het te dragen gewicht."
4.1.6. Op verzoek van [appellant] heeft de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht gelast ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Wat is de oorzaak van het naar beneden vallen van de isolatieplaten?
2. Is sprake geweest van een onoordeelkundige wijze van montage/bevestiging van de isolatieplaten door [geïntimeerde]?
3. Zijn er overigens andere opmerkingen die u over de zaak wenst te maken?
De rechtbank heeft tot deskundige benoemd C.A. Akse, werkzaam bij GAB Robins Takkenberg B.V.
Deze heeft op 31 juli 2002 zijn rapport uitgebracht (prod. 4 inl. dagv.).
Nadat de deskundige de gevolgde werkwijze had onderzocht, de kenmerken van de gebruikte materialen, de klimatologische omstandigheden ter plaatse en de effecten van een en ander, luidde zijn conclusie, verkort weergegeven:
"Resumerend wordt geconcludeerd dat beide effecten, te weten de op gang gekomen droging van het hout en wringing van de constructie, beide het gevolg van temperatuursveranderingen het instorten van het plafond hebben ingeleid. De bevestiging door middel van nagels over een lengte van ruim 35 mm in het kopse hout is daarbij onvoldoende geweest om losgeraken te voorkomen.
[geïntimeerde] stelt proefondervindelijk met enkele mannen aan het latwerk te hebben gehangen om te bepalen of de bevestiging stevig genoeg was. Dat hierbij de bevestigingspunten niet zijn losgeraakt zal op een toevalligheid berusten. Een groot aantal van de bevestigingspunten is niet zonder meer losgeraakt. Op een enkele plaats, waar de spanningen het grootste waren en wellicht het kopse hout van de klossen te droog, is de klemkracht door bovengenoemde effecten op de schadedatum te gering geworden. Dit was de inleiding van de instorting, waarna als een kettingreactie de overige verbindingen loskwamen. Al met al heeft [geïntimeerde] een inschattingsfout gemaakt bij de keuze van de bevestigingsmiddelen ten behoeve van de bevestiging van de latten tegen het kopse van de klossen."
4.1.7. [appellant] stelt zich op het standpunt dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade die hij als gevolg van het neerstorten van de isolatieplaten heeft geleden. Hij heeft bij exploot van 9 oktober 2002 [geïntimeerde] gedagvaard tot vergoeding van die schade, nader op te maken bij staat. Na een comparitie te hebben gelast heeft de rechtbank aan [appellant] opgedragen te bewijzen dat [geïntimeerde] heeft gekozen voor de bevestiging door middel van schietnagels. Nadat de rechtbank aan beide zijden twee getuigen had gehoord achtte zij [appellant] niet in het bewijs geslaagd en heeft zij bij eindvonnis de vordering afgewezen.
4.2. In de kern genomen gaat het in deze procedure om de vraag of [geïntimeerde], die op verzoek van [appellant] tegen uurtarief plafondplaten heeft aangebracht in de loods van [appellant], aansprakelijk is voor het feit dat het aangebrachte isolatiemateriaal circa 3 maanden na het aanbrengen grotendeels is losgeraakt en naar beneden is gestort.
4.3. [appellant] stelt zich op het standpunt dat tussen partijen een overeenkomst van aanneming van werk is tot stand gekomen en dat [geïntimeerde] aansprakelijk is omdat hij toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit die overeenkomst.
[geïntimeerde] daarentegen stelt dat van een dergelijke overeenkomst geen sprake is, dat [appellant] hem slechts heeft ingehuurd als timmerman, dat [appellant] daarbij een actieve rol had en zich opstelde als "architect" van de opgedragen werkzaamheden en de wijze van uitvoering daarvan volledig bepaalde.
4.4. Het hof acht het volgende van belang.
a. [geïntimeerde] oefent een bedrijf uit dat hij blijkens zijn briefpapier [geïntimeerde] heeft genoemd. Hij hanteerde destijds een uurtarief van f 70,- per uur excl. BTW. Hij heeft de stelling van [appellant] dat dit een normaal tarief is voor een vakman niet weersproken.
[appellant] heeft geen opleiding gevolgd op technisch gebied, hij was aanvankelijk werkzaam als medewerker op het veehouderijbedrijf van zijn vader en later als assistent bedrijvenadviseur op een bank. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft [geïntimeerde] desgevraagd verklaard dat hij van de drie bij het aanbrengen van de isolatieplaten betrokken personen de enige was die als timmerman verstand van zaken had.
b. In het deskundigenrapport van Akse genoemd in 4.1.6., dat voorafgaand aan de procedure is opgesteld, staat onderaan op blz. 4 :"Uit ter beschikking gestelde informatie volgt dat [geïntimeerde] het werk uitvoerde en [appellant] hem daarbij hielp." In de vierde alinea op blz. 5 staat: "Voorts stelde [geïntimeerde] nadrukkelijk de gehele werkwijze met [appellant] te hebben besproken dus inclusief de bevestiging van het houten rachelwerk door middel van de schietnagels in het kopse hout van de klossen. [appellant] daarentegen verklaarde niet met [geïntimeerde] te hebben besproken welke bevestigingsmiddelen er zouden worden toegepast ten behoeve van de bevestiging van de latten op de klossen. Voorts stelde [geïntimeerde] en [appellant] beaamde dit, dat zij het werk gezamenlijk hadden uitgevoerd, [geïntimeerde] als de timmerman en [appellant] als hulp."
c. [appellant] heeft de isolatieplaten gekocht. [geïntimeerde] stelde voor de platen op te hangen in beugels, maar [appellant] wilde een dergelijke bevestiging niet omdat volgens zijn informatie dan koude-bruggen zouden ontstaan. Hij overhandigde [geïntimeerde] een schets van zijn leverancier waaruit bleek hoe de platen moesten worden aangebracht.
d. Op die schets staat niet de wijze van bevestiging vermeld.
[geïntimeerde] stelt dat hij ermee is gestart de platen door middel van schroeven te bevestigen, dat [appellant] toen de vraag opwierp of er geen snellere methode was en dat [geïntimeerde] hierop heeft aangegeven dat bevestiging middels het schieten van spijkers een snelle werkwijze zou zijn. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] vervolgens daarvoor gekozen (mva blz 5) .
[appellant] betwist die stelling, volgens hem heeft [geïntimeerde] in het geheel geen schroeven gebruikt, maar heeft hij zonder overleg met [appellant] zelfstandig gekozen voor het gebruik van schietnagels.
Partijen zijn het erover eens dat [geïntimeerde] heeft gekozen voor de gebruikte soort schietnagels.
e. Op een verzoek om inlichtingen van de genoemde deskundige Akse heeft [geïntimeerde] op 22 april 2002 (bijlage 10 bij het rapport) geschreven dat in de schets van [[isolatiehandel]] niet is gesproken over bevestigingsmiddelen van latten tegen de klossen en dat die bevestiging is gebeurd in overleg met de opdrachtgever.
f. Bij de comparitie van partijen voor de rechtbank verklaarde [geïntimeerde] op 1 juli 2003:"Ik ben begonnen met schroeven, maar dat duurde vrij lang. Toen kwam het voorstel om te schieten, dat ging veel vlugger. Dat voorstel kwam van beide zijden."
g. Als getuige verklaarde [geïntimeerde] op 20 juli 2004: "[appellant] vroeg of het niet anders kon en toen zijn we in overleg gaan schieten.(...) Toen [appellant] vroeg of er een alternatief was, heb ik hem de schiethamer laten zien en de langste nagels die ik gebruik. In overleg hebben we toen besloten te schieten. Daar zijn we samen mee akkoord gegaan."
4.5. Het hof is van oordeel dat het reeds op grond van hetgeen onder 4.4. sub a is opgenomen voor de hand ligt dat [appellant] aan [geïntimeerde] heeft gevraagd het plafond te isoleren, waarbij [geïntimeerde] als vakman en niet [appellant] als leek de uitvoering bepaalde. Dat de verhouding aldus was wordt bevestigd door de beschrijving in het rapport van Akse, welke beschrijving is gebaseerd op mededelingen van partijen. [geïntimeerde] heeft tegen die weergave in dat rapport niet geprotesteerd. De in 4.3. weergegeven stelling van [geïntimeerde], inhoudend dat [appellant] volledig de manier van werken bepaalde, acht het hof in tegenspraak met hetgeen [geïntimeerde] zelf heeft gesteld en verklaard, weergegeven sub e t/m g. Daaruit blijkt immers dat ook in de visie van [geïntimeerde] geen sprake was van een eenzijdig door [appellant] bepaalde werkwijze, maar van overleg en overeenstemming, zulks nadat [geïntimeerde] een voorstel had gedaan om gebruik te maken van schietnagels.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg aangeboden "de rol van [appellant]" te bewijzen en in hoger beroep heeft hij slechts een algemeen bewijsaanbod gedaan. Gezien hetgeen in 4.4. is weergegeven, waaronder met name de door [geïntimeerde] zelf afgelegde verklaringen, acht het hof dat bewijsaanbod te vaag, zodat het hof het zal passeren.
Op grond van het vorenstaande verwerpt het hof de stelling van [geïntimeerde] zoals weergegeven onder 4.3.
4.6. Met betrekking tot de aard van de overeenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde] overweegt het hof daarom als volgt. [geïntimeerde] heeft zich tegenover [appellant] verplicht buiten dienstverband een bepaald werk van stoffelijke aard te verrichten. Er is geen vaste prijs overeengekomen, afgesproken is dat [geïntimeerde] een uurloon, gebruikte materialen en overige kosten aan [appellant] in rekening zou brengen. Er is derhalve geen sprake van een aannemingsovereenkomst in de zin van art. 7A:1637b BW (oud), maar van een regiecontract. Omdat de overeenkomst voor het overige veel gelijkenis vertoont met aanneming van werk zijn de op de aannemingsovereenkomst betrekking hebbende wetsartikelen en jurisprudentie van overeenkomstige toepassing voor zover hier van belang. Nu de overeenkomst is gesloten in 2001 is ingevolge art. 217 Overgangswet NBW oud recht van toepassing.
4.7. Uitgangspunt bij een aannemingsovereenkomst is dat daaruit een resultaatsverbintenis voortvloeit voor de opdrachtnemer: behoudens ingeval van overmacht of bijzondere omstandigheden moet het overeengekomen resultaat tot stand gebracht worden.
Nu de isolatieplaten circa 3 maanden na aanbrengen voor een groot deel naar beneden zijn gestort staat vast dat het beoogde resultaat niet is bereikt. Dat betekent in beginsel dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten.
4.8. Indien [geïntimeerde] meent dat die tekortkoming hem niet kan worden toegerekend rust op hem de last daartoe de nodige feiten te stellen en zo nodig te bewijzen.
Terecht heeft [appellant] dat in zijn eerste grief aangevoerd: die grief slaagt. Dat betekent dat het tussenvonnis zal worden vernietigd en dat het hof het geschil opnieuw zal beoordelen, met inachtneming van hetgeen in de grieven III en IV door [appellant] is aangevoerd.
4.9. Uit de hiervoor geciteerde rapporten van [deskundige 1], [deskundige 2] en Akse blijkt dat de bevestiging door middel van de gebruikte schietnagels in het onderhavige geval, ook door toepassing in het kopse hout, een ondeugdelijke bevestigingsmethode was.
4.10. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat een en ander hem niet kan worden toegerekend omdat
* [appellant] de methode van bevestiging door middel van schietnagels heeft gekozen, omdat dat sneller ging;
* het neerstorten van de plafondplaten mede een gevolg is van de uitzetting van die platen, terwijl van hem als timmerman niet kan verwacht dat hij de uitzettingscoëfficiënt van dergelijke platen kent;
* het neerstorten van de platen mede een gevolg is van het ophangen van lichtarmaturen door [appellant];
* van een LTS-opgeleid zelfstandig werkende timmerman niet mag worden verwacht dat hij de uitzettingscoëfficiënt van hout kent.
4.11. Het hof verwerpt deze verweren.
* [appellant] betwist dat hij degene is geweest die koos voor het gebruik van schietnagels. Zelfs indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat [appellant] de keuze voor deze methode heeft gemaakt, dan nog ontslaat dat [geïntimeerde] niet van zijn aansprakelijkheid. Uit stellingen van [geïntimeerde] zelf blijkt immers dat hij de mogelijkheid van het gebruik van deze methode heeft geopperd. [geïntimeerde] had als professionele timmerman dit voorstel niet behoren te doen en [appellant] in elk geval tegen de risico's ervan behoren te waarschuwen. Uitsluitend indien [appellant] ondanks bezwaren en waarschuwingen van [geïntimeerde] had verlangd dat de platen door middel van schietnagels werden bevestigd zou dit [geïntimeerde] van zijn aansprakelijkheid ontslaan (zie HR 18-9-1998 NJ 1998/818). Dat dat is gebeurd is gesteld noch gebleken.
* In het rapport van [deskundige 1] wordt uitgegaan van het gegeven dat de PU-platen onder invloed van temperatuurstijging uitzetten. In het rapport van Akse wordt echter op blz.7 vermeld dat het effect van de uitzetting van de toegepaste platen verwaarloosbaar is, omdat de opgegeven lineaire uitzettingscoëfficiënt betrekking heeft op ongecacheerd isolatieschuim, terwijl de toegepaste platen aan weerzijden een cacheerlaag hebben, met als gevolg dat van uitzetting nauwelijks sprake is. Een en ander is bevestigd in een brief van de fabrikant van de plafondplaten Ecotherm B.V. d.d. 16 oktober 2001 (bijlage 15 bij het rapport). Ook [deskundige 2] heeft in zijn rapport op blz. 3 vermeld dat de vervorming van de platen verwaarloosbaar is. In deze situatie ligt het op de weg van [geïntimeerde] het bewijs te leveren van zijn stelling dat wel sprake is van relevante uitzetting van de platen. [geïntimeerde] heeft dat in eerste aanleg aangeboden, en hij heeft erbij vermeld dat hij nog niet geslaagd was voldoende informatie te verzamelen op dit punt. In hoger beroep is [geïntimeerde] hier niet meer op ingegaan. Gezien dit alles acht het hof het algemene bewijsaanbod van [geïntimeerde] in hoger beroep te vaag om hem tot bewijs op dit punt toe te laten.
* Indien juist zou zijn dat de toepassing van lichtarmaturen de doorslag heeft gegeven voor het naar beneden storten van de plafondplaten - hetgeen uitsluitend door [deskundige 1] wordt gesuggereerd - dan had het op de weg van [geïntimeerde] gelegen [appellant] mede te delen dat geen lampen aan het plafond mochten worden opgehangen. Dat [appellant] verlichting zou aanbrengen had [geïntimeerde] immers redelijkerwijs mogen verwachten.
* Het moge zo zijn dat van [geïntimeerde] niet mag worden verlangd dat hij de exacte uitzettingscoëfficiënt van hout kent, van hem als professioneel timmerman mag wel worden verwacht dat hij weet dat hout reageert op temperatuur- en vochtverschillen en dat de hechtkracht van kops hout beperkt is. Indien hij van een en ander onvoldoende op de hoogte was, had hij nadere informatie moeten inwinnen of aan [appellant] kenbaar moeten maken dat hij niet in staat was dit werk uit te voeren.
4.12. De slotsom is dat het hof van oordeel is dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in zijn verbintenis jegens [appellant]. Dientengevolge is hij aansprakelijk voor de door [appellant] geleden schade. Het eindvonnis dient op basis van de grieven III en IV eveneens te worden vernietigd. De grieven II en V behoeven geen afzonderlijke bespreking.
4.13. [appellant] heeft in hoger beroep bij wijziging/aanvulling van eis de door hem geleden schade gespecificeerd. De opsomming houdt in:
* E. 1.099,56 incl. BTW ter zake van herstel electriciteitsvoorziening
* E. 12.336,38 incl. BTW aanschaf nieuw hout en herstelwerkzaamheden door [naam]
* E. 14.753,81 aanschaf nieuwe isolatieplaten minus opbrengst nog bruikbare platen
* E. 3.427,20 nota [naam]
* E. 5.116,93 werkzaamheden uitzendorganisatie [naam]
* E. 535,50 huur steiger
* E. 749,70 aanschaf diverse materialen voor herstelwerkzaamheden
* E. 41,00 stortkosten
* E. 3.156,09 herstel deur
* E. 2.724,80 vergoeding eigen werkzaamheden en werkzaamheden door oom
* E. 54.789,50 gederfde huurinkomsten, bestaande uit E. 44.791,66 + E. 1.250,00 vermeerderd met BTW
* E. 927,50 rente lening
* E. 2.318,75 idem
* E. 1.246,00 idem
* E. 445,00 afsluitprovisie
* E. 4.028,15 kosten deskundige
* E. 1.729,21 kosten beslag
Totale schade: E. 109.425,08.
4.14. [geïntimeerde] heeft de schade deels betwist.
De bewijslast ter zake van de schade rust op [appellant]. Het hof zal een comparitie van partijen gelasten voor het verschaffen van inlichtingen en het beproeven van een schikking. [appellant] zal daarbij kunnen aangeven op welke wijze hij bewijs wenst te leveren. Indien [appellant] beschikt over nader schriftelijk bewijsmateriaal, met name met betrekking tot de gederfde huur en zijn stelling dat hij er niet in slaagde op korte termijn de benodigde gelden te lenen, wordt hem verzocht dit tenminste 1 week voor te de zittingsdatum toe te zenden aan de procureur van de wederpartij en de raadsheer-commissaris. Rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat terzake een of meer deskundigen moeten worden benoemd. Partijen zullen zich bij de comparitie tevens kunnen uitlaten over de eventueel als zodanig te benoemen perso(o)n(en) en de aan deze te stellen vragen. Tijdens de comparitie zal tevens het verweer van [geïntimeerde] met betrekking tot de plicht van [appellant] tot schadebeperking aan de orde komen.
4.15. Voor het overige wordt iedere beslissing aangehouden.
5. De uitspraak
Het hof:
bepaalt dat partijen in persoon zullen verschijnen voor mr. P.M. Huijbers-Koopman als raadheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum met de hiervoor onder 4.14. vermelde doeleinden;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 27 juni 2006 voor opgave van verhinderdata van partijen zelf en hun raadslieden op dinsdagen en vrijdagen in de periode van juli tot en met oktober 2006;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde rolzitting dag en uur van de comparitie zal vaststellen;
verzoekt partijen kopieën van de hiervoor onder 4.14. bedoelde stukken uiterlijk één week voor de comparitie te doen toekomen aan de wederpartij en de raadheer-commissaris;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Huijbers-Koopman, De Klerk-Leenen en Marres en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 13 juni 2006.